Kunstgeschiedenis Valerie Bernasco
Klassieke oudheid: 800 v.Chr. tot 400
Grieken:
- Tempels met zuilen, architraaf en timpaan Dorische, Ionische en Korintische stijl.
- Nadruk op schoonheid en harmonie gulden snede
- Bestudering van het menselijk lichaam, verhoudingen worden in architectuur
gebruikt
- Bouw van theaters
- Bij (vaas) schilderingen vooral geometrische vormen en mythologische figuren, later
wordt er dynamischer en realistischer geschilderd.
- In beeldhouwkunst eerst eenvoudige beelden, dan contrapost, daarna ingewikkelde
en dynamische poses met focus op emotie en goede weergave van detail.
Romeinen: tot 50
- Gebaseerd op Griekse voorbeelden
- In architectuur eerst overname architraafbouw, daarna onderzoek naar tongewelf en
kruisgewelf, ook koepelconstructies meer focus op functie architectuur ipv. Looks.
- Schilderkunst als versiering zoals fresco’s, werkelijkheid realistisch weergeven
‘trompe l’oeil’
- Beeldhouwwerken van belangrijke personen, veel aandacht voor weergave gezicht
en stofuitdrukking
Vroegschristelijke kunst: 50-500
- Menselijke afbeeldingen zijn gestileerd weergegeven, geen gebruik van schaduw.
- In het begin nog geheim in het Romeinse rijk gebruik van symbolen in de kunst,
verder sobere en eerbiedige weergave van heiligen om aan te zetten tot bidden.
- Godsdienst staat centraal, bijbel is inspiratiebron religieuze gedachte belangrijker
dan uiterlijke verschijningsvorm van afbeeldingen.
- Architectuur: Basiliek naar voorbeeld van Romeinse basilica.
Middeleeuwen: 405-1453
Byzantijnse kunst: 500-1453
- Byzantium (later Constantinopel) centrum van de kunst, met duidelijke Grieks-
orthodox christendom als duidelijke inspiratie op de kunst.
- In architectuur gebruik van centraalbouw met symmetrie en koepelconstructies.
- Godsdienst staat centraal.
- Mozaïeken
- Figuren gestileerd weergegeven
- Ivoorsnijkunst en edelsmeedkunst met vaak religieuze functie, soms ook decoratief.
Karolingische kunst: 800-900
- Typische hofkunst in west-Europa.
- Architectuur: Zowel centraalbouw als basiliekvorm in architectuur, gebruik van
stenen bouwconstructies.
- Manuscripten en geletterdheid zijn belangrijk en dienen godsdienst en bestuur.
, Romaanse kunst: 900-1150
- Focus op christendom (bidden, heiligenverering, bedevaarten)
- Architectuur: toevoeging dwarsschip aan basilica waardoor kruisvorm ontstaat,
zware bouw met ronde bogen gelovige moet zich klein voelen en kerk moet veel
bezoekers kunnen ontvangen.
- Schilderkunst: Bijbelse geschiedenis en symboliek staan centraal ipv. Natuurgetrouwe
weergave anatomie onbelangrijk
- Miniaturen bij kerken
- Opkomst reliekverering
Gotiek: 1100-1400
Giotto, Jan van Eyck, Rogier van der Weyden en Hans Hemlinc
- Goddelijk licht= door schoonheid van het licht te ervaren komt men dichter bij God.
- Architectuur: gebruik van spitsbogen, luchtbogen, kruisribgewelven en steunberen
waardoor kerken lichter worden skeletbouw. Gebrandschilderde ramen komen
veel voor glas in lood met bijzondere lichtval.
- Schilderkunst: eerst alleen Bijbelse verhalen, later ook niet-Bijbelse (profane)
schilderingen. Overgang van primitieve uitbeelding naar meer perspectief en
anatomie. Voor het eerst gebruik van olieverf.
- Beeldhouwkunst: religieuze voorstellingen staan centraal, colonnetfiguren bij kerken
stellen heiligen voor. Deze komen langzaam losser te staan van de architectuur en
worden dynamischer.
Renaissance, barok, neoclassicisme
Renaissance: 1400-1530
Leonardo da Vinci, Michelangelo, Botticelli, Rafaël, (Noord Eu: Breughel en Grünewald)
- Wedergeboorte, onderzoek naar klassieken
- Kerk krijgt minder belangrijke rol, mens gaat centraal staan, nabootsing natuur is het
grote ideaal.
- In de architectuur zijn de rijke burgerij en de adel vaak opdrachtgevers ipv de kerk.
Centraalbouw wordt veel toegepast.
- Schilderkunst: ontstaan portretten, teruggaan naar klassieke oudheid met mythes,
lijnperspectief en atmosferisch perspectief, harmonie en symmetrie.
- Doel van schilderijen is boodschap overbrengen dmv. Symboliek.
- Beeldhouwkunst: geïnspireerd door de Grieken en gebruik anatomie en perspectief.
- Bloeiperiode voor de tapijtkunst gebruik symboliek en later anatomie en
perspectief.