Inclusief
Hoofdstuk 1. Inclusie
Universele verklaring van de Rechten van de Mens: eenieder heeft aanspraak op alle
rechten en vrijheden, zonder enig onderscheid van welke aard ook, zoals ras, kleur,
geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke
afkomst, eigendom, geboorte of andere status.
1.1 INCLUSIE: EEN BREED BEGRIP
Inclusie is van groot belang voor het bereiken van een samenleving waarin iedere burger
gelijke kansen heeft op maatschappelijke participatie.
Definities, twee invalshoeken:
- Een ideologische invalshoek: de verschillen tussen mensen de basis vormen voor de
opbouw van een veelkleurige, open en gedifferentieerde samenleving; verschillen zijn
nodig om de gewenste gevarieerde samenleving tot stand te brengen.
- Pragmatische invalshoek: verbeteren van bereikbaarheid, toegankelijkheid en
bruikbaarheid van de samenleving voor alle burgers, met specifieke aandacht voor
mensen met een functiebeperking.
1.2 VERMAATSCHAPPELIJKING: VAN BUITEN NAAR BINNEN.
Vermaatschappelijking is ontstaan vanuit de zorgsector en richt zich voornamelijk op (re-)
integratie van mensen met een functiebeperking: terug naar de samenleving.
Vermaatschappelijking: het streven om psychosociaal kwetsbare mensen zo veel mogelijk te
laten wonen, werken, recreëren en deelnemen aan het sociale verkeer in de samenleving,
net als iedere andere burger.
Vermaatschappelijking van de zorg: het vorm geven aan zorg en ondersteuning in
maatschappelijke kaders, in een samenwerkingsverband tussen categorale en reguliere
instellingen. Beweging van buiten naar binnen.
1.3 INCLUSIE: BINNEN BEGINNEN
inclusie: heeft dezelfde wortels als vermaatschappelijking maar is breder en heeft haar
vertrekpunt binnen de samenleving. Krijgt vorm vanuit de gedachte dat het burgerschap van
mensen in een kwetsbare positie vanzelfsprekend begint in de samenleving en dat het niet
bevochten hoeft te worden vanuit een positie aan de rand van of buiten de gemeenschap.
consequent kiezen voor inclusief beleid voor alle burgers op alle beleidsterreinen, waarbij in
de uitvoering vanaf de start rekening wordt gehouden met de verschillende mogelijkheden en
beperkingen van mensen. Het betekend niet voor iedereen hetzelfde maar wel vanuit
hetzelfde basisrecht op een acceptabele kwaliteit van leven zoeken naar passende
oplossingen voor specifieke vragen en behoeften.
Inclusie: proces waarbij ieder mens, ongeacht zijn mogelijkheden en beperkingen, de kans
krijgt om zijn leven naar eigen inzicht in te richten en om gelijkwaardig deel te nemen aan de
samenleving. richten de blik op alle burgers die vanwege individuele beperkingen of
maatschappelijke belemmeringen moeite hebben om een gewaardeerde plaats in te nemen
in de samenleving. Het uitgangspunt: de individuele ondersteuningsvragen bij het vorm
geven aan het eigen leven en aan maatschappelijke participatie.
1.4 BURGERSCHAPSMODEL
Belangrijkste elementen van dit model:
- volwaardig burgerschap: mensen met een functiebeperking dienen dezelfde kansen
te krijgen als andere burgers
, - keuze en controle: elke burger heeft recht om binnen de kaders, wetten en regels van
de samenleving eigen keuzes te maken en controle uit te oefenen over het eigen
bestaan, ongeacht eventuele stoornissen of beperkingen.
- Recht op ondersteuning bij het gebruik van kennis, middelen en relaties die nodig zijn
voor maatschappelijke participatie.
- Recht op een goede kwaliteit van leven: het gaat hierbij om de mate van
tevredenheid die iemand met een functiebeperking ervaart in zijn dagelijks leven.
zeggenschap: het kunnen beslissen of meebeslissen over het eigen leven, ook als
anderen nodig zijn voor support.
1.5 BASISATTITUDE
Sociale professionals en burgers moeten verschillen tussen mensen als een meerwaarde
gaan zien. Niet iedereen moet gelijk behandeld worden, maar iedereen moet gelijke kansen
krijgen om zich te ontplooien.
Belangrijkste doelstellingen WMO (wet maatschappelijke ondersteuning) : zelfredzaamheid,
participatie en sociale samenhang; hangen er mee samen en sluiten aan bij de
paradigmaverschuiving.
De sociale professionals dienen een aantal competenties te beheersen die gericht zijn op
algemene vaardigheden maar ook op specifieke vaardigheden die men meer gericht moeten
kunnen inzetten om inclusie te bewerkstelligen.
Het is NIET de bedoeling dat de S.P. zich opstelt als de alwetende.
Het sociale werk is de professie die er zorg voor draagt dat mensen elkaar kunnen
ondersteunen. Dat doet het door mensen met elkaar in gesprek te brengen en zo bij te
dragen aan het sociaal maken van kwesties. Dat is een begin van het vormen en versterken
van sociale netwerken, waarbinnen mensen elkaar wederzijds ondersteunen in het regelen
en oplossen van sociale kwesties.
Hoofdstuk 2. Inclusie in context.
Sociaal werk draait om het begeleiden en ondersteunen van kwetsbare burgers.
2.1 HISTORISCHE CONTEXT
Ontwikkelingen in de geschiedenis op een rij:
- Laat-Romeinse tijd: kloosters werden toevluchtsoorden
- Middeleeuwen: iets goed doen voor de naaste is iets goed doen voor God.
- Elfde eeuw: rijke particulieren stichtten gasthuizen
- Opkomend humanisme zorgt voor een verandering. De mens is centraal. De
stedelijke overheid heeft de regie over armenzorg.
- Opkomst wetenschap: kerken verliezen macht. Verschillende verlichtdenkers:
armoede is vooral een moreel probleem.
- 1748; t’ Nut richt het Genootschap tot Zedelijke Verbetering der Gevangenen op, een
organisatie die zich inzette voor het verzorgen, religieus ondersteunen en
onderwijzen van gevangenen.
- 3 belangrijkste partijen in de sociale zorg: de verlichte burgerij, de protestante en de
katholieke kerk. Vergelijkbare voorzieningen. Kenmerkend: hun geloof in de
maakbaarheid van de mens en de samenleving.
Platteland: opvanghuizen voor verwaarloosde en criminele kinderen voor
heropvoeding.
Humanisering van de psychiatrie. Krankzinnigheid genezen kon worden,
opvoeden van patiënten door hen te trainen en scholen etc.
- Midden negentiende eeuw. De sociale hulp en dienstverlening particulier en lokaal
georganiseerd. Staat stelt belastingen in om burgers te laten participeren in het
sociale stelsel. Eerste stappen van de overheid op het gebied van sociale wetgeving
waren gericht op het bestrijden van de ongewenste gevolgen van het
indistrualiserings- en verstedelijkingsproces. invoering; kinderwetje van Van
, Houten (1874) Arbeidswet (1889) 1899; startte de eerste beroepsopleiding voor
sociaal werk, de Opleidingsrichting voor Socialen Arbeid in Amsterdam.
- Tweede helft van de negentiende eeuw: zorg voor mensen met een psychiatrische
ziektebeeld gescheiden van de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking,
als ongeneeslijk gezien.
- Late jaren vijftig van de 20ste eeuw concentreerde het overheidsingrijpen zich op het
tegengaan van armoede via sociale verzekeringen op basis van het
equivalentiebeginsel; alleen wie premie betaalde kon aanspraak maken op een
uitkering.
- Bijstandswet(1965) werd de armenzorg voor het eerst een overheidsaangelegenheid
en werd ondersteuning een recht in plaats van een gunst.
- Ministerie voor Maatschappelijk Werk welzijnswerk. (1952)
- Sociaal werkers streefden ernaar individuen en gezinnen te helpen zich aan te
passen aan de normen van de maatschappij.
- WOII kwam een aantal maatschappelijke ontwikkelingen in een stroomversnelling.
Zo werd het idee dat het individu zich moest aanpassen aan de samenleving
aangevuld met de gedacht dat de maatschappelijke omstandigheden ook verbetering
behoefden en won het streven naar emancipatie terrein.
- Medisch model; dit model maakte in de jaren zeventig plaats voor het
ontwikkelingsmodel, waarin zij worden gezien als mensen met mogelijkheden die zo
ver mogelijk ontwikkeld dienden te worden om een zo normaal mogelijk leven te
kunnen leiden in een gewone leefomgeving met eventueel specialistische zorg en
behandeling.
- De visie van het leef-relatiemodel; ruimte voor zelfbepaling en eigenheid van mensen
met een beperking staat centraal.
- Vanaf de jaren tachtig werden de bezuinigingen doorgevoerd en daarnaast
decentralisering, het afstoten van overheidstaken aan de burger.
1. Forse besparingen
2. De overheid droeg taken over naar de gemeente.
3. Ingezet op toenemende marktwerking. Meer vraaggericht te gaan werken. Om
de kwaliteit van zorg te borgen is in 1996 de Kwaliteitswet zorginstellingen
doorgevoerd, verplicht instellingen om hun werkwijze, procedures en
protocollen schriftelijk vast te stellen. Heeft gezorgd voor een
bureaucratisering van het welzijnswerk.
4. Steeds meer zaken naar de burger.
- Vanaf de jaren tachtig kwamen er verschillende veranderingen. Het
ontwikkelingsmodel streefde naar een zo normaal mogelijk leven voor mensen met
een verstandelijke beperking. ‘
- In de jaren negentig kwam het burgerschap model centraal te staan.
- Golfbeweging deze ontwikkelingen.
- Het sociaal werk is steeds op zoek naar een goede balans tussen het enerzijds
streven naar emancipatie en ontplooiing en anderzijds beheersing, controle en
discipline.
- 1994; BOPZ. Wet bijzonder opnames psychiatrische ziekenhuizen, alleen wanneer
iemand een gevaar was voor zichzelf en de omgeving mocht hij gedwongen worden
opgenomen. 2007 versoepeld.
- Tot in de tweede helft van de twintigste eeuw was het sociaal werk een particuliere
aangelegenheid, overheid gaat zich steeds meer bemoeien.
2.2 RUIMTELIJK CONTEXT: DE ROL VAN DE STAAT IN INTERNATIONAAL PERSPECTIEF.
3 ideaaltypes van verzorgingsstaten, gekeken naar de mate en de dimensies waarin sociaal
beleid mensen onafhankelijk maakt van de markt (Deco modificatie).
1. Liberale verzorgingsstaten: voorzieningsniveau over het algemeen vrij laag,
ondersteuning sterk inkomensafhankelijk, sociale rechten beperkt met als doel het