Samenvatting modules: Lesgeven, Dressuur en Springen ORUN Aspirant
Module Lesgeven
Als instructeur ondersteun je de paardensporter(s) bij hun activiteiten en het halen van hun
doelstelling(en). Ze moeten dus op een plezierige manier iets leren (positief stimulerende
instructeur). De eigen vaardigheid, kennis en inzicht en de persoonlijkheid van de instructeur spelen
daarbij een belangrijke rol.
Hoofdstuk 1. Begeleiding
1.1 Een goede les
Didaktiek = onderdeel van de onderwijskunde, waarop bestudeerd wordt op welke manier men het
beste les kan geven.
Als instructeur ondersteun je de paardensporter bij hun activiteiten en het halen van hun
doelstelling(en). We weten dat het leerproces veel sneller verloopt als de instructeur vertrouwen
opbouwt, stimuleert en aanmoedigt.
Begeleiding van een positief stimulerende instructeur is de sleutel tot succes. De eigen vaardigheid,
kennis en inzicht en de persoonlijkheid van de instructeur spelen daarbij een belangrijke rol.
Een goede les:
- Is plezierig (zonder plezier houden ook prestatiesporters het niet lang vol, bijv. uitdagende
oefeningen en manier van begeleiding)
- Geeft leerresultaat (balans vd ruiter is zowel voor de recreatieve ruiter als de sport ruiter van
belang)
- Is veilig en geeft de paardensporter vertrouwen (cap, combinatie paard-ruiter, veilige omgeving en
het paard mag ook niet overvraagd worden)
Als instructeur heb je de taak om de juiste oefeningen en technieken te kiezen, aanwijzingen te geven
en te corrigeren, zodat de paardensporter leerresultaat bereikt.
Het belangrijkste is dat de paardensporter het vertrouwen heeft dat er niet meer van hem geëist
wordt dan hij lichamelijk en geestelijk kan opbrengen.
1.2 Vaardigheden van de instructeur
Basisvaardigheden instructeur:
- Motorische vaardigheden (eigen sportvaardigheden: demonstreren en aanvoelen, inleven,
geaccepteerd worden, motiveren)
- Cognitieve vaardigheden (kennis en inzicht: rijtechnische kennis, kennis van het paard etc)
- Sociaal- affectieve vaardigheden (communicatie: inlevingsvermogen, interesse tonen en je goed
kunnen presenteren )
Het overnemen van een paard van de paardensporter kan gevoelig liggen. Hoe beter je eigen
vaardigheid, hoe beter je iets kunt voordoen of een paard kunt aanvoelen. Door zelf te blijven
sporten, houd je niet alleen je motorische vaardigheid op peil, maar ook je cognitieve vaardigheid.
Door zelf te blijven sporten, houd je niet alleen je motorische vaardigheid op peil, maar ook je
cognitieve vaardigheid. Door zelf te sporten blijf je namelijk op de hoogte van de ontwikkelingen in de
sport en de nieuwste trainings inzichten.
Een goede instructeur zoekt contact met de paardensporter(s).
,Hoofdstuk 2. De lesvoorbereiding
Voor een goede les is het van belang je voor te bereiden aan wie je lesgeeft, hoe oud ze zijn, wat hun
doelen zijn, hun ervaring etc. Vervolgens maak je een planning van de les: wat wil je bereiken
(lesdoel) en op welke manier ga je dat doen?
2.1 Planmatig werken
Het geven van een les is een complexe taak, het is belangrijk dat je daarbij planmatig te werk gaat.
De vragen die je jezelf moet stellen om voldoende grip te krijgen op alle werkzaamheden zijn:
- Waar moet ik beginnen? (beginsituatie)
- Wat wil ik bereiken? (doelstelling)
- Hoe ga ik de les geven? (onderwijsleersituatie, de les)
- Heb ik mijn doel bereikt? (evaluatie)
Deze vier vragen gaan over de hoofdzaken. Op elk van de vier hoofdzaken kun je nog verder ingaan.
2.2 Beginsituatie
De beginsituatie is de situatie zoals die voor het begin van de les is.
Je kunt jezelf grofweg de volgende deelvragen stellen voor de beginsituatie:
- Aan welke paardensporter(s) en paard(en) moet ik de les geven? (algemene gegevens en gegevens
van het niveau, dit achterhalen door middel van observeren of vragen)
- Wat moet ik zelf weten of kunnen om de les te kunnen geven? (kun je de oefeningen uitleggen)
- Onder welke omstandigheden moet ik de les geven? (tijd, de ruimte en het materiaal)
Het is belangrijk dat je van te voren weet met welke paardensporter(s) en paard(en) je in de les te
maken krijgt. Je kunt daarbij onderscheid maken tussen algemene gegevens en gegevens over het
niveau.
Algemene gegevens zijn bijv. is het een privéles ofniet, hoe groot is de groep, wat is de (gemiddelde)
leeftijd, wat is hun doel.
Bij het niveau maak je onderscheid in: het motorisch beginniveau, het cognitief beginniveau, het
sociaal-affectief beginniveau, het africhtingsniveau van het paard, de capaciteiten/ aanleg van het
paard.
Binnen de paardensport is observeren de meest gebruikte methode. Observeren is gericht kijken en
ordenen wat je ziet.
Ook de omstandigheden waaronder de les gaat plaatsvinden zijn van belang. Je kunt hierbij denken
aan factoren die te maken hebben met: de tijd, de ruimte en het materiaal.
2.3 Doelstelling
De doelstelling is een omschrijving van wat er bereikt gaat worden met de les of meerdere lessen.
Realiseer je dat doelstellingen niet altijd in één les gerealiseerd kunnen worden.
Drie soorten doelstellingen:
- Motorische doelstellingen (verschil tussen doelstellingen op het gebied van bewegingsvaardigheden
(lichtrijden, verlichte zit, hulpen) en bewegingseigenschappen (coördinatie, lenigheid, kracht etc.)
- Cognitieve doelstellingen (iets wat we willen bereiken op het gebied van het denken, het verstand)
- Sociaal-affectieve doelstellingen (omschrijven wat je wilt bereiken ten aanzien van de omgang met
elkaar en met het paard)
,2.4 Onderwijsleersituatie
Het laatste deel van de voorbereiding van de les, is het beschrijven van de onderwijsleersituatie, of
de les zelf. Je beschrijft alles wat er in de eigenlijke les plaatsvindt. Denk hierbij aan werkvormen,
hulpmiddelen, oefeningen en leerstof.
2.5 Uitvoering en evaluatie
Een lesvoorbereidings- en evaluatieformulier (didactisch model) is vooral voor beginnende
instructeurs een goed hulpmiddel om planmatig te werk te gaan. Het geeft zelfvertrouwen, structuur
en leidt tot logische werkvormen. Zie hieronder het didactisch model
, Hoofdstuk 3. De lesopbouw
3.1 Het begin van de les
Het begin van de les bestaat uit de les introductie en het losrijden of de warming-up.
Lesintroductie: kennis maken met paardensporters, organisatorische afspraken maken, doel en
opbouw les geven, geef aan wat je die les gaat doen
Bij het losrijden zijn de volgende punten van belang:
- Ontspanning
- Een lichte fijne aanleuning
- Recht aan twee teugels
- Controle houding en zit ruiter
Bij algemene warming-up bij bijvoorbeeld voltige probeer je de lichaamscirculatie (ademhaling en de
bloedsomloop) op gang te brengen.
3.2 De kern van de les (centrale deel)
In dit deel van de les leer je (nieuwe) vaardigheden aan, je verbetert de vaardigheden en je past
vaardigheden toe. In de kern realiseer je de doelstellingen.
Aantal tips om de kern van de les goed uit te voeren:
- Veiligheid
- Leer slechts één handeling
- Oefen moeilijke dingen niet te lang achter elkaar
- Fouten afleren is erg moeilijk
- Als je dingen voordoet, doe dit dan uitsluitend op de juiste manier
- Verklaar tijdens de instructie steeds het hoe en waarom
- Zorg ervoor dat de paardensporter(s) hun aandacht richten op de instructeur, zichzelf, het paard op
andere lesklanten
- Het geven van individuele instructies is vaak erg belangrijk
3.3 Het einde van de les
Meestal bestaat het einde van de les uit ontspanningsoefeningen (zoals halsstrekken) en uitstappen,
wel actief aan been houden en contact met de mond bewaren. Tijdens het uitstappen bespreek je de
les na en vertel hoe jij de les ervaren hebt en geef feedback volgens het sandwich feedback model
(zie paragraaf 6.4)