Gebundelde Samenvatting Blok B ‘’Leren leven met een chronische huidaandoening’’
Week B1 ‘’Weerstand Basis’’
Hemostase = bloedstolling
Hoe kan een ziekte ontstaan?
Ons lichaam wordt de gehele dag blootgesteld aan prikkels waarvan meerdere potentieel schadelijk.
Onze afweer / weerstand moet goed functioneren.
In het lichaam is een dynamische evenwicht = hemoistasis = hemostase
Lichamelijk
Geestelijk
Sociaal (economisch)
Als iets ontbreekt, is iemand ziek
Schadelijke prikkels
Hondenbeten
Uitlaatgassen
Influenza virus (hoestende mensen)
E. coli = darmbacterie (aan kraan, deurknop)
Noxe
= een schadelijke prikkel
Noxa / noxe = schade
Nocisensoren (=pijnzintuigen) gevoelig voor beschadiging.
Exogene noxe = van buiten
Endogene noxe = van binnen
Ziekteoorzaken
Iedere ziekte heeft een oorzaak, maar niet altijd bekend
Monocausaal = één factor die de ziekte veroorzaakt
Multicausaal = meerdere factoren die de ziekte vooroorzaken (voorbeeld hooikoorts)
Ethiologie van een ziekte = oorzaak van een ziekte
Endogene noxe
Komen vanuit binnen
Afwijkende genen of chromosomen
o Immuundeficienties
o Enzymdeficienties
Anatomische afwijkingen
Bij de embryo in de baarmoeder
o Medicamenten, drugs, zuurstof tekort, virusinfecties
,Exogene noxe
Fysisch
o Druk, elektrisch, straling, geluid, warmte, koud
Chemisch
o Etsende stoffen, gif
Biologisch
o Infecties
Oorzaken gelegen in de voeding
Het voedsel kan:
o Besmet zijn
o Andere ziekmakende bestanddelen bevatten
o Te weinig of te veel bepaalde stoffen, samenstelling is niet juist
Celveranderingen
Normaal kunnen cellen op prikkels reageren en zich aan de prikkel aanpassen.
De cel blijft in evenwicht met zijn omgeving en er vindt geen verandering in structuur plaats =
hemostase
Aanpassingsvermogen hangt af van de cel:
De soort cel
Celdelingsfase
Celleeftijd
Celconditie
Indien de cel zich niet kan aanpassen, kunnen er veranderingen gaan optreden
Hypertrofie de cel wordt groter
Hyperplasie aantal cellen neemt toe
Metaplasie cellen gaan zich in een andere richting differentieren
Neoplasie autonome celgroei (bijvoorbeeld, tgv oncogene virussen
Regressive veranderingen
= een achteruitgang (regressie) in de functie en de structuur van de cel
Door het inwerken van de Noxe kunnen er verschillende dingen gebeuren:
De cel herstelt
De cel verandert
De cel gaat dood (=necrose)
o Regeneratie = cellen worden vervangen door gelijkwaardige cellen
o Reparatie = cellen worden vervangen door bindweefsel
o Dood treedt in = te veel cellen zijn doodgegaan
Degeneratie
Atrofie
Degeneratie
= Ophoping van abnormale substanties in de cellen of tussen de cellen:
Hydrophische degeneratie
Vettige degeneratie (te veel vet opgeslagen)
Hyaliene verandering
Mucoïde verandering
Dystrofische calcificaties (er wordt te veel kalk opgeslagen)
,Atrofie
Cel wordt kleiner en aantal cellen worden kleiner
Als je spieren lang niet gebruikt, is dit ook atrofie
Infarct = te weinig zuurstof, gedeelte gaat dan dood.
Dankszij te weinig zuurstof of bloed gaat dood
Necrose – gangreen
= een zwarte verkleuring van de huid, wat aan het doodgaan is
hoe ontstaat een ziekte?
Noxe
o De aard en intensiteit
o De tijd dat men eraan blootgesteld wordt
Afweer
o Constitutie = erfelijke eigenschappen
o Conditie = leeftijd, voedingstoestand
Afweer
= sleutel tot de afweer is HERKENNING
Normaal kunnen cellen op prikkel reageren en zich aan de prikkel aanpassen
Aspecifiek
o Fysieke barrières
Barriere functie: huid en slijmvliezen
Bacterie dodende stoffen: zweet, talg, maagzuur
Trilhaar epitheel: luchtwegen
o Interne verdediging
Facocyterende cellen
Ontstekingsreactie
Koorts
Complement / interferon
Door aspecifieke weerstand ontstaat een ontsteking
Natuurlijk immuniteit zit standaard in ons lichaam ingebouwd
Specifiek
Verworven immuniteit, deze ontstaat pas nadat het lichaam in contact is geweest met een
bepaalde ziekte verwekker (bacterie/virus)
o Hymerale immuniteit (B-lymfocyten)
o Cellulaire immuniteit (T-lymfocyten)
Verworven immuniteit, deze ontstaat pas nadat het lichaam in contact is geweest met een
bepaalde ziekte verwekker (bacterie/virus)
Auto- immuumziekte = weerstand is zo aangetast dat die je eigen lichaam niet herkent.
, Cellen betrokken bij de afweer
Leukocyten (=witte bloedcellen) onderverdeeld in granulocyten (aspecifiek):
o Neutrofiele granulocyten
o Eosinefiele granulocyten
o Basofiele granulocyten
Werking is minder dan dat van de macrofagen
Functie = vernietigen van bacteriën
Monocyten (=macrofagen) (aspecifiek)
o Werking = fagocytose
o Cellen die in de bloedbaan circulairen
o Aanwezig in de bindweefsel, huid, darmwand, longblaasjes
o Antigeen presenteren aan specifieke imuunsysteem
o Afgifte interleukine: lymfocyten lokken naar geinfecteerd weefsel
Lymfocyten (specifiek)
o T – lymfocyten
Ontstaan in thymus, gaan daarna naar de lymfeklieren
Cellulaire immuniteit = als cellen rechtstreeks zijn betrokken bij onschadelijk
maken lichaamsvreemde stoffen
T regulator cellen (helper / suppressor)
T – effector cellen (killer / geheugen)
o B – lymfocyten
Ontwikkelen zich in beenmerg tot immuuncompetente cellen, verspreiden
zich naar lymfeklieren / darmwand / tonsillen
B – lymfocyten vormen zich tijdens de primaire immuunrespons om tot
plasma cellen
Plasmacellen produceren immunoglobulines (=antistoffen) (humorale
immuniteit)
- IgA, IgD, IgE, IgG, IgM
Functie = kunnen zich specifiek binden aan membraan bacterie of virus,
waardoor die daarna eenvoudig door macrofagen worden getraceerd en
vernietigd
Vaccinaties
Volgorde wond en wondgenezing
1. Pijn
2. Bloeding
3. Ontsteking = reactie van het weefsel op een beschadiging. Lichaam gaat proberen te
herstellen.
4. Bloedstelping (hemostase is een voorwaarde voor de hemeostase)
= het bloeden doen ophouden
Factoren die nodig zijn voor bloedstelping:
Trombocyten (bloedplaatjes)
Factor van trombocyten (intrinsieke stolling, vaatwandbeschadiging) calcium zorgt dat de
stolling plaats gaat vinden
Door een weefselfactor (extrinsieke stolling, weefselbeschadiging) calcium en collageen
spelen een rol
Als één factor ontbreekt, stolling niet goed
5. Fibrinogeen fibrine fribinedraden bloedstolsel = korstje (prop met fibrinedraden)
Indien er een onvoldoende hemostase aanwezig is geen stolling (hemofilie)