Week 1 Kenmerken van het Strafprocesrecht
Tweedelige doelstelling
1. het bewerkstelligen dat de schuldigen (degenen die daadwerkelijk de strafwet hebben overtreden) worden gestraft
2. het voorkomen van de bestraffing van onschuldigen
Secundaire doelen
3. Voorzien in een regeling waarin een adequate justitiële reactie kan worden gegeven op strafbaar gedrag
4. Eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte enƒ andere betrokkenen
5. Procedurele rechtvaardigheid
6. Demonstratiefunctie
7. Generale preventie en speciale preventie
8. Voorkomen eigenrichting
Bronnen
● 107 Grondwet (maar ook art. 10 t/m 18, 92, 93, 113, 116, 118, 119, 121, 122 en 140)
● 1 Sv
● Bijzondere wetten
● AMvB en ministeriele beschikkingen
● Beleidsregels
● Internationaal recht
○ Raad van Europa
○ Europese Unie
● Rechtersrecht
● Ongeschreven recht
Procesdeelnemers
De verdachte (art. 27 Sv)
● Rechten
○ zwijgrecht (art. 29 lid 2)
○ recht op rechtsbijstand (art. 27c lid 2, 27ca jo 28)
○ consultatiebijstand en verhoorsbijstand (art. 28b – 28e)
■ Consultatiebijstand voor de aangehouden verdachte (art. 28c) en verhoorsbijstand voor de
aangehouden verdachte en diegene die voor een verhoor op het politiebureau is uitgenodigd (art.
28d)
● Salduz
○ recht op kennisneming van processtukken (art. 30)
Slachtoffer
● benadeelde partij (art. 51f Sv)
○ spreekrecht (art. 51e Sv)
○ getuige (art. 294 Sv gijzeling)
● Rechter
● Opsporingsambtenaar (art. 141-142 Sv)
● Openbaar Ministerie (art. 167 lid 1, 242 lid 1 Sv)
● Verplichte procesdeelnemers aan de terechtzitting?
Procesfasen
● Opsporingsonderzoek
● Vervolging
● Berechting (OTTZ)
● Beraadslaging en uitspraak
● Tenuitvoerlegging
Klassieke uitgangspunten
● Rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid
● Beroepsrechters
● Vervolgingsmonopolie OM
● Opportuniteitsbeginsel
1
, ● Strafvorderlijke legaliteit (primaat bij wetgever)
● Geen procedure zonder aanleiding (verdenking of aanwijzing)
● Vermoeden van onschuld
● Hoor en wederhoor
Voorbeelden
● Recht op rechtsbijstand
● Recht op vertaling en vertolking
● Zwijgrecht
● Interne openbaarheid
● Externe openbaarheid
● Motivering
● Onmiddellijkheidsbeginsel
Modernisering van WvSr
Redenen om te moderniseren
1. Onderdelen van het wetboek houden onvoldoende rekening met nieuwe technieken of veroorzaken onnodige en
vermijdbare lasten
2. Het huidige wetboek stamt uit 1926
3. Talloze incidentele wijzigingen waardoor systematiek en vindbaarheid verloren zijn gegaan
4. Ontwikkelingen in de jurisprudentie zijn niet in de wet geïmplementeerd
5. Wetenschappelijke literatuur dringt aan op modernisering
Doelstelling van modernisering
● te voorzien in een wetboek waarin zo veel mogelijk bevorderd wordt dat een adequate justitiële reactie kan worden
gegeven op strafbaar gedrag, en dat onjuiste justitiële beslissingen zo veel mogelijk worden voorkomen.
● een duidelijke regeling van de bevoegdheden en procespositie van de verschillende deelnemers aan de
strafrechtspleging - facilitering van een digitaal strafproces;
● vereenvoudiging van het voorbereidend onderzoek en de regeling van de opsporingsbevoegdheden;
● stroomlijning van procedures in het vooronderzoek, de berechting en de tenuitvoerlegging, waarbij gekeken wordt
naar reductie van administratieve lasten;
● verkorting van doorlooptijden waarbij de verantwoordelijkheid van de procesdeelnemers voor een voortvarende
procesgang wettelijk wordt vastgelegd en het onderzoek zoveel mogelijk wordt afgerond vóór de inhoudelijke
behandeling ter zitting;
● een effectieve en persoonsgerichte tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen.
● te voorzien in een wetboek dat systematisch van opzet is, het toepasselijke recht weerspiegelt, een logische indeling
kent en inzichtelijk is voor de burger.
Uitgangspunten van de modernisering
● Hoofddoel blijft ongewijzigd
● Opsporingsambtenaren blijven onder het gezag van het OM opsporen
● Opportuniteitsbeginsel
● Beroepsrechters
● Geen fundamentele herziening maar een stroomlijning en herstructurering
Bronnen voor mensenrechten en strafrecht
EVRM
● art 34 EVRM individueel klachtrecht
● Art. 93-94 Grondwet
● Res interpretata-werking
● Rechten absoluut of relatief?
○ art. 2 - 10
Art. 6 EVRM
● Uitwerking van de ‘rule of law’
● Bescherming tegen een willekeurig optredende overheid
● Er mag pas worden gestraft als de lidstaat de verdachte in staat heeft gesteld de hem in art. 6 geven rechten uit te
oefenen
● Heeft betrekking op de gehele strafrechtspleging, dus ook op het voorbereidende onderzoek dat van invloed is op (de
2
, eerlijkheid van) het eindonderzoek
● Niet limitatief
● EHRM beoordeeld de ‘procedure as a whole
Opmerking op art. 6
Recht op een eerlijk proces ‘criminal charge? voorafgaand aan de zitting?
● behandeling binnen een redelijke termijn
● nemo-teneturbeginsel (Jalloh, Gafgen)
● onafhankelijke en onpartijdige rechter
● onschuldpresumptie
● op de hoogte gebracht worden van de beschuldiging
● verdediging en rechtsbijstand
● ondervraging van getuigen
Nemo tenetur in Nederlands recht
● Art. 96a lid 2
● Art. 126nc lid 3, 126nd lid 2, 126ne lid 1, 126nf lid 2, 126ng lid 3, 126nb lid 2, 126ni lid 1, 126ii
● Nieuw wetboek
Het verhoor
Zwijgrecht, cautie en ongeoorloofde druk
Verhoor: alle vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdachte aangemerkte persoon betreffende diens
betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit
● Art. 29
● Art. 3 EVRM
Pressieverbod
MvT ‘elke beïnvloeding, elke pressie van dien aard, dat zij een bepaalde verdachte buiten staat stelt zich behoorlijk
rekenschap te geven van de inhoud zijner verklaringen, elk te lang voortzetten van het verhoor, alle vragen welke de strekking
hebben antwoorden te doen geven die niet de vrije uitdrukking zijn van de gedachten van hem tot wie de vraag is gericht’
Ongeoorloofde verhoormethode
● geweld; art 3 EVRM
● bedreiging; EHRM Gafgen, rb Groningen 10-4-2008, ECLI BC9249
● intimidatie; Rb Maastricht 27-1-2004, ECLI AR4661
● beloften, giften en gunsten; Hof Den Bosch 14-12-2007, ECLI BC0227
● misleiding; Hof Den Bosch 4-3-2008, ECLI BC5638; Rb Utrecht 7-9-2011, ECLI BT1681
● misbruik van de verhoorsituatie of gezag
● ongeoorloofde zedelijke druk; Zaans verhoren
Art. 3 EVRM
Gafgen II
https://www.hetrechtenstudentje.nl/jurisprudentie/ecliceechr20100601jud002297805-gafgen/
Minimum level of severity Drie categorien:
● Folteren
Een opzettelijk toegebrachte onmenselijke behandeling die zeer ernstig en wreed lijden teweeg brengt met het doel om
informatie te verkrijgen, te straffen of te bedreigen (Gafgen II r.o. 90).
● Onmenselijke behandeling
Een opzettelijke behandeling die uren aaneengesloten duurt en daadwerkelijk lichamelijke verwonding oplevert of intens fysiek
lijden of psychisch lijden veroorzaakt (Gafgen II, r.o. 89). Dreigen met folteren is een onmenselijke behandeling (Gafgen II, r.o.
91)
● Vernederende behandeling
De behandeling bij het slachtoffer gevoelens van angst en minderwaardigheid veroorzaakt waardoor het slachtoffer vernederd
wordt en mogelijk zijn fysieke en morele weerstand breekt, of als de behandeling zodanig was dat het slachtoffer wordt
gedreven tot handelingen tegen zijn wil of geweten (Gafgen II, r.o. 89).
Recht om te zwijgen en het nemo tenetur-beginsel
3
, Saunderscriterium ruim
EHRM 17-12-1996, NJ 1997, 699
http://arresten.eu/strafrecht/ehrm-17-12-1996-nj-1997-699-saunders/
68. The Court recalls that, although not specifically mentioned in Article 6 of the Convention, the right to silence and the right
not to incriminate oneself are generally recognised international standards which lie at the heart of the notion of a fair
procedure under Article 6. Their rationale lies, inter alia, in the protection of the accused against improper compulsion by the
authorities, thereby contributing to the avoidance of miscarriages of justice and to the fulfilment of the aims of Article 6.(..) The
right not to incriminate oneself in particular presupposes that the prosecution in a criminal case seek to prove their case
against the accused without resort to evidence obtained through methods of coercion or oppression in defiance of the will of
the accused. In this sense the right in question is closely linked to the presumption of innocence contained in Article 6 § 2 of
the Convention
69. The right not to incriminate oneself is primarily concerned with respecting the will of an accused person to remain silent. It
does not extend to the use in criminal proceedings of material which may be obtained from the accused through the use of
compulsory powers but which have an existence independent of the will of the suspect, such as documents acquired pursuant
to a warrant, breath, blood and urine samples
Jalloh
https://www.hetrechtenstudentje.nl/jurisprudentie/eclinlxx2006ay9133-jalloh/
45. As regards the use of evidence obtained in breach of the right to silence and the privilege against self-incrimination, the
Court observes that these are generally recognised international standards which lie at the heart of the notion of a fair
procedure under Article 6. Their rationale lies, inter alia, in the protection of the accused against improper compulsion by the
authorities, thereby contributing to the avoidance of miscarriages of justice and to the fulfilment of the aims of Article 6. The
right not to incriminate oneself, in particular, presupposes that the prosecution in a criminal case seek to prove their case
against the accused without resort to evidence obtained through methods of coercion or oppression in defiance of the will of
the accused (see, inter alia, Saunders, § 68). 46. In examining whether a procedure has extinguished the very essence of the
privilege against self-incrimination, the Court will have regard, in particular, to the following elements: the nature and degree of
the compulsion, the existence of any relevant safeguards in the procedures and the use to which any material so obtained is
put (see Allan, § 44).
Het Hof legt omstandig uit waarom het ‘enge’ Saunderscriterium niet opgaat: r.o. 58-61
Om vervolgens:
62. In order to determine whether the applicant’s right not to incriminate himself has been violated, the Court will have regard,
in turn, to the following factors: the nature and degree of compulsion used to obtain the evidence; the weight of the public
interest in the investigation and punishment of the offence in issue; the existence of any relevant safeguards in the procedure;
and the use to which any material so obtained is put.
Toepassing criteria: r.o. 63-66
Waarom het Jollah criterium beter is dan het Saunderscriteria
● Het Saunderscriterium (eng) heeft slechts een hele beperkte betekenis
● De Jallohcriteria vormen de basis van de toets of er is strijd met het nemo teneturbeginsel is gehandeld
Jallohcritria zijn:
1. de aard en de hoeveelheid dwang dat is gebruikt om het bewijs te vergaren
2. het bestaan van ‘relevant safeguards’ in de procedure
3. het gebruik dat van de verklaring of het gevonden materiaal is gemaakt.
Gafgen II
https://www.hetrechtenstudentje.nl/jurisprudentie/ecliceechr20100601jud002297805-gafgen/
167. In its Jalloh judgment, the Court left open the question whether the use of real evidence obtained by an act classified as
inhuman and degrading treatment, but falling short of torture, always rendered a trial unfair, that is, irrespective of, in particular,
the weight attached to the evidence, its probative value and the opportunities of the defendant to challenge its admission and
use at trial.
176. (…) Art. 3 of the Convention enshrines an absolute right. Being absolute, there can be no weighing of other interests
against it, such as the seriousness of the offence under investigation or the public interest in effective criminal prosecution, for
to do so would undermine its absolute nature. In the Court's view, neither the protection of human life nor the securing of a
criminal conviction may be obtained at the cost of compromising the protection of the absolute right not to be subjected to
ill-treatment proscribed by Art. 3, as this would sacrifice those values and discredit the administration of justice.
4