Les 1: Erven
De mens als historisch wezen
De mens heeft een geheugen en kan aan de hand van eerdere ervaringen ‘leren’. De mens vormt een
zelfbeeld aan de hand van eigen herinneringen en overgedragen herinneringen. Het geheugen selecteert en
manipuleert: sommige herinneringen worden bewaard, verkleurd, verdrongen en vergeten. Vaak in relatie
met sociale verwachtingen (taboes) of fysieke beperkingen (dementie). Sociale groepen kunnen ook
gezamenlijke interpretaties onderhouden over herinneringen.
Zelfbeeld/ identiteit kan informatie bevatten over:
- Rol en opvatting over hiërarchie in groep
- Reden en oorzaak van bestaan: zingeving
- Opvattingen over loyaliteit
- Opvattingen over goed en kwaad
- Omgangsvormen
- Historische rechtvaardiging van recht en onrecht
Dit alles noemen we identiteit. Historische gebeurtenissen hebben hier een grote rol in.
Determinisme: we hebben de illusie van de vrije wil en vrije keuze, maar in werkelijkheid is alles een reactie
op het voorgaande en voorspelbaar. Feitelijk ligt daarmee alles al vast.
- Sociaal determinisme: sociale omgeving van de mens bepaald zijn visie en ideeën en daarmee zijn
handelen. Probleem: kun je dan nog wel verantwoordelijk zijn voor je daden?
Vrije wil: mens heeft, ondanks zijn culturele/economische/genetische erfgoed altijd een rationeel vermogen
heeft om tot een eigenstandige keuze te komen.
Erfgoed: onder erfgoed verstaan we letterlijk alle materiële en niet-materiële ‘goederen’ die we gewild of
ongewild van onze voorouders erven.
- Sociaaleconomisch en cultureel erfgoed: we streven naar een opwaartse sociale en culturele
mobiliteit, we willen dat onze kinderen het beter krijgen. We nemen vaak meer van onze ouders
over dan waartegen we ons verzetten.
Kinderen waarvan ouders veel drinken, gaan zelf ook eerder drinken.
Religie wordt vaak doorgeven.
De politieke partij waar ouder op stemmen, zullen kinderen vaak ook op stemmen.
Vrije tijdbesteding, wordt ook overgenomen van ouders.
Ook het geld wordt financieel geërfd door de kinderen.
Vroeger werden ook familie (voor)namen doorgegeven.
Genetica erven we ook: onze genen bevatten DNA waarin onze erfelijke eigenschappen worden
opgeslagen.
Psychologisch erfgoed: contextuele therapie, Ivan Boszormenyi-Nagy
- Door geboorte is ieder mens in een niet te ontkennen onomkeerbare verhouding met zijn ouders
gekomen, de basis hiervoor ligt voor een belangrijk deel in biologische erfelijke verwantschap.
- Zolang de mens leeft, blijft hij verbonden met zijn oorsprong. Wat er ook voorgevallen mag zijn na
de geboorte van het kind, wat ook de aard en de mate van ouderlijke verantwoordelijkheid is
geweest. De relatie van het kind tot zijn ouder blijft bestaan.
- Je staat altijd in het ‘krijt’ bij je ouders; zij hebben je het leven ‘geschonken’. Jij uit je dankbaarheid
daarvoor door de liefde die ja naar je ouders uit en je loyaliteit. Je ouders moeten dat erkennen,
zien en waarderen, gebeurt dit niet, dan raakt de relatie uit balans balans van geven en nemen.
- Iedere generatie geeft op wat voor wijze dan ook, aan de volgende generatie door wat van vorige
generaties werd ontvangen. Dit proces omvat dus altijd drie generaties. Wat uit balans is geraakt in
de eerste generatie, wil men in een volgende generatie vereffenen roulerende rekening
, Les 2: Migratie
Pushfactoren migratiegolven: werkeloosheid, lage verdienste, familiespanningen, politieke, religieuze en
etnische conflicten, oorlog, ziekte, dwang.
Pullfactoren migratiegolven: veel werk, hoge verdiensten, gewetensvrijheid, nieuw bestaan kunnen
opbouwen, liefde, verzorgingsstaten.
De grote Nederlandse migratiegolven:
- Negentiende -eeuwse migratie: urbanisatie en industrialisatie: Mensen van plattenland trokken
naar grote steden. Symbool staat de trein. De opkomst van de spoorwegen zorgde ervoor dat je
goedkoop van de ene naar de andere kant kon reizen en dus ook kon migreren.
Migratie is een aanpassing aan veranderende leefomstandigheden, maar tegelijkertijd
veroorzaakt het allerlei verschuivingen die weer nieuwe aanpassingen vereisen
Zorgde voor verlichting bij de achterblijvers minder concurrentie op de arbeidsmarkt en
soms voor inkomen door het sturen van geld
Migranten begonnen onder aan de ladder: slechtste banen en slechtste behuizing.
Concurrentie met ‘autochtonen’ zorgeden voor een dilemma: zoveel mogelijk aanpassen aan
de nieuwe omgeving of bescherming binnen de eigen ethische groep
Landbouwcrisis in 1878 samen met industrialisatie zorgt voor sterke trek van platteland naar
stad, maar ook naar Duitsland en de VS
- Postkoloniale emigranten:
Mensen uit voormalig Nederlands-Indië:
Nederland verliest grootste kolonie tussen 1945 en 1949: tussen 1945 en 1957 komen zo’n
290.000 mensen naar Nederland ten gevolge van de onafhankelijkheidsstrijd.
Totoks: witte ‘koloniale’ die bestuur- en handelsfuncties hadden in Indië
Indo’s: ‘gemengdbloedigen’ mensen met zowel Indonesische als Nederlandse (voor) ouders.
Hadden te maken met statusverlies, moeten wennen aan klimaat en onbegrip voor leed
tijdens de Japanse bezetting, discriminatie vooral bij de indo’s, heimwee naar het niet meer
bestaande moederland, acceptatie dat men nooit meer terug zal kunnen.
Molukkers:
De Molukkers zijn het slachtoffer geworden van de hoogste ongelukkige manier waarop Den
Haag de Indonesische soevereiniteit overdroeg, zonder oog te hebben voor groepen die
daardoor in het gedrang kwamen.
Waren in dienst bij het KNIL als beroepssoldaten. Vaak christelijk hadden meegevochten met
de Nederlanders tegen de onafhankelijkheidsstrijders. Werden naar Nederland gebracht en in
(voormalige concentratie) kampen ondergebracht.
Nederlandse overheid wist zich geen raad met deze groep immigranten. Beleid eerste jaren:
ze gaan terug, dus apart houden en niet integreren.
1951-1959: een werkverbod en tot 1978 officieel beleid terugkeer.
Gevoelens van miskenning naar de Nederlandse overheid, de ‘verborgen beloften’
radicalisering onder jongeren: treinkappingen.
Surinamers:
Onafhankelijkheid in 1975, vanaf 1954 vrij verkeer tussen de toenmalige rijksdelen. Vanaf
1970 toename emigratie naar Nederland. Uiteindelijk emigreerde bijna de helft van alle
Surinamers.
Ethische en religieuze diversiteit: Surinamers met Javaanse, hindoestaanse, Joodse, Chinese
en Afrikaanse wortels. Qua godsdienst: protestanten, katholieken, joden, hindoestanen en
islamieten
Onzekerheid over onafhankelijkheid, economische stagnatie en staatsgreep. Bouterse
vormen pushfactoren voor emigratie, recht op Nederlandse nationaliteit en betere
perspectieven op betere bestaan als pullfactor.
, Overheid zette in op aparte huisvesting voor Surinamers, tot 1980 is het uitgangspunt
terugkeer naar Suriname.
Er speelt: discriminatie, erkenning voor slavernij- en contractarbeidsverleden, bewustzijn van
kleur. Sterke band met het moederland, gedachten aan remigratie na pensionering.
Antillen en Arubanen:
Sinds 1970 neemt het belang van de olie-industrie op de Antillen af en komen er steeds meer
Antillianen en Arubanen naar Nederland. Het zijn ‘rijksgenoten’ en hebben een Nederlands
paspoort en spreken Nederlands, vaak als tweede taal.
Diverse etnische achtergronden: stammen af van Nederlanders, Spanjaarden, Afrikanen en
Indianen.
- Arbeidsmigratie: De landen rond de Middellandse Zee
Vanaf 1950 door enorme economische groei tekort aan arbeidskrachten. Vooral in de mijn-
en scheepsbouw, en de textielindustrie.
Vanaf 1960 gaat de overheid zich bemoeien: wervingscontracten met Italië, Spanje, Portugal,
Turkije, Griekenland, Marokko, Joegoslavië, Tunesië.
Doelstelling: tijdelijke arbeid, alleen mannen, huisvesting in pensions, daarna weer terug.
Vanaf 1975 snelle toename werkeloosheid bij ‘gastarbeiders’ omdat de zware industrie snel
krimpt. 60% keert terug vanwege economische groet in thuisland (vooral Spanjaarden,
Italianen, Joegoslaven etc.) vooral Marokkanen en Turken blijven, omdat familie in thuisland
afhankelijk is van hun inkomsten.
In de jaren ’70 en ’80 halen veel gastarbeiders hun gezinnen naar Nederland in het kader van
gezinsherening.
- Asielmigratie:
Asielzoeker is altijd een vluchteling, maat een vluchteling hoeft geen asielzoeker te zijn. Een
asielzoeker doet actief een beroep op bepaalde voorzieningen in een gastland. Vooral
mensen die vluchten voor oorlog en onderdrukking.
Tweede wereldoorlog:
- Jodenvervolging: vanaf 1940 systematische uitsluiting, concentratie, deportatie en gedwongen
arbeid/moord. Bij terugkomst weinig erkenning voor leed: wordt tijdens de eerste
dodenherdenkingen geen aandacht aanbesteed. Veel teruggekomen Joden doen tevergeefs,
aanspraak op eigendommen als huis of vermogen. Pas na de jaren zestig komt er wat erkenning voor
het enorme leed.
- Arbeitseinsatz: in januari 1942 verklaarde Reichmarschall Hermann Göring dat het voor het Reich
dringend noodzakelijk was arbeiders uit deze gebieden te verplichten voor de Duitse
oorlogsindustrie te werken. In die maand werd in Nederland de Nederlandse Arbeidsdienst
ingesteld. Jonge mannen moesten voor deze dienst hun arbeidsplicht vervullen.
Thema’s voor gezinnen met migratiegeschiedenis:
- Bijna iedereen heeft een geschiedenis met migratie ergens in zijn stamboom
Condition migrante: het idee bij gastarbeiders hier te werken, maar daar te willen zijn
Een permanent tijdelijk verblijf: bij veel naoorlogse immigranten blijft het idee maar tijdelijk
in Nederland te verblijven en uiteindelijk terug te gaan naar het moederland een sterke
kracht.
Weerstand en ongemak: de autochtonen gaan zich verzetten multiculturele droom versus
multicultureel dilemma.
F-cultuur: het gedrag van individuen is een verantwoordelijkheid van de groep. Gedrag is vastgelegd binnen
strakke culturele normen. Nastreven van eer en status. (Fijnmazige culturen, niet-westerse cultuur)