Klinische psychologie
Theorieën en psychopathologie
Hoofdstuk 11: Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen bij volwassenen
Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen zijn stoornissen die zich, vaak al op zeer jonge leeftijd,
manifesteren in de loop van de ontwikkeling van het individu. Deze ontwikkelingsstoornissen dringen
diep door in verschillende aspecten van het functioneren (voelen, waarnemen, denken en handelen)
van het individu en zorgen voor beperkingen in het persoonlijke, sociale, academische of
werkgerelateerde functioneren.
Het boek bespreekt de volgende twee neurobiologische ontwikkelingsstoornissen:
1. Autismespectrumstoornis bij volwassenen (ASS)
2. ADHD bij volwassenen
Beide stoornissen kunnen lang onopgemerkt blijven en soms pas in de volwassenheid opvallen.
Kenmerken van ASS (box 11.1 blz. 193):
Aanhoudende beperking in de sociale communicatie en interactie
o Afwijkende sociale wederkerigheid
Onvermogen om spontaan vreugde, interesses of successen te delen met anderen.
Het besef van sociale conventies, zoals om de beurt praten, kan ook ontbreken.
o Afwijkende non-verbale communicatie
Beperkingen in omgang met anderen, zoals geen oogcontact maken, ontbreken van
gezichtsuitdrukkingen en moeite hebben met begrijpen en gebruiken van gebaren.
o Moeilijkheden met relaties
Moeilijk vrienden maken of vriendschappen onderhouden, beperkt in het afstemmen
van gedrag op sociale situaties en de afwezigheid van symbolisch of fantasiespel.
Beperkte gedragspatronen, interesses of activiteiten (minstens 2 van deze kenmerken)
o Stereotiepe bewegingen, gedragingen of spraak
Niet-functionele bewegingen en gewoonten, zoals wiegen en het dwangmatig
herhalen van woorden (echolalie) of zinnen.
o Moeite met veranderingen
Sterk vasthouden aan routines, rituelen of overmatige weerstand tegen verandering.
o Stereotiepe interesses
Geobsedeerd bezig zijn met bepaalde voorwerpen of onderwerpen,
vrijetijdsbesteding of hobby’s.
o Sensorische overgevoeligheid
Snel last hebben van geluid, licht en aanrakingen. Er kan ook sprake zijn van
sensorische ondergevoeligheid of het niet aanvoelen van honger of verzadiging.
Voor de diagnose ASS moet er sprake zijn van symptomen in beide domeinen en moeten minimaal 5
criteria van toepassing zijn.
DSM-5 onderscheidt drie niveaus als het gaat om de ernst van ASS:
1. Vereist steun
2. Vereist substantiële steun
3. Vereist zeer substantiële steun
,Communicatiestoornis: Indien symptomen van repetitief gedrag en specifieke interesse afwezig zijn
kan de diagnose sociale communicatiestoornis overwogen worden. Deze
stoornis wordt gekenmerkt door aanhoudende problemen met het
toepassen van (non-)verbale communicatie in de sociale context.
ASS gaat vaak samen met andere stoornissen:
Obsessief-compulsieve stoornis – 30 %
Sociale-angststoornis – 29%
ADHD – 28%
Pervasief: ASS is een pervasieve ontwikkelingsstoornis, wat inhoudt dat de stoornis diep
doordringt in verschillende aspecten van het functioneren.
ASS en erfelijke factoren:
ASS is voor 35-60% erfelijk bepaald en voor 40-60% gerelateerd aan omgevingsfactoren
Bij vrouwen is de erfelijke component aanzienlijk kleiner: 13-16%
De erfelijkheidsfactor is bij 10-15% onderdeel van een genetische stoornis
Bij de genetische stoornis zijn er vaak ook anatomische afwijkingen
Bij de genetische stoornis is vaak 1 mutatie de oorzaak (verdubbeling/afwezigheid)
Fragiele X-syndroom: Erfelijke ontwikkelingsstoornis waardoor de kenmerkende
gedragsstoornissen ontstaan en een lichte tot matige verstandelijke handicap
ontstaat. Dit is een voorbeeld van een genetische stoornis (zie 3 e punt
hierboven).
Omgevingsfactoren, die de kans op ASS vergroten en verkleinen:
Zwangerschapscomplicaties
Leeftijd van de ouders met name de vader (des te ouder des te groter de kans)
Stress en infectieziekten tijdens de zwangerschap
Chemicaliën tijdens de zwangerschap (sommige insecticiden)
Gebruik van medicatie tijdens de zwangerschap (sommige antidepressiva)
Gebruik van foliumzuur van 3 maanden voor conceptie tot 1 maand tijdens zwangerschap
Belangrijke punten m.b.t. de historie van ASS:
De term autismus (verlies van werkelijkheid) werd door Beuler (1911) geïntroduceerd
Lange tijd werden autisme en schizofrenie niet beschouwd als afzonderlijke stoornissen
Begin jaren 70 werd er onderscheid gemaakt tussen autisme en schizofrenie op basis van:
o Leeftijd waarop de stoornis tot uiting komt
o De man-vrouwverhouding
o De ontwikkeling van het ziektebeeld
In 1980 werd autisme voor het eerst als zelfstandige categorie opgenomen in DSM-3
In DSM-5 wordt gesproken van ASS en geen onderscheid meer gemaakt tussen:
o PDD-NOS
o Asperger
o Autistische stoornis
Voor DSM-5 waren beperkingen in sociale communicatie en interactie twee domeinen
In DSM-5 kan worden aangegeven in welke mate de stoornis aanwezig is (dimensioneel)
,Belangrijke punten m.b.t. de prevalentie van ASS:
Door de jaren heen is het aantal ASS-diagnosen toegenomen
Mogelijk door verruiming van criteria in de DSM-4 ten opzichte van eerdere versies.
Ook vallen er mogelijk meer mensen uit door hogere eisen in de samenleving (niet bewezen).
Bij jongens en mannen komt ASS vaker voor dan bij meisjes en vrouwen.
De verhouding is ongeveer 4:1.
De verwachting is dat de prevalentie van ASS met de komst van DSM-5 zal dalen
De pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven (Engelse afkorting PDD-
NOS) is niet meer als diagnose opgenomen en men moet aan meer criteria voldoen voor een
diagnose in het autismespectrum dan in de DSM-4 het geval was.
Diagnostische methoden bij ASS:
ASS kan niet op biologisch of neurocognitief niveau worden gediagnosticeerd
Teveel variatie in genafwijkingen en omgevingsfactoren tijdens zwangerschap tellen ook.
Neurocognitieve taken niet sensitief genoeg, mensen met ASS en hoog IQ presteren goed.
Diagnose vindt plaats op basis van gedragskenmerken door:
o Observatie
o Interview
Autoanamnese
Heteroanamnese (bij kinderen de ouders)
Vroege kindertijd: Volgens DSM-5 moeten voor een ASS-diagnose de gedragingen in de
kindertijd aanwezig zijn, echter kan het zijn dat de problemen zich pas later
ontwikkelen. De diagnose kan dan toch worden gesteld als gedragingen, zoals
het zich terugtrekken en neiging tot routinematig gedrag, er al in de
kindertijd waren, maar deze pas later tot problemen leidden.
DSM-5-interview ASS: Semigestructureerd interview voor het uitvragen van de diagnostische
criteria van ASS bij adolescenten en volwassenen.
Handelingsgericht: Handelingsgerichte diagnostiek – aanvullend testonderzoek in de vorm van
vragenlijsten en neuropsychologische tests bij mensen met ASS zijn niet
zozeer relevant voor de classificerende diagnose, maar kunnen wel inzicht
geven in de sterkere en zwakkere kanten van de betreffende persoon.
AQ: Autism-spectrum Quotient – screeningsvragenlijst voor mensen met ASS.
Dergelijke vragenlijsten zijn echter weinig betrouwbaar omdat de meeste
mensen met ASS beperkt zelfinzicht hebben.
Interventies en behandelmogelijkheden en -effecten voor kinderen met ASS:
Cognitieve gedragstherapie lijkt effectief voor het reduceren van comorbide angststoornissen
bij normaal tot hoogbegaafde kinderen met ASS
Gedragstherapie en medicatie kunnen helpen om de sociale communicatie te verbeteren en
om klachten van angst en boosheid te verminderen
Bij impulscontroleproblemen is de combinatie medicatie en gedragstherapie het effectiefst
Er is weinig onderbouwing voor de effectiviteit van interventies gericht op het ontwikkelen
van sociale vaardigheden
Er is enig bewijs voor andere therapieën, zoals muziektherapie en animal-assisted therapie
, Interventies en behandelmogelijkheden en -effecten voor volwassenen met ASS:
Wetenschappelijke onderbouwing voor psycho-educatie voor het accepteren van de
diagnose bij volwassenen met een normaal tot hoog IQ ontbreekt
De effectiviteit van cognitieve gedragstherapie is bij volwassenen slechts beperkt onderzocht
Cognitieve gedragstherapie en angstmanagementtraining zijn even effectief in het reduceren
van comorbide obsessief-compulsieve symptomen bij volwassen met ASS (1 studie)
Mindfulness interventies zijn effectief in het reduceren van verschillende comorbide klachten
bij adolescenten en volwassenen met ASS
Voor dwangmatig gedrag en stemmingsklachten is het medicijn Risperidon eerste keuze,
omdat daarvoor de meeste wetenschappelijke evidentie bestaat (verder weinig onderzoek)
ADHD: Een patroon van onoplettendheid en/of hyperactiviteit-impulsiviteit dat het
functioneren of de ontwikkeling belemmert en tot uiting komt in een van de
twee subtypen (zie hieronder).
Kenmerken van de twee subtypen van ADHD (box 11.2 blz. 199):
1. Onoplettendheid
Minstens 6 maanden zijn 6 van de volgende kenmerken aanwezig:
o Onvoldoende aandacht voor details
o Achteloze fouten maken in (school)werk of activiteiten
o Moeilijk de aandacht bij een activiteit houden
o Niet lijken te luisteren bij aanspreken
o (School) werk niet afkrijgen en aanwijzingen niet opvolgen
o Moeite met organiseren van werk
o Vermijden van taken die langdurig aandacht vragen
o Vaak dingen kwijtraken
o Makkelijk afgeleid
o Vergeetachtig
2. Hyperactiviteit en impulsiviteit
Minstens 6 maanden zijn 6 van de volgende kenmerken aanwezig:
o Fysiek onrustig
o Moeilijk op de plaats blijven zitten
o In ongepaste situaties rondrennen of overal opklimmen
o Moeilijk rustig spelen of ontspannen
o Druk bezig of doordraven
o Praat veel
o Antwoorden voor de vraag is gesteld
o Moeite met wachten
o Opdringerig zijn of anderen storen
Verschillende kenmerken waren al voor het 12 e jaar aanwezig
Verschillende kenmerken zijn op minstens 2 terreinen aanwezig
Bij volwassenen zijn er minimaal 5 symptomen aanwezig
ADHD gaat vaak samen met andere stoornissen:
Angststoornissen – 47%
Stemmingsstoornissen – 38%
Verslaving – 15%