Week 1 De persoon als burger en de rechten van de burger
Constitutionele levenscirkel
De rechtspositie van de burger staat centraal, dat is het perspectief wat we kiezen.
Grondrechten
Grondrechten zijn rechten van de mens en burgerrechten tezamen. Rechten hebben is een juridisch
persoon zijn, een stem hebben is juridisch burger zijn. Burgerrechten zijn de aan de staatsburgers
gewaarborgde fundamentele rechten die hen in staat stellen actief en volledig aan het openbare
leven van hun staat deel te nemen. Rechten van de mens komen aan ieder persoon zonder
onderscheid toe en beschermen de menselijke waardigheid. Burger verwijst naar nationale
verbondenheid. Persoon verwijst naar de waardigheid van ieder mens, waarvan we verlangen dat die
universeel wordt erkend. Absoluut verbod van slavernij en van mensonterende behandeling, zoals
foltering. Vrijheid te gaan en staan waar je wilt, behoudens beperkingen op wettelijke basis.
Artikel 15 RWN
De Rijkswet op het Nederlanderschap verteld ons wat we onder een staatsburger dienen te verstaan.
Artikel 15 lid 1 RWN, het Nederlanderschap gaat verloren door het aanvaarden van een andere
nationaliteit. Artikel 15 lid 2 RWN geeft uitzonderingen weer. Arrest over een Surinaamse man die
geboren was in Suriname toen het nog een district van het Koninkrijk der Nederlanden was. Later
werd het pas een zelfstandige republiek. De man had de Nederlandse nationaliteit. Na het zelfstandig
worden van Suriname had hij de Surinaamse nationaliteit aangevraagd. Daarna weer naturalisatie
aangevraagd voor de Nederlandse nationaliteit wat leidde tot verval van de Surinaamse nationaliteit.
Hij wilde weer de Surinaamse nationaliteit, de vraag was of het vrijwillig aannemen van de
Surinaamse nationaliteit het verliezen van de Nederlandse nationaliteit inhoud. De Hoge Raad
oordeelt dat voor de uitleg van artikel 15 RWN zo moet worden gezien dat betrokkene in het land
van Suriname is geboren, andere nationaliteit en ten tijde van verkrijging zijn hoofdverblijf heeft en
ook aan b voldoet. Betekent dat de Surinaamse nationaliteit en het aannemen daarvan niet leidt tot
verval van de Nederlandse nationaliteit.
EU burgerschap
Dit is geregeld in artikel 9 VEU, wij zijn burgers van de Unie. Burgers die een nationaliteit van een
lidstaat hebben, zijn ook Europees burger. Dat burgerschap bestaat naast het nationale burgerschap.
Burgerrechten
Rechten van de burger volgens de grondwet
- Artikel 3: gelijke benoembaarheid in openbare dienst
- Artikel 50: de Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk
- Artikel 4: actief en passief kiesrecht (vlg. artikelen 54 en 56)
- Artikel 20 lid 3: bijstand
Rechten van de burger volgens EU-verdragen en het Handvest
- Artikel 9 VEU: burgerschap van de EU op basis van en naast het nationale burgerschap
(nationaliteit) = artikel 20, eerste lid, VWEU
- Artikel 10 VEU: recht op democratische representatie en participatie
- Artikel 20 lid 1 VWEU: vrij verkeer, actief en passief kiesrecht Europees Parlement en
gemeenteraden, diplomatieke en consulaire bescherming en petitierecht, uitgewerkt in de artikel 21-
23 VWEU (vgl. artikelen 39-46 Handvest)
Rechtsbescherming
Democratie en rechtstaat zijn niet los verkrijgbaar. We zijn niet overgeleverd aan de macht van de
sterkere, we kunnen met vertrouwen onze levensplannen realiseren, maar wie dat belet, wordt
,gecorrigeerd, volgens de procedure van het recht. Procesrecht is daarbij onmisbaar. Maar dan
moeten procedures wel eerlijk zijn: due process (procedural): fair and impartial judicial proceedings
operating according to established rules and principles en due process (substantive): the principle
that laws and regulations must serve the legitimate interests of government and may not be arbitrary
or unfair.
Constitutionele toetsing
Artikel 120 Gw (Harmonisatiewet-arrest), toetsing grondwettigheid van wetten is voorbehouden aan
de wetgever. Geen toetsing van wetgeving in formele zin aan de Grondwet of aan algemene
rechtsbeginselen. Wel een constitutionele toets, maar beperkt tot de fase van totstandkoming van
wetgeving door de Raad van State en Eerste Kamer. Wel is toetsing van wetgeving in formele zin
mogelijk aan direct werkend Europees en internationaal recht, artikel 93 en 94 Gw. Pogingen om
rechterlijke constitutionele toetsing van wetgeving mogelijk te maken zijn het Wetsvoorstel Halsema,
na de eerste ronde is het ingetrokken. De achterliggende gedachte is dat een toetsing de
soevereiniteit van de wetgever zou ondermijnen. De wetgever is democratisch gelegitimeerd en de
rechter dus, dus de rechter moet geen rechtspolitieke keuzes maken. Daar valt van alles over te
zeggen, we staan het wel toe om te toetsen aan verdrag.
Dikastrocatie
Baudet heeft de opmerking geplaatst dat Nederland een dikastrocatie is geworden, een
rechtersstaat. Rechterlijke beslissingen hebben op veel terreinen verstrekkende gevolgen met
politieke gevolgen, betekent dat dat het een rechtersstaat wordt? Steeds vaker wordt in
rechtsvorming in ieder geval rechtspolitieke keuzes gemaakt. Zijn ze daartoe gelegitimeerd? Nee ze
worden niet gekozen, maar een keer per vier jaar stemmen, is dan ieder besluit onze wil? De
opmerkingen hebben wel tot gevolg gehad dat er vanuit de Tweede Kamer een commissie komt die
gaat onderzoeken of rechters niet te activistisch worden. Docent is van mening dat we die vraag niet
kunnen beantwoorden zonder ook te kijken naar het handelen en vooral niet handelen van politieke
instituties.
Commissie Remkes
De discussie blijft voortbestaan, ook na de intrekking van Halsema. Remkes beveelt een
constitutionele toetsing aan. Behoefte aan een rechterlijke constitutionele toetsing van wetgeving?
Afnemende normatieve kracht van de wet, verminderde aandacht voor de kwaliteit van wetgeving
en toenemende behoefte aan rechtsbescherming tegen wetgeving. Hier zien we dat je niet kan
beantwoorden zonder naar het politieke gebeuren te kijken, afnemende normatieve waarde.
Rechterlijke toetsing ex post door de rechter aan met name genoemde grondrechten.
Hoe moet dat gebeuren? Halsema pleitte voor spreiding, iedere rechter moest voor haar de
mogelijkheid hebben in een zaak als het opkomt. Remkes zegt nee geconcentreerd bij zoiets als een
constitutioneel hof. Hij brengt eenzelfde beperking aan als Halsema, niet aan de gehele Grondwet
maar aan met name de klassieke grondrechten. Het zou de weerbaarheid van de democratische
rechtsstaat versterken, het zou de normatieve en maatschappelijke betekenis van de Grondwet
eveneens versterken. Het bevordert ook institutioneel evenwicht en samenspel tussen de
staatsmachten en het leidt tot versterking van de rechtspositie van de burger. Een constitutioneel
hof bevorderd de rechtseenheid en rechtszekerheid. Als je alle rechter wetgeving aan de Grondwet
laat toetsen, bestaat het gevaar op divergentie in de rechtspraak. Dat hebben we nu ook bij
verdragsbepalingen, uiteindelijk komt het dan bij de Hoge Raad of Straatsburg, is dat een sterk
argument?
,De procedure moet ingericht worden met een prejudiciële procedure. Elke rechter waar een vraag
voorligt over de verbindendheid van wetgeving in het licht van de Grondwet, moet de zaak kunnen
aanhouden om prejudiciële vragen te stellen aan constitutionele hof. Dat is een verplichting voor
iedere rechterlijke instantie, het toetsingsverbod van artikel 120 Gw blijft voor hen gelden. Op die
manier ga je de verdragstoetsing en grondwetstoetsing opknippen. Als er strijd is met een recht dat
zowel in verdrag als in grondwet is, kan de rechter zeggen aan de grondwet mag ik niet toetsen maar
ik kan hem zo lezen dat je een beroep doet op verdrag en dan mag ik hem wel toetsen. Daar is in het
voorstel niet in voorzien. De uitspraak kan niet nietigheid of vernietiging zijn, maar buiten toepassing
laten.
Van hiërarchie naar heterarchie
Het klassieke denkpatroon t.a.v. de trias politica gaat ervan uit dat de wetgever politiek
gelegitimeerd en gecontroleerd algemene regels stelt, het bestuur deze regels uitvoert en de rechter
dit overheidshandelen toetst aan de wet. De vraag is echter of dit klassieke staatsrechtelijke patroon
nog wel past op de wijze waarop onze meergelaagde rechtsorde zich ontwikkelt. Een hiërarchie van
rechtsbronnen is onherkenbaar. Ook institutioneel is een hiërarchie steeds minder herkenbaar, denk
aan de uitleg van mensenrechten, wie heeft het laatste woord?
Commentaar op artikel 2 Grondwet
Artikel 2 draagt de wetgever regels te geven. Deze bepaling bevat geen inhoudelijke waarborgen.
Artikel 2 lid 1 Gw draagt de regeling van het Nederlanderschap op aan de wetgever, nu deze bepaling
de term ‘regelt’ bevat is delegatie mogelijk. Er is nogal wat gedelegeerde regelgeving tot stand
gekomen, overigens met een voornamelijk uitvoerend en technisch karakter. Gezien de aard van de
materie en artikel 3 lid 1 onder c van het Statuut het Nederlanderschap onder de aangelegenheden
van het Koninkrijk noemt en derhalve uitgaat van één ongedeelde en uniforme nationaliteit welke
rijkswetgeving vereist, is delegatie aan decentrale ambten ontoelaatbaar.
Het Nederlanderschap vindt regeling in de Rijkswet op het Nederlanderschap. Bovendien zijn er
internationale voorschriften m.b.t. nationaliteit. De verkrijging van het Nederlanderschap gaat via
artikel 3 RWN van rechtswege. Artikel 3 lid 1 noemen we de ius sanguinis. Dit beginsel leidt er veelal
toe dat personen een dubbele nationaliteit hebben, nu ook andere staten deze regel aanhangen.
Artikel 3 lid 3 noemen we ius domicilii. Naast verkrijging van rechtswege, zie ook artikel 4-5c RWN
kan men het Nederlanderschap ook verkrijgen door optie, alsmede door verlening (meestal genoemd
naturalisatie). Artikel 6-6a RWN regelen de optie, artikel 7-13 de verlening. De artikelen 14-16A RWN
regelen het verlies van Nederlanderschap. Artikel 14 lid 8 RWN zorgt ervoor dat iemand zijn
Nederlanderschap niet kan verliezen als het staatsloosheid als gevolg heeft. Het kan voor een
persoon van groot belang zijn om vast te doen stellen of hij Nederlander is, onder meer nu aan het
Nederlanderschap belangrijke rechten zijn verbonden, zoals verblijfsrecht en kiesrecht. In verband
daarmee bevatten artikelen 17-20 RWN een aantal bepalingen inzake de vaststelling van het
Nederlanderschap.
Commentaar op artikel 3 Grondwet
De meeste in hoofdstuk 1 van de Grondwet omschreven grondrechten behoren tot de rechten van
de mens. Artikel 1 geeft uitdrukking aan het algemene, voor de gehele rechtsorde geldend beginsel
dat onderscheidingen tussen mensen naar gelang wat ze ten diepste eigen is, achterwege moet
blijven. Het onderscheid naar gelang van iemands staatsburgerschap is echter niet, zonder meer
suspect. Een onderscheid naar gelang van staatsburgerschap behoeft echter wel rechtvaardiging,
ethisch omdat mensen gelijk in waardigheid zijn, juridisch omdat het een afwijking is van het in
artikel 1 omschreven grondrecht. Hoofdstuk 1 van de Grondwet omschrijft rechten die alleen voor
staatsburgers worden gewaarborgd, naast artikel 3 zijn dit artikel 4, 19 derde lid en artikel 20 derde
, lid. Deze burgerrechten zijn ook grondrechten, want ze zijn een voor alle Nederlanders geldende
waarborg. Burgerrechten geven uitdrukking aan een bijzondere, juridisch relevante band van de
staten de door die staat gedragen rechtsorde met de personen die als staatsburgers zijn
gekwalificeerd. Volgens artikel 15 van de Universele verklaring van de rechten van de mens heeft
ieder mens een fundamenteel recht op nationaliteit. Het staatsburgerschap mag niet naar willekeur
worden gegeven of onthouden. Zie de grondwettelijke opdracht tot regeling hiervan in artikel 2 lid 1
Grondwet.
De harde kern van artikel 3 is het burgerrecht op benoembaarheid in openbare functies van alle
Nederlanders zonder onderscheid. Het burgerrecht van gelijke benoembaarheid in openbare ambten
sluit aan op een van de kenmerken van het staatsburgerschap in het hedendaagse constitutionele
denken: de burgers van die staat hebben het fundamentele recht te participeren in de vaststelling,
toepassing en handhaving van de voor de gemeenschap geldende normen. De openbare dienst is de
organisatie en het geheel van ambten dat de functies van de staat namens de burgers verricht.
Artikel 3 heeft dus de betekenis van een participatierechten van een verbod tot discriminatie tussen
degenen aan wie dit recht toekomt. Het uitgangspunt dat vreemdelingen niet in openbare ambten
konden worden benoemd was eerst in de Grondwet opgenomen. De huidige wettelijke beperkingen
van benoembaarheid tot Nederlanders sluiten nauw aan bij de bijzondere relatie tussen staat en
burger. Die openbare ambten die een persoonlijke aan de functies van de staat uitdrukking geven de
betrokkenheid vereisen, zijn nog steeds aan staatsburgers voorbehouden. Voorbeelden zijn artikel 4
Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en artikel 63 Provinciewet en artikel 63 Gemeentewet.
Voor benoeming in sommige ambten, zoals minister, wordt het vanzelfsprekend geacht dat men
staatsburger is, ten aanzien van de Nationale ombudsman bepaalt de wet slechts dat ze bij verlies
van het Nederlanderschap worden ontslagen. Het begrip openbare dienst is intussen sterk in
beweging gekomen. Niet slechts decentrale overheid maar alle publieke organen instanties. Gedoeld
wordt om alle overheidsfuncties waarin de publieke zaal al dan niet in verhouding van
ondergeschiktheid wordt gediend. Ook wanneer de staat of een gemeente bedrijfsmatige activiteiten
ontplooit, die geen uitoefening van openbaar gezag meebrengen, ontbreekt de ratio voor een
beperking tot staatsburgers.
Nederlanders zijn ingevolge artikel 9 VEU tevens burger van de unie. Volgens artikel 45 VWEU mag bij
het aangaan van een dienstverband niet worden gediscrimineerd tussen EU-burgers, met de
uitzondering in lid 4: ‘de bepalingen in dit artikel zijn niet van toepassing op de betrekkingen in
overheidsdienst’. Deze uitzondering betekent niet dat niet-staatsburgers van elke functie mogen
worden uitgesloten die de lidstaat als overheidsdienst belieft te kwalificeren. Een ander onderwerp,
meervoudig staatsburgerschap is geen nieuw verschijnsel. In 2007 was kritiek in de Tweede Kamer
op de benoeming van twee staatssecretarissen van wie bekend was dat zij tevens nationaliteit bezat
van een ander land. De motie van wantrouwen kreeg alleen steun van de PVV, die de motie had
ingediend. Anderen wezen op de irrelevantie van een eventueel meervoudig staatsburgerschap voor
de beoordeling van de benoembaarheid. Nog een ander onderwerp, de staatsregelingen van de
Caribische landen van het Koninkrijk bevatten een vergelijkbaar artikel. Het maken van onderscheid
naar gelang van de omstandigheid van het geboorteland is in strijd met deze bepaling. Wel kunnen
geschiktheidseisen die betrekking hebben op de vertrouwdheid met de samenleving van het
betrokken eilanden kennis van de relevante talen rechtmatig een rol spelen. Tot slot, naar huidige
opvatting mag bij bepaalde ambten die weliswaar niet door verkiezing worden vervuld, maar waarbij
wel een politieke vertrouwensvraag een rol speelt, de politieke gezindheid van kandidaten een rol
spelen.