H1: Abnormal Psychology: Past and Present
Abnormale psychologie: wetenschappelijke studie van abnormaal gedrag met het doel om te
beschrijven, voorspellen, verklaren en veranderen van abnormale patronen van functioneren.
Wat is psychologische abnormaliteit: de 4 D’s:
Deviance: afwijkend van normaal. Dit wordt beïnvloed door normen, cultuur en context.
Distress: de persoon heeft leed, verdriet of angst.
Dysfunction: niet meer normaal kunnen functioneren in het dagelijks leven.
Danger: een persoon is een gevaar voor zichzelf of voor zijn omgeving.
Wat is behandeling
Behandeling of therapie: een procedure met het doel tot het veranderen van abnormaal gedrag in
meer normaal gedrag. De definitie is beperkt door de problemen met het definiëren van
abnormalitiet. Essentiele aspecten voor therapie zijn:
Een patiënt/cliënt.
Een getrainde, sociaal geaccepteerde genezer of therapeut.
Een reeks van therapeutische contacten tussen de therapeut en cliënt.
Ondanks verschillen tussen clinici vinden de meeste van hen dat een grote groep mensen
nood heeft aan een soort therapie.
Behandelingen door de jaren heen:
Prehistorie: Trefinatie (trephination): een oude operatie waarbij stenen instrumenten werden
gebruikt om cirkelvormige delen van de schedel weg te snijden om op die manier abnormaal
gedag te behandelen (er werd gelooft dat kwade geesten het abnormale gedrag veroorzaakte
en die kon je via de schedelboringen uitdruiven).
Grieken en Romeinen: Humors: volgens Hippocrates hadden ziektes een natuurlijke oorsprong
in de vier lichaamssappen (humores), hierop bestonden verschillende behandelingen zoals;
rustig leven, dieet van groenten, lichaamsbeweging, seksuele onthouding en bloeding.
Middeleeuwen: de kerk verwierp alle wetenschappelijke vormen van onderzoek, ze geloofde
dat mentale stoornissen demonische oorzaken hadden. Behandelingen waren uitdrijving,
martelingen en geleidelijk aan ook hospitalisatie.
Renaissance: Asylums (gestichten): de wetenschappelijke methoden keerde terug, er werden
asylums opgezet om zorg te bieden aan mensen met psychische stoornissen, dit werden uit
eindelijk een soort gevangenissen.
De 19e eeuw: Moral treatment: bij de behandeling werd de nadruk gelegd op morele
begeleiding en respectvolle behandeling.
o State hospitals: door de staat opgezette psychiatrische instellingen in de VS.
De 20e eeuw: twee perspectieven:
o Somatogeen perspectief: abnormaal functioneren heeft fysieke oorzaken.
o Psychogeen perspectief: abnormaal functioneren heeft psychische oorzaken.
Psychoanalysis: de theorie of behandeling van abnormaal mentaal functioneren
dat de nadruk legt op onbewuste psychologische krachten als oorzaken van
psychopathologie.
Afgelopen decennia en hedendaagse trends
Negatieve publieke attitudes bestaan nog steeds, maar er zijn grote veranderingen geweest in de
laatste 60 jaar in hoe clinici abnormaal functioneren begrijpen en behandelen:
Meer theorieën en behandelingsvormen.
Meer onderzoek en informatie.
1
, Meer meningsverschillen over abnormaal functioneren.
Hoe worden mensen met serieuze psychische problemen verzorgd:
Psychotropische medicatie: geneesmiddelen die inwerken op de hersenen en veel
symptomen van mentale disfunctie verminderen (bv. antipsychotische drugs, antidepressiva
en anxiolytische medicatie (anti-angst)).
Deinstitutionalizatie: voorheen bestonden behandeling uit private psychotherapie,
tegenwoordig zijn poliklinische behandelingen de voornaamste vorm van behandeling,
hierdoor nam het aantal mensen in openbare psychiatrische ziekenhuizen af.
Privé psychotherapie: de patiënt betaalt rechtstreeks de therapeut voor adviesdiensten, dit wordt
gebruikt bij minder serieuze psychische problemen.
Multiculturele psychologie: probeert te begrijpen hoe factoren als cultuur, etniciteit, en andere
factoren een invloed hebben op gedragingen en gedachtes en hoe mensen met verschillende
achtergronden psychologisch verschillen.
Telemental health: het gebruik van digitale technologieën om geestelijke gezondheidsdiensten te
verlenen zonder dat de therapeut fysiek aanwezig is.
Invloed van verzekeringspolissen: de manier waarop verzekeringen omgaan met mentale gezondheid
heeft een invloed op diagnoses en behandeling:
Sinds 2014 is behandeling van psychische klachten onderdeel van de basisverzekering (via de
huisarts)
Ernstige klachten gaan via de GGZ, hiervoor is een verwijzing vanuit de huisarts met DSM-5
diagnose vereist.
Wat zijn de hedendaagse leidende theorieën en beroepen:
Er zijn veel verschillende theoretische perspectieven: psychoanalytisch, biologisch, cognitief-
gedrags, humanistisch-existentieel, socio-cultureel en ontwikkelings-psychopathologisch. Er is
geen enkel perspectief dat de overhand heeft in het klinische veld.
Er zijn verschillende beroepen die hulp bieden bij psychologische problemen: psychiaters,
psychologen, sociale werkers en counselors.
Wat doen klinische onderzoekers?
Klinische onderzoekers:
Proberen universele wetten en principes te ontdekken.
Zoeken naar idiografisch begrijpen.
Doen over het algemeen geen diagnose of behandelingen van patiënten.
Maken gebruik van de wetenschappelijke methode.
Ze maken gebruik van drie verschillende onderzoeksmethoden:
1. Casussen: geven een gedetailleerd beeld van de psychische problemen van de personen, het
is een bron van nieuwe ideeën over gedrag en ze geven de gelegenheid om weinig
voorkomende problemen te bestuderen. Je hebt echter ook te maken met beperkingen zoals:
observer bias, weinig interne en externe validiteit.
2. Correlationele methoden: wordt gebruikt om de mate van samenhang tussen variabelen te
bepalen. Voordelen van deze methoden zijn dat het een hoge externe validiteit heeft en te
repliceren is. Nadelen zijn echter dat de interne validiteit beperkt is en het geen causaliteit
biedt.
3. Experimentele methoden: er wordt een variabele gemanipuleerd en het effect van deze
variabele op een andere variabele wordt gemeten. Een nadeel van deze methoden is dat je te
2
, maken kan hebben met confounds (alternatieve oorzaken), de kans hierop kun je verkleinen
door een controle groep, random toewijzing en een blind design te gebruiken.
Vaak moet er echter gebruik gemaakt worden van alternatieve quasi-experimentele designs:
Gematchte design: participanten worden niet random toegewezen, maar zijn getrokken uit
een bestaande groep. Gematchte controle participanten worden gezocht op basis van
demografische en andere variabelen om confounds tegen te gaan.
Natuurlijke experimenten: de natuur manipuleert de onafhankelijke variabele (bv.
natuurrampen), deze studies zijn moeilijk te repliceren en het is vaak moeilijk om resultaten
van een individuele studie te generaliseren.
Analoge experimenten: proberen het ‘echte leven’ na te bootsen. Experimentleiders kunnen
er echter niet zeker van zijn dat de lab data precies overeenkomt met psychische fenomenen
in het echte leven. Hiervoor worden vaak proefdieren gebruikte (bv. om laesies te maken in
de hersenen).
Single-subject experimenten: één enkele participant wordt geobserveerd voor en na de
manipulatie, er wordt hierbij dus gekeken naar de baseline.
Logitudinale studies: dezelfde groep proefpersonen worden over een langere tijd meerdere
keren geobserveerd. Dit wordt meestal gebruikt als manipulatie of random toewijzing niet
mogelijk is.
Epidemiologische studies: geven informatie over de incidentie of prevalentie van een
specifieke stoornis in een populatie.
o Incidentie: aantal nieuwe gevallen in een specifieke periode.
o Prevalentie: totaal aantal gevallen in een specifieke periode.
Beschermen van participanten:
Primaire verplichting: vermijd fysieke of psychologische schade voor participanten.
Institutional Review Board (IRB)/ethisch commissies: hebben de taak om erop toe te zien dat
de rechten en veiligheid van de participanten gewaarborgd worden.
H2: Models of abnormality
Modellen/paradigma’s: reeks concepten en aannames die wetenschappers helpen om
waarnemingen te verklaren en interpreteren, hiermee kan abnormaliteit behandeld worden.
Het biologische model
Heeft een biologische basis en een medisch perspectief.
Gaat ervan uit dat stoornissen het gevolg zijn van het disfunctioneren van delen van het
organisme.
Bij psychische stoornissen wijst dit model in de richting van problemen in hersen-anatomie en
-chemie.
Er zijn verbanden gevonden tussen psychologische stoornissen en specifieke
hersenstructuren. Abnormale activiteit van neurotransmitters of het endocriene systeem
(hormonen) kan ook leiden tot mentale stoornissen.
Genen kunnen de oorzaak zijn van biologische abnormaliteit.
Biologische behandelingen:
Psychofarmaca: geneesmiddelen die voornamelijk de hersenen aantasten en veel symptomen
van mentale disfuncties verminderen. Vier groepen: anxiolytica (anti-angst), antidepressiva,
anti-bipolaire drugs (stemmingsstabilisatoren) en anti-psychotische drugs.
3
, Hersenstimulatie: stimuleren direct of indirect de hersenen wat zorgt voor psychologische
verbetering (bv. electroconvulsive therapy (ECT: er wordt met elektrodes op het voorhoofd
een herseninfarct veroorzaakt, TMS, vagus nerve stimulation en deep brain stimulation).
Psychochirurgie: hersenchirurgie voor mentale stoornissen (bv. tegen epilepsie).
Sterktes van het model:
Veel aanzien in het veld.
Veel kostbare nieuwe inzichten gegenereerd.
Behandelingen vaak effectief, zeker bij ernstige gevallen.
Nadelen van het model:
Gelimiteerde kijk op abnormaal functioneren omwille van het excluderen van niet-biologische
factoren.
Vrij vaak: sterke ongewenste neveneffecten.
Het psychodynamische model (Freud):
Volgens deze theorie wordt gedrag voornamelijk bepaald door onbewuste dynamische
psychische krachten. Abnormale symptomen zijn het gevolg van conflicten tussen deze
onbewuste psychische krachten.
Drie onbewuste krachten bepalen de persoonlijkheid: instinctieve noden, rationeel denken en
morele standaarden
o Id: psychologische kracht die instinctieve behoeften, drijfveren en impulsen
veroorzaakt.
o Ego: psychologische kracht die de rede gebruikt en werkt volgens het realiteitsprincipe.
Ego verdedigings mechanismen: door het ego ontwikkelde strategieën om
onaanvaardbare id-impulsen te beheersen en de angst die ze opwekken te
vermijden of te verminderen.
o Superego: psychologische kracht die iemand waarden en idealen vertegenwoordigt.
Fixatie: een toestand waarin het id, ego of superego niet goed rijpen en als vroege
ontwikkelingsfase bevroren zijn.
Psychodynamische therapieën: hebben als doel om eerdere trauma’s en latente conflicten te
ontdekken met de therapeut als gids:
Vrije associatie: de patiënt beschrijft elke gedachte, gevoel of beeld dat in zich opkomt.
Resistance (weerstand): onbewuste weigering om volledig aan therapie deel te nemen.
Transference (overdacht): het omleiden van de gevoelens naar de psychotherapeut die
verband houden met belangrijke figuren is het leven van een patiënt.
Droom analyseren en interpreteren
Catharsis: herbeleven van onderdrukte gevoelens uit het verleden om interne conflicten op te
lossen.
Working trough (doorheen werken): het onder ogen zien van het conflict, gevoelens
herinterpreteren en de problemen overwinnen.
Sterktes van dit model:
Eerste model die het belang van psychologische theorieën en systematische (psychologische)
behandeling van abnormaliteit erkende.
Zag in dat abnormaal functioneren in hetzelfde proces zit als normaal functioneren.
Zwaktes van dit model:
Ongefundeerde ideeën en moeilijk te onderzoeken.
Niet-observeerbare concepten.
Ontoegankelijk voor participanten (want het zijn onbewuste processen).
4