Aandoeningen Kind
Rug
Kijken --> nadenken --> onderzoeken!
Aanvullende vragen: "Voordat ik het onderzoek ga doen wil ik eerst nog wat aanvullende vragen stellen".
Wie heeft houdingsprobleem ontdekt? Wanneer?
Info voorgeschiedenis, ontwikkeling: alle motorische mijlpalen gehaald of bijzonderheden?
Info groeispurt (menarche: of meisjes al ongesteld zijn geweest: dan laat het zien dat meisjes al richting de
puberteit gaan. Idiopathische scoliose kan in de puberteit plots optreden.
Erfelijkheid?
Algemeen onderzoek rug:
Kijk gestructureerd: van beneden naar boven. Kijk naar de enkels, knieën (bv overstrekt --> zorgt voor holle rug),
bekken: staat het scheef? Observeer:
Houdingsopbouw
Beenstand (x of o-stand)
Wervelkolom
Bekkenpositie frontaal/sagittaal
Enkel, knie-, bil-, en tailleplooien
Dubbelcontouren
Luchtfiguren benen en armen
Schouderhoogte en schouderbladen
Patroonherkenning: vanuit casusgegevens een hypothese opstellen t.a.v. een medische diagnose.
Problematische handeling: veel laten bewegen op verschillende manieren, slow-motion (waar zit het probleem?),
bespreek het, paar kleine testjes tot je precies weet wat je moet doen/behandelen.
Observeren/testen (mal-adaptieve) beweegpatronen bij houding gerelateerde klachten (romp-WK):
Adaptieve belasting verminderen, adaptieve compensatie versterkte bochten in WK.
Propriocepsis: zit zoals je normaal zit. Nu rechtop zitten voor gevoel patiënt. Dan bijv. spiegel erbij: is het echt recht?
Gevoel voor stand en beweging. Accent op rug (LWK/bekkenstand, TWK/extensie).
Gevoel te benoemen bij bewuste aandacht zonder visuele controle? Hoe precies? Gevoel te benoemen in
actieve H&B/tijdens dubbeltaak. Relatie propriocepsis en motorische controle.
Palpatie botten, pezen spieren: bekken, wervelkolom, scapula, patella. Positie/pezen-spieren romp en O.E. à m.n.
tonus + pijn.
Actief (AROM) en geleid-actief/passief bewegingsonderzoek (PROM):
Romp m.n. thoracaal en lumbaal:
Thoracaal: handen in nek, duimhuis op segment dat je niet wil bewegen (TH12 = duim op L1). Omvat
aan de voorkant de armen: ga omhoog/naar beneden à flexie/extensie.
Rotatie erbij doen kan ook.
, Lumbaal: handen voor borst kruisen, sta aan de zijkant. Leg je oksel in de schouder en omvat het
schouderblad aan de andere kant, andere hand ligt op sacrum.
Extensie: op een gegeven moment voel je lumbaal meebewegen.
Rotatie: zelfde houding. Schuin naar voren = linkerschouder naar links achter grond wijzen.
Afweging passief of geleid actief, coördinatie – motorische controle, bij mobiliteit:
hoekmeting en eindgevoel, UGH en handvatting, fixatiecompensatie.
Lengte testen spieren:
Rectus abdominis: op buik omhoogkomen.
Erector: belast = buktest/voorover buigen. Onbelast = bolletje maken op rug.
Pectoralis major: op rug, handen onder hoofd. Ellenbogen op bank ‘duwen’.
Weerstand onderzoek:
Tussen schouderbladen/erector: op buik, schouders naar boven en omhoog komen.
Rectus abdominis: op rug, armen kruisen voor borst. Weerstand op schouders en omhoog komen.
Rhomboideus: armen gekruist op schouderbladen. Patiënt moet ze naar binnen trekken, jij duwt ze naar
buiten.
Pec major: op rug liggen, arm naar buiten/achteren. Fixeer met buitenste arm sternum, met andere arm pak
je rond de ellenboog (dus armen gekruist). Armen naar elkaar toe brengen.
Provocatie pijn bij belasting in neutrale of verlengde stand. Licht weerstand: geen krachttest!
Serratus anterior
Krachttesten:
Erector spinae: backextension.
Rectus abdominis: crunches/sit-ups.
Pectoralis major: dumbbell press, flyes.
Rhomboideus: seated row, reversed flyes. Op buik liggen en met een gewichtje schouders naar voren en
achteren doen (zodat je niet de deltoideus etc. gaat trainen).
Functionele kracht voorkeur, m.n. kuhv. Let op synergisten + bewegingsketen (sling).
Indien lokaal: absolute kracht in MRC scores, m.n. isometrisch en evt. dynamisch. Voorkomen
compensatie, lokalisatie gevoel patiënt ivm beoogde spiergroep(en).
Wervelkolom referentiepunten:
C6-C7: extensie hoofd. Als je een flexie maakt met het hoofd zie je ze vanuit sagittaal goed. Als je er 3 ziet
dan zet je je vingers erop en laat je iemand omhoogkijken. Je voelt dat de bovenste weggaat. Degene die
blijft is C7.
C7: vertebrae prominens
C7-TH1: rotatie hoofd
TH4: spina scapulae
TH7: angulus inferior scapulae
, TH12: origo trapezius pars ascendens. Palpeer van beneden naar boven. De TH12 steekt een beetje uit.
L2/L3: meest uitstekend
L3/L4: bij mannen t.h.v. bovenrand crista iliaca
L4/L5: bij vrouwen t.h.v. bovenrand crista iliaca
L5: vaak minst uitstekend
S2: t.h.v. onderrand SIPS