Inhoudsopgave
Psychopathologie.......................................................................................................................................... 2
Anitsociale-persoonlijkheidsstoornis H3.5.5.................................................................................................. 3
Algemene benadering cluster B H3.5.6........................................................................................................... 6
Sociaal-pedagogische aandachtsgebieden cluster B H3.5.7.............................................................................6
Dwangstoornis H4.14...........................................................................................................................................9
Hoofdstuk 4................................................................................................................................................. 13
§4.2 Wat is leren?...............................................................................................................................................13
§4.5 wat zijn mogelijke praktijktoepassingen van associatief leren?................................................................20
§4.6 Hoe leren wij door te imiteren en te observeren?......................................................................................22
Hoofdstuk 5................................................................................................................................................. 23
§5.2 Hoe ontwikkelt ons denkvermogen zich en waar denken we vooral aan?................................................24
§5.3 over welke twee denksystemen beschikken wij? Onze dubbele geest.......................................................25
§5.4 Wat zijn cognitieve schema’s?....................................................................................................................27
§5.6 welke vormen van denken hebben wij?......................................................................................................33
Hoofdstuk 7................................................................................................................................................. 38
§7.3.1 Behoefte aan controle.............................................................................................................................38
§7.3.2 Behoefte om ‘erbij te horen’....................................................................................................................39
§7.3.4 behoefte om te zorgen, te helpen en op te voeden.................................................................................40
§7.3.5 Behoefte aan positieve eigenwaarde......................................................................................................41
§7.4 Wat is de behoeftehiërarchie van Maslow?...............................................................................................41
§7.5 Wat is het verschil tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie?................................................................42
§7.6.1 Wat is de zelfdeterminatietheorie (ZDT)?...............................................................................................43
§7.7 hoe kunnen we motivatie stimuleren?.......................................................................................................43
Hoofdstuk 8................................................................................................................................................. 45
§8.2 welke emoties hebben we zoal?.................................................................................................................45
§8.3 Wat zijn de functies van emoties?..............................................................................................................46
§8.5 wat zijn goede manieren om met emoties om te gaan?............................................................................47
Hoofdstuk 9................................................................................................................................................. 48
§9.3 Welke verschillende lagen zijn te onderscheiden aan de persoonlijkheid?................................................48
§9.5 de big five, wat houdt dat in?.....................................................................................................................49
§9.6.2 Copingstijl................................................................................................................................................50
§9.6.3 leerstijl.....................................................................................................................................................51
,Toetsmatrijs Zelfregie uitgewerkt
Psychopathologie
Bron: Psychiatrie voor de Sociaal Werker, door Blanken (2016)
Borderline H3.5.2
Algemene aspecten: als het gaat om cluster B ook wel het ‘dramatische cluster’ genoemd en
staat het meest in de belangstelling onder persoonlijkheidsstoornissen.
Cliënten uit dit cluster:
- Laten vaak duidelijk van zich horen
- Wijten problemen aan iedereen om hen heen behalve zichzelf
- Vaak weinig inzicht op eigen functioneren maar wel veel eisen van anderen
- Omgang met cliënten uit dit cluster is vaak moeilijk
Borderline-persoonlijkheidsstoornis volgens DSM-5-classificatie:
Een diep doordringend patroon van instabiliteit en de interpersoonlijke relaties, van het zelfbeeld
en van affecten, en duidelijke impulsiviteit, beginnend op jongvolwassen leeftijd en aanwezig in
uiteenlopende contexten, zoals blijkt uit vijf (of meer) van de volgende kenmerken.
1. Verwoede pogingen om feitelijke of vermeende verlating te voorkomen.
2. Een patroon van instabiele en intense interpersoonlijke relaties gekenmerkt door
afwisselingen tussen extreem idealiseren en kleineren.
3. Een identiteitsstoornis: een duidelijk en persisterend instabiel zelfbeeld of zelfgevoel.
4. Impulsiviteit op minstens twee gebieden, die betrokkene in potentie zelf kunnen
schaden (geld verkwisten, seks, middelenmisbruik, roekeloos autorijden, eetbuien).
5. Recidiverende suïcidale gedragingen, gestes of dreigingen, of automutilatie.
6. Affectieve instabiliteit als gevolg van duidelijke reactiviteit van de stemming
(bijvoorbeeld episoden van intenste dysforie, prikkelbaarheid of angst).
7. Chronisch gevoel van leegte.
8. Inadequate intense woede of moeite hebben boosheid te beheersen (zoals driftbuien,
constante boosheid)
9. Voorbijgaande, stress gerelateerde paranoïde ideeën of ernstige dissociatieve
symptomen.
Voorbeelden:
- Eisende, woedende of wanhopige reacties als behandelaar een paar minuten te laat is of
zijn afspraak moet afzeggen of verschuiven (komt voort uit intense verlatingsangst, die
soms maar moeilijk zichtbaar is onder het verbale geweld van sommige cliënten).
- Verlaten worden door een ander betekent voor hun dat ze volkomen slecht zijn en niet
waard.
- Ze projecteren hun gevoel op iemand anders in de vorm van woede of op henzelf door
auto mutileren.
Splitting: teams splitsen. VB: ze vertellen de hulpverlener dat ze van haar collega wel vrij mogen
wandelen of bepaalde privileges hebben gekregen. Hierdoor ontstaat onderling wantrouwen
binnen het team.
Zwart-wit denken: het idealiseren van de een en het verguizen van de ander is een kenmerk
van borderline patiënten en houdt meestal verband met een opvoedingspatroon van
onvoorspelbaarheid en onduidelijkheid.
,Heftig temperament: als kind hadden veel borderline patiënten een heftig temperament waar
ouders niet tegen opgewassen waren.
Mishandeling en seksueel misbruik: veel bordeline patienten hebben jeugd trauma’s
doorgemaakt zoals verwaarlozing en seksueel misbruik. Bordeline patienten zijn, in tegendeel
van de meeste andere mensen die een jeugdtrauma zoals deze, hebben op basis van negatieve
ervaringen de wereld ingedeeld in goed en slecht, in tegen en voor hen. 1 negatieve ervaring kan
iemand die eerst goed was tot slecht maken.
Psychotehrapie bij bordeline patienten: richt zich
- enerzijds op het leren aangaan van een vertrouwensrelatie waarbij de ander ‘goed
genoeg’ mag zijn (VB: ook eens te laat mag komen, ziek mag zijn, op vakantie mag gaan
zonder als volkomen slecht te worden afgeschreven.
- Anderzijds richt het zich op het corrigeren van de overtuigingen, de disfunctionele
cognitieve schema’s en dit proces duurt lang.
10% van de bordeline patiënten pleegt zelfmoord.
- Zelfdestructiviteit komt duidelijk naar voren in een patroon van:
o Het vaak niet afmaken van opleiding
o Van ontslag nemen
o Baan laten mislopen die op zich goed bij hen zou passen
o Verbreken van relaties met partners die stabiel en betrouwbaar zijn
Vaak gaat de borderlines toornis samen met:
- Verslaving
- Eetstoornissen
- Depressie
- Posttraumatische-stressstoornis
- Aandachtsdeficientie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD)
Belangrijk:
Jongeren die risicogedrag vertonen een behandeling aan te bieden gericht op hun disfunctionele
cognitieve schema’s en op hun functioneren in de maatschappij (VB: afmaken van een opleiding
en het vinden van een baan) om verder afglijden te voorkomen.
Feitje:
Borderline-persoonlijkheidsstoornis komt veel vaker voor bij vrouwen dan bij mannen (ongeveer
75% is vrouw). Men denkt dat ongeveer 2% van de totale bevolking lijdt aan deze stoornis.
Op hun 40e ervaren de meeste borderline een stabiel leven en functioneren cliënten redelijk en
voldoen niet langer aan de diagnose. Wel zijn ze chronisch ongelukkig of somber en eenzaam.
Anitsociale-persoonlijkheidsstoornis H3.5.5
Kern: is een veronachtzaming en schending van de rechten van anderen. Volgens DSM-5-
classificatie: een pervasief patroon van een gebrek aan respect voor en schending van de
, rechten van anderen, aanwezig vanaf de leeftijd van 15 jaar, zoals blijkt uit drie (of meer) van de
volgende kenmerken.
Kenmerken:
1. Niet in staat zicht te conformeren aan sociale normen over wat volgens de wet is
toegestaan, zoals blijkt uit het herhaaldelijk komen tot daden die een reden zijn voor
aanhouding.
2. Onbetrouwbaarheid, zoals blijkt uit herhaaldelijk liegen, het gebruik van schuilnamen of
het duperen van anderen voor persoonlijk profijt of plezier.
3. Impulsiviteit of niet vooruit kunnen plannen.
4. Prikkelbaarheid en agressiviteit, zoals blijkt uit herhaaldelijke vechtpartijen of
geweldpleging.
5. Roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf of anderen.
6. Constante onverantwoordelijkheid, zoals blijkt uit een terugkerend onvermogen om zich
op het werk consistent te gedragen of om financiële verplichtingen na te komen.
7. Ontbreken van berouw, zoals blijkt uit onverschilligheid nadat hij of zij iemand pijn heeft
gedaan, slecht heeft behandeld of bestolen of het rationaliseren van dit gedrag.
B. De betrokkene is minstens 18 jaar oud.
C. Er zijn aanwijzingen voor een normoverschrijding-gedragsstoornis, begonnen voor de leeftijd
van 15 jaar.
D. Het antisociale gedrag treedt niet uitsluiten op in het beloop van schizofrenie of een bipolaire
stemmingsstoornis.
Het verschil met andere persoonlijkheidsstoornissen: bij de antisociale-persoonlijkheidsstoornis
als op kinderleeftijd gedragsproblemen geweest moeten zijn.
Het gaat om (alles voor het vijftiende jaar):
- Agressie ten opzichte van mensen of dieren
- Het vernielen van eigendommen
- Liegen of stelen
- Serieuze schending van de rechten van anderen
Liegen en manipulatie staan centraal bij deze stoornis het belang hierbij is dat er ook wordt
gesproken met mensen uit de omgeving van de cliënt.
Voorbeelden:
- Mensen met een antisociale-persoonlijkheidsstoornis kunnen een heel charmante inruk
maken, zij kunnen ondanks de delicten die zij hebben gepleegd (waaronder moord)
slagen om opnieuw relaties aan te gaan met anderen.
- Komen vaak in aanraking met politie en justitie
- Soms uit de stoornis zich vooral in interpersoonlijke relaties:
o Het negeren van de wensen, rechten of gevoelens van anderen.
o Liegen en manipuleren om eigen voordeel of plezier te verkrijgen.
- Impulsiviteit kan ertoe leiden dat ze plotseling hun werk opzeggen of een grote reis gaan
maken of hun relatie verbreken zonder rekening te houden met de
langetermijngevolgen.
- Vaak geen spijt van hun daden