Samenvatting Maatschappijwetenschappen H1 t/m 5 VWO 4
H.1 De Samenleving en ik
1.1
Referentiekader - geheel van kennis, ideeën, ervaringen en overtuigingen van waaruit iemand denkt en handelt.
(wordt ook wel sociale bril genoemd.)
Vb. In Europa wordt boeren tijdens het eten als vies beschouwd, terwijl dit in China een groot compliment is voor
de chef.
Identiteit - Het beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat hij/zij uitdraagt en andere voorhoudt.
Identiteit heeft 3 aspecten.
- Persoonlijke identiteit: Het beeld dat iemand van zichzelf heeft.
Vb. Bart vindt zichzelf een avontuurlijke man.
- Sociale identiteit: Deel van de identiteit dat past bij de groepen waar je bij hoort. Wordt ook wel
groepsidentificatie genoemd.
Vb. Marcel is Christen en hoort bij een christelijke kerk.
- Collectieve identiteit: Het beeld dat mensen hebben van de groep waar je bij hoort, en wat ze van die
groep verwachten. (Dit kan ook van landen zijn)
Vb. Mensen hebben vaak het idee dat moslims allemaal terroristen zijn, terwijl dit helemaal niet waar is.
Soms komt de collectieve identiteit niet overeen met de persoonlijke identiteit, zoals in het voorbeeld hierboven.
Het kan ook voorkomen dat een groep eist om de persoonlijke identiteit opgeeft. Sekten zijn hier een voorbeeld
van. Ook kan dit gebeuren bij immigratie.
1.2
Wetmatigheid - Wat vaker voorkomt, maar niet altijd zo is. Anders dan in Natuurkunde, waar er geen
uitzonderingen van een wetmatigheid zijn.
vb: Met warm weer eten mensen een ijsje. Het gebeurt heel vaak, maar hoeft niet altijd zo te zijn.
Kans - de waarschijnlijkheid dat een bepaalde gebeurtenis zal optreden. vb: grote kans dat Felix hoogopgeleide
ouders heeft. Kleine kans dat een bestuurder in topfunctie een vrouw is.
Variabele - kenmerk van een actor of samenleving en kan variëren. vb: Leeftijd, opleidingsniveau,
inkomen, rijk, traditioneel.
1.3
Vorming- Het vormen van je identiteit
Socialisatie - Het proces van overdracht en verwerving van een cultuur. Bestaat bv. uit opvoeding, opleiding,
anderen vormen van omgang met mensen.
- Overdracht → andere mensen dragen cultuur aan je over. (socialisatoren)
- Verwerving → het eigen maken van de cultuur. (internalisatie)
Socialisatoren - Actoren, bv. leraren, medeburgers, die de cultuur aan je overdragen.
Internalisatie - Hetzelfde als verwerving → het eigen maken van de cultuur.
, Bij Socialisatie maken we onderscheid tussen 3 soorten:
- Primaire Socialisatie - Socialisatie tussen mensen die direct met elkaar verbonden zijn. Vaak zijn dit
vrienden en familie, die een persoonlijke en emotionele band met elkaar hebben. Vaak zijn er informele
regels waar iedereen zich aanhoudt, omdat dit ‘normaal’ is. Dit wordt ook wel de ‘sociale huid’
genoemd.
- Secundaire Socialisatie - Socialisatie in een formele sfeer, bv school, op het werk of verenigingen.
Hier nemen mensen de waarden en normen van die groep over, zij schikken zich naar de cultuur die
daar heerst. De secundaire socialisatie worden ook wel de ‘sociale kleren’ genoemd. De bindingen
worden door collectieve rituelen versterkt. Door het gezamenlijk op vaste momenten beleven wordt het
gemeenschapsgevoel en groepsidentiteit versterkt.
- Tertiaire socialisatie - vindt plaats door anonieme socialisatoren, actoren waar je niet direct een band
mee hebt. Bv. Lezen literatuur, niet roken campagne, overheid = socialisator.
Politieke socialisatie - socialisatie van specifieke regels en tradities van de politieke cultuur van een land. De
politieke opvattingen van een mens komt tot stand door het opleidingsniveau en de sociaal-economische klasse.
Enculturatie - iemand leert de cultuur aan waar hij/zij in is geboren.
Acculturatie - aanleren van een cultuur die nieuw is. Bv. Migranten, nieuwe christenen
1.4
Conceptueel model - model om een onderzoek schematisch weer te geven/ presenteren. Hier gebruik je 2
variabelen waarbij variabele 1 invloed heeft of variabele 2.
vb:
Variabele 1 Variabele 2
Telefoongebruik Slaapgedrag
Hypothese - een verwachting over de conclusie van het onderzoek. Deze stel je voor het onderzoek op. Na het
onderzoek wordt een hypothese aangenomen of verworpen. Het is geen vraag en eindigt dus met een punt.
Formuleer als volgt: Als (variabele 1), dan (variabele 2).
vb: Als het telefoongebruik toeneemt, dan zal het slaapgedrag verslechteren.
1.5
Tegendraads gedrag - Afwijkend gedrag tegen de cultuur van een groep in.
Vb:
- Jean-Marc Bosman was het niet eens met de regels van de voetbalbond. Hij spande een rechtszaak
aan en kreeg gelijk. Hij keerde zich af van de regels van de voetbalbond. Daarom is dit tegendraads
gedrag.
- Een groep jongeren heeft een eigen taal bedacht en leert dit andere aan. Dit is een voorbeeld van
overdracht van tegendraads gedrag.
De socialisatie van kinderen leidt vaker tot succesvolle overdracht en verwerving dan tot tegendraads gedrag.
Elke ouder heeft een eigen manier van opvoeden, maar er zijn een aantal wetmatigheden:
- repressieve opvoeding: negatieve sancties, weinig vrijheid en weinig uitleg over de regels.
- participatieve opvoeding: positieve sancties, veel vrijheid en uitleg of overleg over de regels.
De soort opvoeding heeft invloed hoe een kind tegen onderwerpen aankijkt. Kinderen met een repressieve
opvoeding zullen op school eerder kijken tot hoe ver zij kunnen gaan dan een kind met een participatieve
opvoeding. Dit kind zal eerder zijn best doen omdat hij/zij zich focust op de beloningen.