Samenvatting 6VWO Biologie - Thema 1 - Voeding
§1 - voeding:
- Heterotrofe organismen moeten voedsel opnemen om assimilatie- en dissimilatieprocessen in hun
lichaam in stand te houden.
- 6 voedingsstoffen --> variatie nodig om gezond te blijven, voedselopname afstemmen op
energiebehoefte. Meeste stoffen: darmkanaal eerste vertering (m.b.v. enzymen) -->
verteringsproducten worden opgenomen in het bloed --> onverteerde resten via ontlasting.
§2 - voedingsmiddelen en voedingsstoffen:
- Voedingsmiddel = alles wat je eet/drinkt --> bevatten voedingsstoffen.
- 6 groepen voedingsstoffen (2 algemene toepassingen: 1. bouwstof -- vorming van cellen/weefsels
of 2. brandstoffen -- levering energie):
1. Eiwitten (=proteïnen). Bouw: Polymeren van aminozuurmoleculen. Vertering: Splitsing in
aminozuurmoleculen --> opname door bloed --> naar organen --> in cellen worden ze
weer aan elkaar gekoppeld bij eiwitsynthese. *20 verschillende aminozuren -- 12 kunnen
we zelf maken (via transaminering in lever)- 8 niet = essentiële aminozuren die we uit
voedsel moeten halen. Functie: bouwstof, reguleren processen, transport,
celcommunicatie, chemische reacties - enzym. Overig: Aminozuren die niet bij de
synthese van eiwitten worden gebruikt worden gedissimileerd tot ureum (wordt met
urine uitgescheiden) en andere stoffen die energie leveren = brandstof -- overschot
aminozuren + tekort glucose. Eiwitten zitten in vit/vlees/eieren/noten.
2. Koolhydraten. Bouw: Mono, di- en polysachariden. Functie: brandstof -- te veel?
omzetting in vet. Of bouwstof -- bijv. in DNA of in celmembranen. *Vooral in plantaardig
voedsel *Voedingsvezels zijn voornamelijk koolhydraten --> bevorderen darmbeweging
en stoelgang, verzadigd gevoel.
3. Vetten (=lipiden). Bouw: glycerolmolecuul en 3 vetzuurmoleculen = triglyceriden --
kunnen verzadigd (=max. aantal H-atomen, rechte keten - dierlijke vetten) / onverzadigd
(= niet max. aantal H-atomen door 1/meer dubbele bindingen). Functie: brandstof
((reserve)energiebron), bouwstof (membraan). Overig: cholesterol = vet dat voorkomt in
celmembranen en bloedplasma -- meeste wordt gemaakt door lever, klein deel via
voeding --> verzadigde vetzuren bevorderen afzetting van cholesterol tegen de
binnenwand van bloedvaten waardoor ze nauwer worden --> onverzadigde vetzuren
verminderen dit. Je lichaam kan voor een groot deel zelf vetten maken, alleen essentiële
vetzuren niet.
4. Water. Functie: bouwstof, oplosmiddel, transportmiddel, regeling lichaamstemperatuur
5. Mineralen (=zouten). Functie: ionen in mineralen zijn bouwstoffen. *Calcium voor
ontwikkeling botweefsel. -- allemaal in kleine hoeveelheden nodig. *Spoorelementen zijn
in zeer geringe hoeveelheid nodig.
6. Vitaminen. Functie: dienen als co-enzym -- kunnen niet/in onvoldoende mate in het
lichaam worden gemaakt --> worden niet gebruikt --> kleine hoeveelheden nodig.
Overig: te weinig vitaminen --> gebreksziekten. Verschillende vitaminen neem je op als
Provitaminen = stoffen in voedsel waar je lichaam vitamine uit kan maken (bijv.
bètacaroteen). Vitaminen worden aangegeven met een letter. A (oplosbaar in vet --
voorraad in lever - netvlies, gebit, bot, rode bloedcel), B (verzameling verschillende
vitaminen -- vitamine-B-complex, oplosbaar in water - nauwelijks opslag, zenuwstelsel,
spieren), C (oplosbaar in water - nauwelijks opslaan, bindweefsel, weerstand, absorptie
ijzer in darmen), D (oplosbaar in vet, resorptie clacium voor beenderen/gebit), K
(oplosbaar in vet, bloedstolling).
§3 - gezonde voeding: