Geschiedenis samenvatting Hoofdstuk 5-6
Pararaaf 5.1:
In 1884 zorgde Krasnapolsky voor sensatie. Hij bouwde een overdekte binnentuin met elektrisch licht
aan zijn hotel. Een van zijn bezoekers was Gerard Philips. Die begon later in Eindhoven een
gloeilampen fabriek. Dit had succes. De steden kregen gaslampen die door een lantaarnopsteker
werd aangestoken. Aan het einde van de eeuw hadden ze elektrisch licht.
In de 19e eeuw begon de moderne tijd. Het verschil tussen 1800 en 1900 was immens. Er waren
treinen en stoomschepen. Arbeiders bedienden machines in de fabrieken. Er kwamen veel nieuwe
producten als lucifers, blikvoedsel en telefoons. Dit kwam door de industriële revolutie.
De industriële revolutie begon in 1750 in Groot-Brittanië omdat de bevolking was verdubbelt. De
boeren gingen meer produceren en verbeterde hun werktuigen waardoor het sneller ging. Er waren
minder mensen nodig dus konden ze in de industrie en nijverheid konden werken. In 1800 ging veel
over op stoom omdat dit sneller ging, meer winst dus.
Stoommachines werkten op steenkool. Productie ging veel sneller maar er waren ook mijnen nodig.
De stoommachine was de motor van de industriële revolutie. In 1830 versnelde de revolutie door
stoomtreinen en stoomschepen. Hiermee konden de stoffen sneller worden vervoerd.
In de 2e helft va de IR maakten Duitsland, Nederland, Japan en de VS een inhaalslag. In de VS werd de
productie van goederen groter tussen 1870-1900 en haalde het GB in. Olie kwam tot leven. Er kwam
chemische industrie. Hier werden stoffen gemaakt die daarvoor niet bestonden, plastic. Ook kwam er
voedingsmiddelenindustrie. Van bijv. vetten margarine maken en dit was duurder.
De landbouwstedelijke samenleving verdween grotendeels. De industriële samenleving ontstond. De
industriesector groeide. In 1900 werkte meer dan 50% van de Britten in de industrie. Door de
uitbreiding van handel en transport groeide de dienstensector ook. De steden en bevolking groeiden
tijdens de industrialisatie. Industriële steden groeiden nog harder. Door de bevolkingsgroei waren er
genoeg arbeidskrachten. De bevolkingsgroei kon ook komen doordat de landbouwproductie bleef
toenemen.
De 19e eeuw is de tijd van burgers en stoommachines. De burgers kwamen steeds meer in de
voorgrond in de maatschappij. De samenleving werd harder en zakelijker. In de landbouwsector
werkte veel kennissen van elkaar en er was dus een grote verantwoordelijkheid. Dit werd steeds
onpersoonlijker. In de kapitalistische economie probeerden bedrijven zo veel mogelijk winst te
maken. De lonen van arbeiders waren laag. De industrie zorgde voor milieuvervuiling.
Paragraaf 5.2
Vroeger gingen weinig kinderen naar school. Zij moesten namelijk werden in de fabriek. Deze
mensen waren arm. Vanaf de 2e helft van de 19e eeuw werd dit minder normaal. Het was namelijk
ongezond en er gebeurde heftige ongelukken. Sommige fabrikanten deden niet aan kinderarbeid. Ze
moesten eerst naar school en dan later betere arbeiders zijn. Sam van Houten ontwierp het
Kinderwetje van Van Houten in 1874. Kinderen mochten, jonger dan 12, niet in de fabriek werken.
Op andere plekken wel want dat was niet ongezond.
, Kinderarbeid was niet verboden maar in NL werd het wel veel minder gedaan. De lonen stegen
waardoor kinderen niet meer hoefden te werken. Het was steeds belangrijker om naar school te
gaan. In 1860 ging 30% van 6-12 jaar niet naar school. In 1900 nog maar 9%. Er kwam een
leerplichtwet.
Er was ook altijd armoede. Zelfs in de gouden eeuw kon 10% zichzelf niet voorzien. Deze mensen
kregen van de Kerkelijke armenzorg wat geld, brood en turf. In de industriële samenleving was dit
niet meer zo. Het was de sociale kwestie. Het viel meer op als je arm was. De arbeiders woonden in
aparte wijken in grote woonkazernes. Ze werkten 12-16 uur per dag zonder vakantie. Als er geen
werk was, ze ziek waren of niet konden werken werden ze ontslagen. De sociale kwestie richtte
vakbonden op om arbeidsomstandigheden af te dwingen. Er waren rellen waar doden vielen.
In 1886 maakte NL kennis met palingoproer. Dit maakte duidelijk dat er iets moest gebeuren. Er
kwam onderzoek naar toestanden in fabrieken. Veel mensen gingen beseffen hoe zwaar het was.
Vooral voor vrouwen, werken in de fabriek en daarnaast zorgen voor hun gezin. In 1889 kwamen
sociale wetten die zwakken beschermden. Nachtarbeid voor vrouwen en jongeren onder de 16 werd
verboden. Arbeiders die waren verongelukt en niet meer konden werken kregen een uitkering. Ook
de werkdagen werden korter.
Paragraaf 5.3:
Op een avond was er een feest in februari 1848 in Den Haag. De adel, de gasten, probeerden vrolijk
te doen maar lette alleen op het geschreeuw. Ze wachtten tot de eerste steen naar binnen vloog. In
Parijs was ook een volksopstand uitgebroken, de koning was gevlucht. De Nederlandse koning zei dat
hij zich niet druk maakte maar op een dag ging hij naar de 2 e kamer om grotendeels van zijn macht
door te geven.
Na de Franse tijd (1795-1813) gingen Nederland en België samen onder het Koninkrijk der
Nederlanden. De geallieerden, die napoleon hadden verslagen, van Frankrijk een sterke staat wilden
maken met als Koning Willem I. Nl werd een constitutionele monarchie met een grondwet en een
parlement, de eerste en tweede kamer. De koning had nog steeds de meeste macht. Hij was
staatshoofd en regeringsleider, hij had ook macht over de ministers van het kabinet, etc.
In 1840 kwam er een andere koning, Willem II. Willem I had veel te veel geld uitgeven en de liberalen
eisten een sterk parlement dat de regering kon controleren. Willem II was het niet eens met hun. In
1845 ontstond de hongersnood door een mislukte aardappeloogst en dit was de druppel. Ook in
andere landen was er een hongersnood en dit leidde tot een volksopstand. De Franse koning was
gevlucht. Willem II werd bang dat hij werd afgezet als koning. Thorbecke mocht een nieuwe
grondwet schrijven.
Dit zorgde in NL voor een parlementair stelsel. De wetten waren alleen geldig na toestemming van
het parlement. Dit ook bij uitgaven qua geld. De Koning bleef staatshoofd maar verloor zijn macht en
werd onschendbaar. De ministers waren verantwoordelijk voor hem. De tweede kamer werd
voortaan gekozen door de burgers, eerste kamer door de provinciale staten die ook door de burgers
werden gekozen. Ook kwamen er burgerlijke vrijheden zoals godsdienstvrijheid etc.
Er kwam censuskiesrecht: alleen mannen die de belasting betaalde mochten stemmen, vond
Thorbecke. Zij waren welvaren en ontwikkeld dus verstandig. Pas in 1887 mochten meer mensen
stemmen. Socialisten eisten algemeen mannenkiesrecht maar dan zou de regering ook rekening
moeten houden met de arbeiders, kortom; ellende. In 1896 mochten de helft van de mannen
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper sarissabus. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,49. Je zit daarna nergens aan vast.