Rechtswetenschappen
Formeel Strafrecht
Open Universiteit
RS0812202144
Samenvatting Formeel Strafrecht
Gemaakt door: M.L. Kole
Studiejaar: 2021, kwartiel 4
,Formeel Strafrecht M.L. Kole Open Universiteit
Formeel strafrecht
Week 1: Grondslagen van formeel strafrecht
Hoofdstukken 1,2 en 3 Strafprocesrecht Keulen-Knigge + online aanvullende teksten van cursussite Youlearn
Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1 Aard en doel van het strafproces
Het hoofddoel van het strafproces is het verzekeren van een juiste toepassing van het abstracte
materiële strafrecht. Dat doel is tweeledig:
- Enerzijds te bewerkstelligen dat de schuldigen worden gestraft;
- Anderzijds het voorkomen van bestraffing van onschuldigen.
In ons strafproces geldt het in dubio pro reo-beginsel. De rechter mag het feit blijkens artikel 338 Sv
alleen bewezen verklaren als hij zelf de overtuiging heeft bekomen dat het feit door de verdachte is
begaan.
1.1.1 Bijkomende doelen
Naast het hoofddoel staan andere die nagestreefd moeten worden zodra van een strafproces sprake
is. Hieronder worden vier bijkomende doelen onderscheiden:
a. Eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte (het doel van strafprocesrecht moet
mede zijn de vervolging van onschuldige burgers zoveel mogelijk te voorkomen, voorkomen moet
worden dat de strafrechtelijke vervolging een disproportionele inbreuk maakt op de vrijheid van
de betrokken burger);
b. Eerbiediging van de rechten en vrijheden van andere betrokkenen (voorkomen moet worden dat
de inbreuk die aldus op huisrecht wordt ((wordt in woningen gezocht van personen die niet als
verdachte zijn aangemerkt)) gemaakt disproportioneel is en bijv. een correcte bejegening van het
slachtoffer is daarom een vereiste van behoorlijk strafproces);
c. Procedurele rechtvaardigheid (het serieus nemen en horen van de verdachte met een eerlijke
procedure is een zelfstandig belang gemoeid, dat losstaat van het waarborgen van een juiste
beslissing. De procedurele rechtvaardigheid vormt ook een argument om het slachtoffer bij het
strafproces te betrekken);
d. Demonstratiefunctie (de terechtzitting dient openbaar te zijn. De openbaarheid maakt publieke
controle op de berechting mogelijk en vormt daarmee een waarborg tegen willekeurige bestraffing
het openbare strafproces maakt zichtbaar dat de overheid zwaar tilt aan het plegen van strafbare
feiten en daarvan werk maakt. Het openbare strafproces kan demonstreren dat het vereiste bewijs
ondanks de inspanningen van de autoriteiten niet geleverd kon worden zodat geen sprake is van
corruptie of laksheid.).
2
,Formeel Strafrecht M.L. Kole Open Universiteit
Aanvulling Youlearn:
Hieraan kan nog een vijfde doel worden toegevoegd: het voorkomen van eigenrichting. Dat wil zeggen:
het volgen van een niet wettelijk geregelde handhavingsmethode waarbij dwang of geweld wordt
toegepast. Door de reactie van de overheid op delicten wordt voorkomen dat de burgers het recht in
eigen hand nemen. Handhaving van regels door eigenrichting heeft op het eerste gezicht weliswaar
iets aantrekkelijks, doordat de overheid niet tussenbeide hoeft te komen, maar leidt vaak door haar
ongereglementeerdheid en onbeheersbaarheid tot hoogst ongewenste gevolgen. Bij de handhaving
van het recht heeft de overheid daarom in principe het monopolie op dwang en geweld.
Aan de ene kant geeft het strafproces bevoegdheden om een strafbaar feit op te sporen teneinde de
(ware) schuldige aan een strafbaar feit te kunnen bestraffen. Aan de andere kant worden onschuldige
burgers door de regels beschermd tegen het toepassen van deze bevoegdheden. Deze twee polen
binnen dit spanningsveld worden ook wel aangeduid met de termen ‘instrumentaliteit’ en
‘rechtsbescherming’.
Gesteld kan worden dat het strafprocesrecht twee soorten regels bevat. De eerste soort schept
bevoegdheden voor de overheid om, ter vaststelling van de waarheid, dwang uit te oefenen op burgers
(instrumentaliteit). De tweede soort schept rechtswaarborgen voor de burger (geen bestraffing zonder
bewijs, recht van hoger beroep, enz.) (rechtsbescherming).
1.1.2 Strafproces en waarheidsvinding
De opsporingsambtenaar die onderzoek doet naar een mogelijk gepleegd strafbaar feit, poogt de ware
toedracht te achterhalen. Het feit dat een zaak ondanks alle inspanningen niet tot klaarheid is
gebracht, is daarbij een belangrijk gegeven. De overheid kan op basis daarvan verantwoorden waarom
zij geen strafvervolging instelt. De waarheidsvinding kan niet als zelfstandig doel van strafvordering
worden aangemerkt. De waarheidsvinding vormt veeleer een afgeleide van het eigenlijke doel, te
weten de juiste toepassing van de strafwet (bestraffing van de schuldigen).
1.1.3 Strafproces en rechtsbescherming
In een rechtstaat worden de verhoudingen tussen de overheid en de burger beheerst door de rule of
law. Dat betekent dat de overheid niet boven de wet staat, maar daaraan is onderworpen.
Machtsuitoefening door de overheid mag alleen plaatsvinden op basis van een door het recht
toegekende bevoegdheid en binnen door het recht getrokken grenzen. Zo wordt de burger beschermd
tegen willekeur van autoriteiten.
In het verlengde van deze zienswijze ligt dat rechtsbescherming van de burger tegen de straffende
overheid als het doel van het strafproces wordt aangemerkt. Het hoofddoel van het strafproces is het
verzekeren van een juiste toepassing van het abstracte materiële strafrecht.
1.1.4 Noodzakelijke afwegingen
Door de gegeven specificatie wordt zichtbaar dat met een pleidooi voor meer rechtsbescherming
weinig is gezegd. De verschillende doelen van het strafprocesrecht staan in een moeizame
spanningsverhouding tot elkaar. Dat geldt voor de beide subdoelen van de tweeledige
hoofddoelstelling. Respectering van de rechten van de verdachte kan bijvoorbeeld ten koste gaan van
de waarheidsvinding en van de rechten van slachtoffers en derden. Meer bescherming van de een kan
ten koste gaan van de bescherming voor de ander. Daardoor moeten er dus keuzes worden gemaakt
en deze vloeien niet dwingend uit de doelen van het strafprocesrecht voort. De keuzes zijn het
3
,Formeel Strafrecht M.L. Kole Open Universiteit
resultaat van rechtspolitieke afwegingen die soms moeizaam bevochten zijn en waarover dan ook
verschillend kan worden gedacht. De uitgangspunten:
1. Financiële middelen (aan de strafrechtspleging zijn kosten verbonden en dat de daarvoor
beschikbare financiële middelen niet onbeperkt zijn);
2. Ernst van het strafbare feit (hoe meer er voor de verdachte op het spel staat hoe groter de
waarborgen moeten zijn waarmee de berechting is omringd. De ernst van het strafbare feit vormt
dus een belangrijke afwegingsfactor);
3. Toegekende onderzoeksbevoegdheden (hoe ernstiger het vermoedelijk gepleegde strafbare feit is
en hoe groter derhalve het belang is dat aan opheldering van het misdrijf toekomt, hoe
ingrijpender de onderzoeksbevoegdheden kunnen zijn die aan politie en justitie wordt toegekend);
4. Realiseren van de doelen (de verschillende doelen moeten wel allemaal worden gerealiseerd. Het
zwijgrecht van de verdachte mag bijvoorbeeld onder geen beding opgeofferd worden aan het
belang van de waarheidsvinding).
1.2 De bronnen van het strafprocesrecht
1.2.1 Wetgeving
De bronnen van het strafprocesrecht kunnen worden onderscheiden in geschreven en ongeschreven
bronnen. De voornaamste bron van het strafprocesrecht is het Wetboek van Strafvordering. Van
cruciaal belang is artikel 1 Sv: "Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien".
Daaruit zou kunnen worden afgeleid dat ook het strafprocesrecht geschreven recht is; we zullen echter
zien dat daarop nog aanzienlijk méér valt af te dingen dan bij het materiële strafrecht. Verder leert
artikel 1 ons, dat het strafprocesrecht in de wet geschreven is, hier op te vatten als wet in formele zin.
De gevolgen hiervan bleken bijvoorbeeld uit het Muilkorfarrest (HR 12 april 1897, W 6954).
a. Het Wetboek van Strafvordering;
b. Bijzondere wetten:
Groep 1 (wetten die onderwerpen regelen die het strafprocesrecht gemeen heeft met andere
rechtsgebieden): Wet op de rechterlijke organisatie, Advocatenwet, de Politiewet 2012 en de
Algemene Termijnenwet.
Groep 2 (wetten die onderwerpen regelen die aan of net over de rand van de strafvordering
liggen): de Penitentiaire beginselenwet, de Uitleveringswet en de Wet Overdracht
tenuitvoerlegging strafvonnissen.
Groep 3 (wetten die voor bepaalde categorieën delicten een afwijkende of aanvullende
strafvorderlijke regeling geven): Opiumwet, Wet Wapens en Munities;
c. De grondwet;
d. Algemene Maatregelen van Bestuur; ministeriële beschikkingen: Artikel 1 Sv verbiedt niet dat
onderwerpen van strafprocesrecht in bijzondere wetten worden geregeld, mits dit wetten in
formele zin zijn. Er zijn echter ook regels van strafprocesrecht te vinden in bijvoorbeeld
Algemene Maatregelen van Bestuur en ministeriële beschikkingen. In hoeverre is dit in
overeenstemming met artikel 1 Sv?
De verklaring ligt hierin, dat men het geoorloofd acht dat de wetgever (in formele zin) de nadere
uitwerking van een door hem gegeven voorschrift delegeert aan een lager orgaan. In het Wetboek van
Strafvordering zijn hiervan voorbeelden te vinden, bijvoorbeeld artikel 378 Sv, dat eerst de
politierechter bevoegd verklaart mondeling vonnis te wijzen (lid 1) en vervolgens (lid 2) aan de
4
,Formeel Strafrecht M.L. Kole Open Universiteit
Minister van Justitie overlaat te bepalen, op welke wijze zo’n vonnis (in het proces-verbaal van de
terechtzitting) moet worden vastgelegd.
Nog verder ging de wetgever in sommige bijzondere wetten, bijvoorbeeld in het belangrijke artikel 163
WVW 1994, dat eerst onder meer de verplichting oplegt om (onder bepaalde omstandigheden) een
ademanalyse, respectievelijk een bloedproef te ondergaan, en vervolgens bepaalt dat bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels omtrent de wijze van uitvoering zullen
worden gegeven.
Het ademonderzoek en het bloedonderzoek zijn nader geregeld in dezelfde AMvB, het Besluit
alcoholonderzoeken. Het ademonderzoek vindt nadere uitwerking in de Regeling ademanalyse en het
bloedonderzoek is nader geregeld in de Regeling bloed- en urineonderzoek.
1.2.2 Beleidsregels
Een overheidsorgaan waaraan een discretionaire bevoegdheid is toegekend stelt niet zelden eigen
beleidsregels op met betrekking tot de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik gemaakt dient te
worden. Zo heeft het OM eigen beleidsregels en als deze op een behoorlijke wijze zijn gepubliceerd
dan zijn deze regels “recht” zijn in de zin van artikel 79 RO.
1.2.3 Internationaal recht
a. Verdragsrecht -> het EVRM en IVBPR. Beide verdragen formuleren een aantal grondrechten die
het strafprocesrecht raken en die binnen de Nederlandse rechtsorde rechtstreekse werking
hebben art 93 en 94 GW.
b. Supranationaal recht of te wel EU-recht
1.2.4 Jurisprudentierecht
Het Nederlandse strafprocesrecht is niet te begrijpen zonder kennis te nemen van de omvangrijke
jurisprudentie van de Hoge Raad. Die jurisprudentie bestaat uit meer dan wetsuitleg alleen. Het zou
onwerkelijk zijn om de rechtspraak, en in het bijzonder die van de Hoge Raad, de status van
zelfstandige rechtsbron te ontzeggen.
1.2.5 De beginselen
Enkele beginselen in het strafprocesrecht:
- Het vertrouwensbeginsel;
- Gelijkheidsbeginsel;
- Het beginsel van zuiverheid van oogmerk (verbod van détournement de pouvoir);
- Het beginsel van en behoorlijke en billijke afweging;
- Het rechtszekerheidsbeginsel;
- De onschuldpresumptie en het pro reo-beginsel;
- Het nemo teneteur- beginsel;
- Het fair trial beginsel.
5
, Formeel Strafrecht M.L. Kole Open Universiteit
1.3 Het legaliteitsbeginsel
Welke consequenties heeft het ‘legaliteitsbeginsel’ voor de activiteiten van de politie? Uit artikel 3
Politiewet volgt dat naast strafvorderlijke taken de politie ook andere taken heeft, zoals handhaving
van de openbare orde en hulpverlening. Hoe verhoudt zich deze algemene taakstellende bevoegdheid
(zie in dat kader ook art. 141 Sv) tot het legaliteitsbeginsel van artikel 1 Sv?
Art. 1 Sv: ‘Stafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien.’ Artikel 1 Sv kan zowel ruim
als eng uitgelegd worden. In de ruime uitleg mag ter opsporing van een strafbaar feit enkel dat
gebeuren, wat de wet uitdrukkelijk toelaat. Immers, alleen dan komt de waarborgfunctie van het
strafprocesrecht volledig tot haar recht. Een dergelijke uitleg stemt ook nauwkeurig met de letter van
de wet overeen. Wanneer artikel 1 Sv eng wordt uitgelegd, betekent dit dat artikel 1 Sv slechts
bescherming biedt tegen inbreuken op de vrijheids- of grondrechten van de burger: diens fysieke
vrijheid en zijn privacy (waaronder te begrijpen: het huisrecht, het brief- en telefoongeheim, enz.).
Activiteiten, die deze vrijheid niet aantasten, vallen niet onder artikel 1 Sv; alleen voor activiteiten, die
inbreuk maken op de vrijheidsrechten, is een wettelijke grondslag nodig.
Deze 'enge' opvatting van artikel 1 Sv heeft ook de Hoge Raad tot de zijne gemaakt. Is geen sprake van
een inbreuk of is slechts sprake van een lichte inbreuk, dan wordt politieel handelen gegrond op de
algemene taakstellende bevoegdheid van artikel 3 Politiewet en/of artikel 141 Sv. Dan is geen regeling
in het WvSv vereist, omdat geen inbreuk op grondrechten (vaak: de persoonlijke levenssfeer) van
burgers wordt gemaakt.
Ordenend politieoptreden (handhaving van de openbare orde) is geen strafvorderlijk optreden; het valt
dan ook niet onder het bereik van artikel 1 Sv. Heeft de overheid bij deze activiteiten dan méér vrijheid
om de grondrechten van de burger aan te tasten dan wanneer zij strafvorderlijk optreedt?
Ook bij ordenend optreden gelden vanzelfsprekend de Grondwet en verdragen. Zij geven – naast de
van toepassing zijnde wettelijke regeling en de Algemene Wet Bestuursrecht – aan in hoeverre de
politie bij ordenend optreden op de daarin opgesomde vrijheidsrechten inbreuk mag maken. Om de
toelaatbaarheid van die inbreuken te beoordelen zal telkens afzonderlijk moeten worden bezien of en
in hoeverre Grondwet of verdrag inbreuk op het betreffende vrijheidsrecht mogelijk maken (zie bijv.
art. 8 lid 2 EVRM). Doorgaans wordt een eis gesteld, die vergelijkbaar is met die van artikel 1 Sv; maar
in het bijzonder het EVRM gaat daarbij minder ver, en neemt genoegen met een grondslag in het recht,
in plaats van in de (formele) wet.
1.4 Verhouding tot andere rechtsgebieden
Het strafprocesrecht en het materiële strafrecht zijn bijna onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zo
wordt het ne bis ne idem-beginsel zowel in het Wetboek van Strafrecht als in het Wetboek van
Strafvordering benoemd in respectievelijk de artikelen 68 Sr en 255 lid 1 Sv.
Boek V WvSv gaat volgens het opschrift over de tenuitvoerlegging en de kosten van strafrechtelijke
sancties. Met betrekking tot de vrijheidsstraf vinden we hier slechts bepalingen die de opneming en
vrijlating van een veroordeelde in respectievelijk uit een gevangenis regelen (art. 564 t/m 571 Sv). Over
de wijze waarop een vrijheidsstraf moet worden tenuitvoergelegd wordt niets vermeld. Waar vinden
we dit soort bepalingen?
Bepalingen over de wijze waarop een vrijheidsstraf ten uitvoer moet worden gelegd vinden we in de
Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en enkele uitvoeringsregelingen, zoals de Penitentiaire maatregel
6