Samenvatting marketingplanning
Kopersmarkt = interessant voor kopers. Prijzen lager door veel aanbieders en
weinig vraag. Bijv. op de weekmarkt is er een sprake van een kopersmarkt als
bijvoorbeeld net de nieuwe oogst sinaasappels binnen is, veel aanbieders zullen dan
moeite moeten doen om hun koopwaar te verkopen.
Verkopersmarkt = interessant voor verkopers. Prijzen hoger door weinig aanbieders
en veel vraag. Bijv. zie je bij schaarse producten, denk aan toegangskaartjes voor
een EK-finale als Nederland daarin speelt.
Monopolie = 1 aanbieder van een bepaald product, moeilijk te betreden, weinig
doorzichtige markt.
• Natuurlijk monopolie: land dat als enige het product produceert. Bijv.
Nederland met kaas.
• Overheidsmonopolie: gemeente heeft als enige recht om het product
paspoort en rijbewijs uit te produceren.
• Feitelijk monopolie: bedrijf komt met een geheel nieuw product. Bedrijf kan
dan alleen recht aanvragen.
Oligopolie = markt waarin een klein aantal aanbieders actief is. Bijv. vooral op
markten waar veel geld omgaat of waar heel diepgaande kennis is verreist.
• Homogeen oligopolie: kleine groep concurrerende aanbieders biedt producten
aan die helemaal hetzelfde zijn. Bijv. benzine en motorolie, niemand zal het
verschil zien tussen benzine van Shell en benzine van Esso.
• Heterogeen oligopolie: kleine groep concurrerende aanbieders biedt
producten aan die wel op elkaar lijken, maar toch anders zijn. Bijv. bier,
bierdrinkers zullen heel goed het verschil opmerken tussen een glas Grolsch
en een glas Heineken.
Monopolistische concurrentie = veel aanbieders, heterogene (verschillende)
producten. Bijv. supermarktenbranche. Bij de supermarkten van Albert Heijn, Jumbo,
Plus en Lidl kun je nagenoeg dezelfde producten kopen, maar toch is er veel verschil
in prijs.
Volledige mededinging = veel aanbieders, homogene (gelijksoortige) producten.
Bijv. aardappels, benzine en appels. Je kunt aan de producten niet zien wie ze
gemaakt heeft.
Consumentenmarketing (business-to-consumer/B2C) = soort marketing gaat van
bedrijven (business) naar een mogelijke klant (consument). Bijv. uitingen dagelijks
om je heen ziet, bijvoorbeeld in reclames op televisie/Youtube.
Detaillistenmarketing (handelsmarketing) = soort marketing van fabrikant naar
winkeliers. De doelgroep is de winkelier/detaillist. Bijv. goede prijzen en aantrekkelijk
winkelmateriaal de detaillist te beïnvloeden.
,Business to business marketing (B2B) = omvat de marketingactiviteiten van een
organisatie of bedrijf die gericht zijn op andere organisaties of bedrijven. Soort
marketing naar andere bedrijven toe. Bijv. kassenbouwer die zijn producten aan de
glastuinbouw verkoopt.
Handelsmarketing (detaillistenmarketing) = soort marketing van fabrikant naar
winkeliers. De doelgroep is de winkelier/detaillist. Bijv. goede prijzen en aantrekkelijk
winkelmateriaal de detaillist te beïnvloeden.
Detailhandelsmarketing = marketingactiviteiten van de detaillist gericht op de
consument. Bijv. assortiment van winkels en hoe ze producten in de winkel
promoten.
Dienstenmarketing = draait het niet om de doelgroep, maar om de situatie
(diensten). Bijv. bezoek aan de bioscoop. Dienst draait altijd om persoonsgebonden,
persoonlijk contact.
C2C (consumer-to-consumer) = consumenten verkopen producten onderling met
elkaar. Bijv. Marktplaats
C2B (consumer-to-business) = consumenten verkopen diensten (producten aan
bedrijven). Online voorbeeld, blogger/vlogger biedt advertentieruimte aan een bedrijf.
Not-for-profitmarketing = vorm van marketing zonder winst te willen hebben. Bijv.
werken aan een beter milieu of aan goede gezondheidszorg. Denk aan een
campagne van ‘Artsen zonder grenzen’.
Marktleider = bedrijf met grootste marktaandeel in de markt. Wil dit graag zo houden
en probeert nieuwe klanten te trekken. Bijv. marktleider supermarktenbranche, Albert
Heijn.
Marktvolger = heeft onvoldoende budget om een eigen strategie te volgen. Volgt
daarom de marktleider. Bijv. supermarktenbranche, Plusmarkt. Ook zij geven een
eigen tijdschrift uit, delen voetbalplaatjes en andere verzamelartikelen uit bij de
boodschappen.
Nicher = vaak kleine bedrijven die een klein stukje van de markt
bewerken/afbakenen. Bijv. de markt voor mensen met enorme maten of mensen met
schoenmaat 48.
Marktuitdager = probeert marktleider aan te vallen en een deel van hun omzet af te
snoepen. Bijv. Batavia bier, de markt veroveren met een heel specifiek product,
alcoholvrij bier. Dit is gelukt voordat marktleider Heineken dat kon voorkomen door
met een eigen actie te komen (radler).
Merkvorm = wat van soort merk het is, concurreren op merk.
Productvorm = wat van soort product het is, concurreren op product.
Behoefteconcurrentie = concurrentie tussen behoeften. Je kunt je geld maar één
keer uitgeven (verschillende behoefte). Bijv. geld uitgeven aan een avondje uit of aan
een nieuwe fiets.
, Generieke concurrentie = concurrentie tussen aanbieders van één behoefte (zelfde
behoefte). Bijv. reizen. NS concurreert met Audi in de behoefte naar vervoer.
Marktaandeel = deel van de markt dat een product, dienst, merk of bedrijf in bezit
heeft.
C4-index = optelsom van de vier grootste aanbieders in een segment. Hoeveel
marktaandeel je hebt, bovenste vier tellen mee.
Distributiespreiding (ongewogen distributie) = distributieverspreiding van een
bepaald merkartikel is de verhouding tussen het aantal verkooppunten van dat
merkartikel en het totaal aantal verkooppunten van het betreffende product. Bijv. in
Nederland zijn er 10.072 verkooppunten van boormachines (product). Boormachines
van het merk Klusser (het artikel) zijn in Nederland verkrijgbaar bij 4200
verkooppunten.
Marktbereik (gewogen distributie) = bepaald merkartikel is de verhouding tussen
de omzet in het betreffende product bij de ingeschakelde verkooppunten en de
omzet in het betreffende product bij alle verkooppunten. Bijv. fabrikant Klusser heeft
dus verkooppunten ingeschakeld die driekwart van de markt bereiken (marktbereik).
Penetratiegraad = niet-duurzame goederen is het kengetal waarmee het aantal
afnemers in verhouding tot het marktpotentieel (hoe groot de markt voor dit
product/dienst is) wordt aangegeven, dat een bepaald niet-duurzaam product of merk
in een bepaalde periode tenminste één keer heeft gekocht. Bij chips of auto.
Bezitsgraad = (penetratiegraad van duurzame goederen) is het kengetal waarmee
het werkelijke aantal afnemers in relatie tot het potentiële (verwachte) afnemers
wordt weergegeven, dat tenminste één exemplaar van een bepaald product of merk
op een bepaald moment of in een bepaalde periode in gebruik of bezit heeft.
Initiële vraag = iemand koopt een product voor het eerst. Bijv. eerste huis of
scheerapparaat.
Additionele vraag = iemand wil een extra exemplaar van een al eerder gekocht
product. Bijv. extra televisie voor in de keuken.
Vervangingsmodel = iemand vervangt al een eerder gekocht product. Bijv. niet
meer in de mode. Je koopt dan een nieuwe telefoon omdat er op de oude geen wifi
zit.
Potentiële vraag = maximale vraag die klanten in een bepaalde periode kunnen
hebben (het marktpotentieel), min de actuele vraag.
Finale vraag = gaat specifiek om consumentenproducten. Bijv. personenauto’s.
Afgeleide vraag = vraag naar industriële producten die strek te maken hebben met
de vraag naar consumentproducten. Bijv. veel vraag naar auto’s, dan veel vraag naar
metaal.
Primaire vraag = vraag naar een bepaald (type) product/merk. Bijv. auto of scooter.