Paragraaf 1
o Sparen -> een deel van je inkomsten apart zetten om het later uit te geven.
o Spaarmotieven -> de verschillende redenen om te sparen -> een doel, uit voorzorg of
voor rente
o Spaarvormen -> de verschillende manieren om te sparen -> spaarrekening (je kan er
altijd bij), spaardeposito (je spaargeld staat vast) en spaarloon (sparen met
belastingvoordeel)
o Rente -> een aantal procent van je spaargeld dat je erbij krijgt -> %/jaar
o Rentebedrag = jaarrente x (aantal maanden:12)
o Nominale rente -> rente waarbij geen rekening wordt gehouden met bijv. Het
duurder worden van producten
o Reële rente -> de rente die je overhoudt als je de nominale verrekent met het
duurder worden van de producten
o Lenen -> gebruik maken van het geld van iemand anders
o Rentelasten -> de rente die je iedere maand betaalt over het geleende geld
o Ruilen over tijd -> een tijdsverschil bij het ruilen -> lenen (je kan nu gebruiken, maar
je betaalt later), sparen en investeren (nu je geld geven en later de voordelen
ontvangen)
o Investeren -> geld geven voor een doel dat pas later wordt behaald
o Persoonlijke lening -> bij de bank en in vaste termijnen terugbetalen
o Termijn -> een afgesproken periode waarin je een deel terugbetaalt met de rente
o Kredietkosten -> het bedrag dat je meer betaalt dan dat het eigenlijk kostte, doordat
je leende
o Doorlopend krediet -> rood staan, een bepaald bedrag dat je als meerderjarige elke
maand kan lenen en weer snel moet terugbetalen
o Hypothecaire lening -> een lening waarbij de bank een onderpand vraagt.
o Rente van lening is hoger dan die van het sparen
o Kortlopende schulden -> bijv. Het pas na 30 dagen betalen van de factuur, van iets
dat je al in gebruik hebt
o Winst-en-verliesrekening -> overzicht waarop kosten en opbrengsten van een
onderneming naast elkaar staan
Paragraaf 2
o Rijksbegroting -> overzicht van alle te verwachten inkomsten en uitgaven van de
rijksoverheid onderverdeeld per ministerie
o Miljoenennota -> hierin wordt de rijksbegroting toegelicht -> op welke manier ze het
willen uitgeven
o Begrotingsoverschot -> als er meer verwachte inkomsten zijn dan uitgaven
o Begrotingstekort -> als er meer verwachte uitgaven zijn dan inkomsten
o Sparen -> een deel van je inkomsten apart zetten om het later uit te geven.
o Spaarmotieven -> de verschillende redenen om te sparen -> een doel, uit voorzorg of
voor rente
o Spaarvormen -> de verschillende manieren om te sparen -> spaarrekening (je kan er
altijd bij), spaardeposito (je spaargeld staat vast) en spaarloon (sparen met
belastingvoordeel)
o Rente -> een aantal procent van je spaargeld dat je erbij krijgt -> %/jaar
o Rentebedrag = jaarrente x (aantal maanden:12)
o Nominale rente -> rente waarbij geen rekening wordt gehouden met bijv. Het
duurder worden van producten
o Reële rente -> de rente die je overhoudt als je de nominale verrekent met het
duurder worden van de producten
o Lenen -> gebruik maken van het geld van iemand anders
o Rentelasten -> de rente die je iedere maand betaalt over het geleende geld
o Ruilen over tijd -> een tijdsverschil bij het ruilen -> lenen (je kan nu gebruiken, maar
je betaalt later), sparen en investeren (nu je geld geven en later de voordelen
ontvangen)
o Investeren -> geld geven voor een doel dat pas later wordt behaald
o Persoonlijke lening -> bij de bank en in vaste termijnen terugbetalen
o Termijn -> een afgesproken periode waarin je een deel terugbetaalt met de rente
o Kredietkosten -> het bedrag dat je meer betaalt dan dat het eigenlijk kostte, doordat
je leende
o Doorlopend krediet -> rood staan, een bepaald bedrag dat je als meerderjarige elke
maand kan lenen en weer snel moet terugbetalen
o Hypothecaire lening -> een lening waarbij de bank een onderpand vraagt.
o Rente van lening is hoger dan die van het sparen
o Kortlopende schulden -> bijv. Het pas na 30 dagen betalen van de factuur, van iets
dat je al in gebruik hebt
o Winst-en-verliesrekening -> overzicht waarop kosten en opbrengsten van een
onderneming naast elkaar staan
Paragraaf 2
o Rijksbegroting -> overzicht van alle te verwachten inkomsten en uitgaven van de
rijksoverheid onderverdeeld per ministerie
o Miljoenennota -> hierin wordt de rijksbegroting toegelicht -> op welke manier ze het
willen uitgeven
o Begrotingsoverschot -> als er meer verwachte inkomsten zijn dan uitgaven
o Begrotingstekort -> als er meer verwachte uitgaven zijn dan inkomsten