Samenvatting burgerparticipatie en vrijwilligersmanagement
Inhoud
Les 1 hoofdstuk 1.1 t/m 1.3 uit mantelzorgers en vrijwilligers in beeld.................................................2
Les 2 hoofdstuk 4.1.3, 4.1.4, 5.1 t/m 5.3 en 7.1 t/m 7.5 uit mantelzorgers en vrijwilligers in beeld......7
Les 4 hoofdstuk 2.1, 2.4.2, 3.1 t/m 3.11 en 6.1 t/m 6.7 uit mantelzorgers en vrijwilligers in beeld.....16
Les 5 hoofdstuk 1.1 t/m 1.6, 5.1 t/m 5.3, 7.1 t/m 7.4 en 14.1 t/m 14.7 uit basisboek
vrijwilligersmanagement......................................................................................................................26
Les 6 hoofdstuk 2 t/m 4, 8.1 t/m 8.3, 9.1 & 15.1 t/m 15.3 uit basisboek vrijwilligersmanagement.....35
,Les 1 hoofdstuk 1.1 t/m 1.3 uit mantelzorgers en
vrijwilligers in beeld
De zorg en ondersteuning zal zowel op formele, als op informele basis nodig blijven, hoewel er in
toenemende mate vanuit de buurt of de wijk zal worden verleend en steeds minder in
verblijfsinstellingen. Sociaal werkers worden ook wel social worker of sociaal professional genoemd
en hebben een hbo-opleiding gevolgd. Sociaal professionals werken steeds vaker samen met
vrijwilligers en mantelzorgers. Daarbij vervagen de grenzen tussen zorg en welzijn, en kunnen sociaal
professionals met cliënten werken in de verblijfszorg, maar ook steeds meer in de thuissituatie. De
cliënten die sociaal werkers ondersteunen, hebben vaak hulp nodig in meerdere levensdomeinen. Als
professional heb je een taak in het ondersteunen van mensen naar optimale zelfredzaamheid,
zelfsturing en actieve participatie, en daarbij in het mobiliseren van de omgeving van je cliënt.
afhankelijk van de complexiteit of zwaarte van de hulpvraag en de kwetsbaarheid van je cliënt, bied
je als sociaal werker faciliteiten, ondersteuning of neem je zelf initiatieven. Je onderzoekt van licht
naar zwaar welke zorg en ondersteuning nodig zijn. Er wordt gewerkt volgens de principes van
evidencebased werken. Dit betekent dat je gebruik maakt van de recentste beschikbare kennis over
methoden die werken, en deze kennis inzet naar jouw professionele inzicht en ervaring, in
aansluiting op de behoefte van de cliënt. Bij het kiezen van de juiste methoden maak je gebruik van
beschikbare wetenschappelijke kennis, maak je gebruik van inhoudelijke en methodische kennis en
ervaringen van jou en van collega-professionals en overleg je met je cliënt over de beste aanpak die
aansluit bij zijn of haar voorkeuren. Je werkt dus niet zozeer met protocollen, maar beslist volgens
deze principes over de passendste aanpak. Bij voorkeur maak je gebruik van interventies of
methoden die op meerdere plaatsen gebruikt worden en die goed staan beschreven. Je kunt wel
afwijken van de wijze waarop een bepaalde methode staat beschreven, maar doe dit bewust en
beargumenteerd. Mensen die zorg nodig hebben worden met verschillende termen benoemd.
Binnen een gemeente wordt vaak gesproken van (kwetsbare) burgers of buurtbewoners. In het
ziekenhuis of psychiatrie wordt er gesproken van patiënten of zorgvragers. In de verblijfszorg gaat
het om bewoners. Hetzelfde geldt voor de termen zorg, hulp, ondersteuning en begeleiding. Het
persoonlijke netwerk wordt ook met verschillende termen aangekaart, zoals cliëntsysteem,
zorgnetwerk of het sociaal netwerk. Het Nederlandse stelsel van verzorgingsstaat verandert in een
participatiesamenleving. Om deze omslag in zorg en ondersteuning door te zetten, is een aantal
wetswijzigingen ingevoerd en andere zijn nog op komst. Een deel van deze veranderingen krijgen
vorm in zogenoemde decentralisaties. Decentraliseren betekent hier dat de verantwoordelijkheid
van taken verschuift van een hogere overheidslaag naar een lagere. Er is te zien dat het beleid op
veel gebieden gedecentraliseerd wordt naar lokale overheden. Voor de omslag die gemeenten,
instellingen en organisaties moeten maken om deze nieuwe taken uit te kunnen voeren wordt de
term transitie gebruikt. De term transformatie gebruiken we voor de betekenis die deze
veranderingen hebben voor burgers en professionals. De verantwoordelijkheid voor zorg en
ondersteuning ligt nu meer bij burgers zelf. Al deze maatschappelijke en bestuurlijke veranderingen
hebben invloed op de formele en de informele zorg.
De dynamiek tussen degene die hulp nodig heeft en degene die hulp biedt, beïnvloedt in sterke mate
hoe zorg en zorgen eruitziet. Er zijn vier vormen van zorg; zorgzaam zijn voor, zorgen dat, zorg bieden
en zorg ontvangen. Deze indeling laat goed zien dat zorg een proces is dat verloopt van (h)erkennen,
verantwoordelijkheid nemen, zorg verlenen en als laatste in het belangrijk dat de zorg ook aankomt.
Bij zorg is dus altijd sprake van een proces. In de ontwikkeling van de verzorgingsstaat had zorg twee
centrale betekenissen; het bieden van bescherming en daarnaast verpleging of medische
behandeling. Vanaf de jaren 60 ging naast bescherming, verpleging en behandeling ook persoonlijke
,betrokkenheid een rol spelen. We zien dit terug in de zes dimensies van zorg en hun doelstellingen.
Bij zorg en ondersteuning kan het dus gaan om complexe, specialistische zorg door een
verpleegkundige, maar ook om een kopje koffie, hulp bij het regelen van het huishouden of steun bij
verlies. Zelfredzaamheid bevorderen is daarbij het doel, soms door luchtige ondersteuning, soms
door zware zorg. Bij de eerste twee dimensies is een grotere rol voor professionals weggelegd. Bij de
laatste vier dimensies zijn in toenemende mate mantelzorgers en vrijwilligers betrokken. De zorg die
zij bieden wordt informeel genoemd, omdat ze niet in dienst zijn van een instelling of betaald krijgen
voor de bijdrage die zij leveren. Informele zorg en ondersteuning betreffen zelfzorg, gebruikelijke,
mantelzorg en vrijwilligers in de zorg. Met zelfzorg bedoelen we alles wat je bewust doet voor je
eigen gezondheid en werkt preventief. In het verlengde van zelfzorg, maar voorafgaand aan
mantelzorg, kennen we ook gebruikelijke zorg. Dit omvat alles wat je binnen een huishouding
gewoonlijk doet voor jezelf en je gezinsleden. De overheid hanteert het protocol gebruikelijke zorg.
Daarin staat wat de overheid verstaat onder gebruikelijke zorg; vanzelfsprekende zorg door
familieleden. Voor die zorg kun je als individu geen aanspraak maken op professionele zorg, en er is
in dat geval ook geen sprake van mantelzorg. Aan de hand van het protocol bepalen veel gemeenten
wat een gezin zelf moet oplossen en waar professionele hulp aan te pas moet komen. Mantelzorg
duurt langer dan drie maanden en/of behelst meer dan acht uur per week. Mantelzorg is zorg aan
een hulpbehoevende uit iemands directe omgeving die voortvloeit uit de sociale relatie en niet wordt
verleend in het kader van een hulpverlenend beroep of georganiseerd vrijwilligerswerk. Deze relatie
bestond al voordat de zorg begon. Mantelzorgers delen niet altijd een huishouding met degene voor
wie ze zorgen. Tot slot beslaat informele zorg ook het brede veld van vrijwilligers in de zorg. Dit is
verricht onbetaald en onverplicht werkzaamheden in georganiseerd verband ten behoeve van
anderen die zorg en ondersteuning nodig hebben en met wie ze bij de start geen persoonlijke relatie
hebben. Overeenkomsten tussen mantelzorgers en vrijwilligers gaat over dat het op vrijwillige basis
is, er motivatie is om te helpen en er geen vergoeding is. Verschillen liggen in de sociale relatie, de
motivatie om te helpen en de graad van de organisatie.
Vroeger werd hulp aan familie geen mantelzorg genoemd en hulp aan onbekenden ook geen
vrijwilligerswerk. In de middeleeuwen speelden godsdienstige motieven een belangrijke rol bij de
ondersteuning van onbekenden. Door goed werken kreeg je een plek in de hemel. In de zeventiende
en achttiende eeuw speelde naast dit religieuze motief ook het motief angst een rol. De welvaart was
in de zeventiende eeuw, de gouden eeuw, flink toegenomen, maar niet voor iedereen. Er ontstond
een kleine groep rijken en een grote groep armen. De zorg voor de armen kwam voort uit angst voor
de gezondheid van de welgestelden. Toen de armoede in de achttiende eeuw toenam ontstond ook
de angst voor criminaliteit. Er werden tuchthuizen geopend voor veroordeelde criminelen en
bedelaars werden er als preventie naar toe gestuurd. De nadruk op het opvoeden of fatsoenlijk
maken van de armen bleef ook in de negentiende eeuw een thema. In de negentiende eeuw brak de
periode van de industrialisering aan. Veel mensen trokken van het platteland naar de stad om in de
fabriek te werken en woonden in krakkemikkige huizen. Hierdoor ontstond er weer een verschuiving
in het denken over de armen. Aan de ene kant was er aandacht voor de gezondheid van de
arbeiders, aan de andere kant speelde de motivatie om van iedere arbeider een fatsoenlijke burger
te maken. Aangezien een goede gezondheid van de arbeiders de hele samenleving ten goede zou
komen, kwam er ook aandacht voor betere huisvesting. Bij het verbeteren van de woningen kwam
controle op en ondersteuning bij de opvoeding en levensstijl van de mensen die in die huizen
woonden. Zo ontstond in feite het maatschappelijke werk, het huidige sociaal werk. Kenmerkend
voor die tijd, en dat zou toch de jaren zestig van de twintigste eeuw zo blijven, was de betuttelende
houding van de sociale professionals. Tot ver in de twintigste eeuw was zorg voor oudere ouders of
een gehandicapte broer of zus een aangelegenheid van de familie. Een groot deel van de bevolking
, had ook personeel, die dan ook zorgtaken uitvoerde. Vaak bleef bovendien een van de dochters
ongetrouwd thuis wonen om voor haar ouders en het huishouden te zorgen. De overheid had geen
bemoeienis. Vrijwilligerswerk bleef tot de jaren zestig van de vorige eeuw een activiteit voor de elite
die iets goeds wilde doen voor de samenleving. met de toenemende welvaart in de tweede helft van
de twintigste eeuw kregen mensen meer vrije tijd en die gingen zich ook inzetten als vrijwilliger.
Tegelijkertijd zorgde de welvaart er ook voor dat professionals een aantal taken overnamen die
voorheen door vrijwilligers en mantelzorgers werden uitgevoerd. De overheid nam meer
verantwoordelijkheid voor zorg en de verzorgingsstaat was in opbouw. Daarmee veranderde zorg
van een gunst in een recht. In de jaren tachtig van de vorige eeuw ontstond de behoefte om de zorg
die mensen in de privésfeer aan elkaar verlenen, te benoemen, en zo ontstond het begrip
mantelzorg. Dit ontstond doordat waar voorheen de regie voor de zorg toch in eerste instantie lag bij
de naaste, een mantelzorger en de cliënt zelf, werd de nodige zorg nu bepaald door een instelling.
Om tegenwicht te bieden tegen het volledige regime van de instellingen benadrukte critici het belang
van zelf- en mantelzorg als voorwaarde voor een goede gezondheid. Professionele zorg zou
afstandelijk en kil zijn, terwijl mantelzorg ons met warmte zou omringen. In de jaren tachtig van de
vorige eeuw werd geopperd dat mensen te afhankelijk waren geworden van de verzorgingsstaat en
daardoor minder voor elkaar over zouden hebben. Er zou geïnvesteerd moeten worden in een
zorgzame samenleving, waarin mensen gewoon thuis zouden kunnen blijven wonen. Iedereen
hoorde bij de samenleving en meer verbinding was devies. Meer mensen zouden actief moeten
worden in mantelzorg en vrijwilligerswerk. Vanaf de jaren tachtig werden mantelzorg en vrijwillige
zorg dan ook een expliciet thema voor wetenschap, politiek en beleid. Er kwamen middelen voor
vrijwillige thuiszorg en voor mantelzorg , waardoor het begin van een infrastructuur voor informele
zorg ontstond. Behalve ideologische argumenten, speelde ook financiële argumenten een rol in dit
proces.
Volgens de christenen zijn er zeven werken van barmhartigheid. Dit zijn het spijzigen van hongerigen,
het laven van dorstigen, het kleden van naakten, het herbergen van vreemdelingen, het bezoeken
van zieken, het bezoeken van gevangenen en het begraven van doden. Ook in de Koran wordt veel
verwezen naar barmhartigheid. Dit is de innerlijke drang om hulp te verlenen aan mensen die in
geestelijke of lichamelijke nood verkeren. Sociaal burgerschap zou op een negatieve manier hebben
bijgedragen aan de de-tradionalisatie van de samenleving. Klassieke patronen van onderlinge zorg en
verantwoordelijkheid verdwijnen zonder dat de nieuwe vormen van zorg en verantwoordelijkheid
voor terug kwamen. Volgens Hurenkamp zou, doordat iedereen maar ze eigen ding doet, de
samenleving niet bij elkaar worden gehouden. Het politiek debat zou volgens hem weinig invloed
hebben op de vormgeving van het sociaal burgerschap.
Antwoorden op rode draad document op basis van de kennisclips
Hoe ziet de toets eruit? De eerste kans voor de toets is in week 7. Het zal een openboek tentamen
zijn met open vragen over de verplichte literatuur, lessen en verdiepende opdrachten. Dit is
diversiteit in de samenleving, mantelzorgers en vrijwilligers in beeld en het basisboek
vrijwilligersmanagement.
Op welke manier zie je de elementen uit de werken van barmhartigheid terug? In het dagelijkse leven
is hiervan veel terug te zien. Zoals het voeden van daklozen en het bezoeken van ouderen mensen.
Beschrijving van geschiedenis SW (gericht op burgerschap en vrijwilligers) de eerste opleiding voor
sociaal werk ontstond in Amsterdam in het jaar 1899. Helena Mercier was een van de grondleggers
van het maatschappelijk werk in Nederland. In 1899 is het volkshuis in Leiden gesticht en dienden als
basis voor het sociaal cultureel vormingshuiswerk. Het doel was de verhoging van ontwikkeling,