Staatsrecht 1
Hoofdstuk 1:
Staat = een organisatie die met voorrang boven andere organisaties effectief gezag uitoefent over
een gemeenschap van mensen op een bepaald grondgebied. Al die individuen zijn bereid de
grondwaarden van die gemeenschap in leefregels neer te leggen en die leefregels door dwang te
laten handhaven. Erkenning door andere staten is geen formeel vereiste maar een belangrijke
aanwijzing dat de staat effectief gezag uitoefent. Toelating bij VN versterkt de rechtspositie van het
land in het internationale verkeer.
Begrip staat =
- Er is een homogene groep personen te onderscheiden op grond van kenmerken als
gemeenschappelijkheid in historie, taal, cultuur, geloofsovertuiging (natie of volk)
- Groep is te lokaliseren als bevolking van een bepaald met grenzen aan te duiden
grondgebied (land)
- Over die bevolking wordt gezag uitgeoefend, dat de uitgeoefende macht gelegitimeerd is
(overheidsgezag).
- Constitutieve element: erkenning en herkenning door andere staten.
Staatsvormen =
- Eenheidsstaat: sterk centraal gezag waaruit wetgeving en bestuur plaatsvindt.
- Federaties: deelstaten die een zekere autonomie bezitten maar een belangrijk deel van hun
soevereiniteit hebben overgedragen aan een centraal (federaal) gezag
- Confederatie (statenbond): samenwerkingsverbanden van staten (EU)
Dwang van de Staat = mogelijkheid van toepassing van dwang ter handhaving van de
gemeenschapsnormen is kenmerkend voor de Staat. Geen dwang mogelijk voor parlement en
regering omdat er geen hoger staatsorgaan is, van oudsher is revolutie gerechtvaardigd.
Gezag = binnen staat zijn een of meer personen bevoegd tot het uitoefenen van dwang, de organen
met gezag bekleed. Kan bij een of meer personen liggen maar ook bij personen gekozen door het
volk, afhankelijk van aard van de staatsinrichting.
Staatsrecht = regels die betrekking hebben op de organisatie van de met gezag beklede organen en
de grenzen van hun gezag zijn de rechtsregels van staatsrecht. Vooral bepaald door historische
processen, niet door rationeel uitgedachte systemen.
Middeleeuwen = gezag was overdraagbaar door huwelijk of erfenis. Na middeleeuwen is vorst niet
meer drager van cultuur, maar symbool van de cultuur. Als vorst en cultuur niet meer overeenstemt,
werd vorst verwijderd. Na boek de vorst uit 1513 Machiavelli.
John Locke zag individu als vrij, gezag is tegenhanger van vrij dus het is moeilijk te stellen hoe gezag
te rechtvaardigen is.
Rousseau = om gezag te rechtvaardigen moet men als volgt redeneren: het onmisbare gezag bestaat
alleen omdat de individuen gezocht hebben naar een vorm van samenwerking die met alle
gemeenschappelijke kracht de persoon en het goed van ieder lid verdedigt en beschermt en
waardoor ieder zich weliswaar met alle anderen verenigt maar toch alleen maar zichzelf
gehoorzaamt en even vrij blijft als tevoren. ‘contrat social’. Gezag is uit vrijheid afgeleid.
Beperkingen van de vrijheid hebben individuen zichzelf opgelegd.
,Ieder staatsrecht is een compromis tussen individuele vrijheid en dwang van de gemeenschap.
Individu heeft de staat nodig om zijn vrijheden te waarborgen maar aan de andere kant worden
vrijheden door staat beperkt.
Nu is maar één staatsleer mogelijk: elke burger is gelijkwaardig en heeft recht op gelijke invloed op
het staatsbestuur. Onbeperkte monarchie en oligarchie zijn met het gelijkheidsbeginsel niet
verenigbaar. Maar met democratie is niet alles opgelost.
Democratie = niet denkbaar dat miljoenen mensen vergaderen, daarom vertegenwoordigers zodat
iemand zich ook verantwoordelijk voelt voor bestuur etc. burgers is aan de ene kant soeverein, want
wijst bestuurders aan, en andere kant onderworpen aan het mede door hemzelf ingestelde gezag.
Gezag is beslissingsprocedure = moet constant belangen afwegen en een beslissing nemen. Bijv
iedereen wil schoon milieu maar niemand wil zijn auto opgeven. Inspraak door burgers kan dat gezag
niet vervangen. Wel nuttig zo wordt duidelijk welke belangen spelen en hoe groot die belangen zijn.
Maar als dat gezag wordt toebedeeld aan kleine groep bestuurders, al gauw machtsmisbruik.
Gezagsverspreiding = een klein stukje gezag toebedelen aan verschillende groepen. Doordat een
groep een klein stukje heeft, heeft hij de andere organen nodig. Op deze wijze houden de organen
elkaar in evenwicht. ‘checks and balances’. Elk orgaan moet een zekere macht en een zekere
verantwoordingsplicht krijgen.
Montesquieu = in boek De L‘Esprit des Lois’. Engelse staatsbestel van die tijd. Er bestaan dan drie
organen: Koning, parlement en RM. Parlement maakt wetten, Koning voert deze uit, Rechter
controleert of Koning volgens wet heeft gehandeld en vernietigd als nodig het besluit van de Koning.
Checks and Balances in het huidige Nederlandse staatsrecht =
- Uitvoerende macht: niet alleen wetten uitvoeren. Wet RO zegt dat er hoven en rechtbanken
zijn, dan moet de regering rechters benoemen. Maar niet alleen uitvoering wetten. Er moet
ook gekeken worden of er verdragen gesloten kunnen worden, wegen aanleggen, militairen
naar buitenland sturen, wet zwijgt hierover. Regering maakt deze beslissingen op eigen
bevoegdheid.
Uitvoering van wetten en zelfstandige taak regering noemt GW: bestuur
- Onafhankelijkheid volgens Montesquieu klopt ook niet meer: vaststelling wetten door
regering en parlement samen. Bestuur is taak van regering maar parlement controleert daar
voortdurend op.
- Centrale overheid is samenstelsel van organen die ieder slechts een deel van de
overheidstaak uitoefenen en die elkaar dus nodig hebben om te regeren. Zo houden ze
evenwicht en controle.
- Territoriale splitsing: niet alle bestuursbevoegdheid aan centrale overheid, maar een deel
van die bevoegdheid aan regionale overheden.
Federatie: deelstaten hebben eigen grondwettelijk gegrandeerde bevoegdheden waar
fedrale organen niet in mogen treden.
Nederlandse: verlenen van vrij vergaande bevoegdheden aan gemeentelijke en
provinciale organen waarbij echter geen terreinen principeel zijn uitgesloten van centrale
bemoeienis.
Grondslagen van een staatsorganisatie = voor democratisch bestuur met machtenscheiding.
Democratische staatsorganisatie dient aan deze grondslagen getoetst te worden. Behoren niet tot
positief recht, maar beginselen.
Eerste grondregel:
- Legaliteitsbeginsel:
, Geen bevoegdheid zonder grondslag in wet of Grondwet. Voorbeeld van checks and
balances. Bestuur heeft door bevelen en RM door vonnissen zeggenschap over
dwangapparaat: leger en politie. Om mismisbruik te voorkomen moet deze bevoegdheid
voortvloeien uit de wet. Formele wetgever bepaalt zo de grenzen voor de bevoegdheid.
Zonder voorafgaande autorisatie van volksvertegenwoordiging kunnen dus geen
dwangmiddelen door de overheid genomen worden. Bevoegdheid moet niet alleen berusten
op wet maar ook in overeenstemming zijn met wet. Deze regel bepaalt of een staat een
rechtstaat is.
- Britse Rule of law
That the powers exercised by politicians and officials must have a legitimate foundation: they
must be based on authority conferred by law. (dat de rechten uitgevoerd bij poltieken en
officielen een legitieme grond moeten hebben, ze moeten gebaseerd zijn op grond van LAW)
met law wordt geen geschreven grondwet bedoeld, die hebben ze niet, begrip law heeft ook
betrekking op common law, het eeuwenlang door rechtspraak opgebouwde gewoonterecht.
Dit gewoonterecht kan door de formele wetgever worden ingeperkt of afgeschaft. Naast
grondslag in de wet moet rechtsbasis ook aan eisen voldoen.
- Franse principe de légalité:
Dogmatischer maar in grote mate overeenkomstig met Britse. Alle besluiten en handelingen
van het bestuur moeten overeenstemmen met de GW, de formele wet of in voorkomende
gevallen met regelingen van internationaal recht. Vrij gecompliceerd stelsel van controles.
Rechter kan besluiten van bestuur achteraf aantasten, rechter moet gecontroleerd worden
door hogere rechters.
Dwang door organen van het rijk tegen andere openbare lichamen moet ook wettelijk grondslag voor
zijn en ook voor vreemdelingen die zich binnen de grenzen van het rijk bevinden.
Andere overheidshandelen = ook voor bijv. subcides verlenen is wettelijke grondslag nodig, art. 4:23
Awb. Lid 3 geeft daar echter uitzonderingen voor voor incidentele gevallen. Als bestuursorgaan
subside verplichtingen op wil leggen is daar wel weer wettelijke grondslag voor nodig, ook een soort
dwang.
Executieve en rechter hebben dus wettelijke grondslag nodig voor enige vorm van dwang. Als dat
niet zo was hadden zij ongecontroleerde bevoegdheid. Formele wetgever bepaalt grenzen. Maar die
taak wordt meestal gedelegeerd naar lagere instanties, burger vindt dus de regels wel op de formele
wet berustende lagere voorschriften.
Tweede grondregel:
- Niemand kan een bevoegdheid uitoefenen zonder verantwoording schuldig te zijn of zonder
dat op die uitoefening controle bestaat.
Uit eerste grondregel volgt dat rechter max. een bepaalde straf mag opleggen (strafmaat), hogere
rechter kan nog controleren waarom hij in dat concrete geval die straf heeft opgelegd. Regering
heeft onder voorwaarden het recht van gratie van straffen. Minister van veiligheid en justitie is dan
weer verantwoordelijk verschuldigd aan parlement waarom het gratierecht niet is uitgeoefend.
Er is altijd een verantwoordingsplicht of controle voor elke bevoegdheid! Weliswaar in andere vorm.
Ook bij bevoegdheden die binnen de grenzen van de wet worden uitgeoefend, is dus een aanvulling
op eerste grondregel. Waar verantwoordingsplicht ontbreekt (bijv. bij rechter) is er altijd
openbaarheid van de ambtshandeling, art. 121 GW openbaarheid van zitting. In vele vormen:
- Politieke verantwoordingsplicht:
Van bestuurlijke organen tegenover vertegenwoordigende lichamen. Ministers moeten zich
verantwoorden tegenover het parlement, leden van GS tegenover de PS en College B&W
tegenover de raad. Bestuurlijke organen moeten inlichtingen verstrekken, debat met
volksvertegenwoordigers niet ontwijken en bij verlies van vertrouwen in beginsel opstappen.
Strekt zich ook uit tot handelen van ambtelijke diensten die aan het bestuursorgaan