Woordjes LES 11
11A 11B
lux, luces =licht coepi=ik begon
munus, munera =taak tunc=toen
neglegere=verwaarlozen nomen, nomina=naam
postremo=ten slotte memoria=herinnering
quod=omdat tenere =vasthouden
nihil=niets avertere=afwenden
ira=woede ut=zodra/als
dolor, dolores=verdriet consistere=blijven staan
clam=heimelijk excipere= ontvangen
caelum=hemel
ponere=plaatsen
vestis, vestes=kleding
inferi=1 goden 2 onderwereld
anima=ziel
perficere=afmaken
effugere =wegvluchten
deserere =in de steek laten
poena=straf
fallere =misleiden
sidus, sidera =ster
iurare=zweren
nepos, nepotes=kleinzoon
manere=te wachten staan
pectus, pectora=borst
sic=zo
Woordjes LES 13
13A 13B
maestus=bedroefd potestas, potestates=macht potestates
armatus=bewapend anxius=bang
quamquam=hoewel cura=zorg
longus=lang vexare=kwellen
gerere=dragen, voeren regnum=koninkrijk
tamen=toch pellere= verdrijven
ignotus=onbekend servus=slaaf
meus=mijn parere/io=baren
appropinquare + dat=naderen iratus=woedend
virgo, virgines= maagd sedes, sedes=zetel
pulcher, pulchra, um=mooi magnus=groot
tam=zo vox, voces= stem
quia=omdat quomodo=hoe
solus=alleen puer, pueri (groep 2)= jongen
carus=lief interficere/io=doden
deponere=neerzetten flumen, flumina= rivier
multus=veel impius=misdadig
territus= geschrokken ripa=oever
scire= weten ita=zo
postea=later
pastor, pastores= herder
parvus=klein
portare=dragen
, Woordjes LES 14
14A 14B
itaque = dus post +acc = na
consulere = raadplegen labor, ores = werk
signum = teken domum = naar huis
unus = een cena = maaltijd
mons, montes = berg qui, quae, quod (vragend vnw.) = welke
Roma = Rome Romae = in Rome
consedi = pf van considere miser, era, erum = ongelukkig
considere = gaan zitten magnitudo, dines = grootheid
qui, quae, quod (betrekkelijk vnw.) = die; dat legatus = gezant
feci = pf van facere: maken, doen; finitimus = naburig
colui = pf van colere: vereren, finxi = pf van fingere
an = of fingere = vormen
ostendi = pf van ostendere:tonen Romam = naar Rome
pugna = strijd conveni = pf van convenire
cecidi = pf van cadere: dood neervallen convenire = samenkomen
alius = ander multitudo, dines = menigte
fabula = verhaal Romanus = Romeins
quondam = ooit iuvenis, es = jongeman
novus = nieuw
nondum = nog niet
altus = hoog
Woordjes LES 15
15A 15B
vulnerare = verwonden putare = denken, menen
si = als regnare = koning zijn
homo, homines = mens, man serva = slavin
mortuus = gestorven facio/ere= maken
populus = volk senator, ores (m) = senator
vulnus, nera = wond ius, iura (o) = het recht
inquit = hij zegt, zei iure = terech
novi = ik ken: pf van noscere vis (v), (acc) vim, abl. vi = geweld
noscere = leren kennen salutare =begroeten
bonus = goed se recipere/io = zich terugtrekken
opes (mv) = rijkdom, macht miles, milites (m) = soldaat
Woordjes LES 16