HC HIV
38 miljoen mensen met HIV-infectie, vooral in sub-Sahara Afrika. Al ruim 32 miljoen mensen overleden.
In NL 20.000 mensen met HIV. Risicogroepen: MSM, immigranten, iv drugs. Sinds aantal jaren daling in
gevallen, met name onder MSM. Treatment as prevention. Pre-expositie profylaxe (PrEP).
UNAIDS 90-90-90. In zorg; op antiretrovirale therapie; virologische suppressie.
Kans op transmissie is sterk afhankelijk van het contact en bijkomende factoren. Niet detecteerbaar =
niet overdraagbaar! Onbeschermde vaginale seks, onbeschermde anale seks, besmette naald, moeder
naar kind zonder interventie, transfusie met bloed (van laag naar hoog %).
Als je virale load ondetecteerbaar is dan is je behandeling eigenlijk preventief, want er kan geen
transmissie plaatsvinden. Treatment as prevention.
PrEP: behandeling met Truvada. Via GGD. Continu of ‘on demand' (bij seksueel contact). Effectiviteit 85-
90%. Niet effectief tegen andere SOA's. Nog steeds advies voor condoom.
Wie moet je testen: cervixcarcinoom, karposi sarcoom, opportunistische infecties (deze ziektes kunnen
samen met HIV voor AIDS zorgen), hepatitis, chronisch candida infectie, cervixdysplasie, veel
gewichtsverlies, trombocytopenie.
Pathofysiologie: HIV infecteert epitheel -> infectie DCs/macrofagen met CD4+ marker op celoppervlak ->
migratie naar lymfeklieren -> infectie CD4+ T-lymfocyten. T-cel destructie door immuun activatie en
directe cytolyse. Wegvallen van CD4+ lymfocyten verzwakt het immuunsysteem. Ontwikkeling van
opportunistische infecties. 2 fases: acute fase en chronische fase.
- Acute infectie: malaise, koorts, hoofdpijn, keelpijn, lymfadenopathie, rash, diarree. Diagnostiek:
atypische lymfocyten, daling van CD4, HIV combo-test, PCR HIV RNA.
- Gevorderde infectie: langdurig onbehandelde HIV is prognostisch ongunstig, aanzienlijk % pt is
een late presenter (CD4 <350). Herpes zoster, seberroisch eczeem, cervix dysplasie,
gewichtsverlies, trombocytopenie, hardnekkige candida.
Gerelateerde comorbiditeit: cardiovasculair, leverziekten, osteoporose, maligniteiten, polyneuropathie,
lipodystrofie, co-infecties (HBV, HCV, TBC). Mediane leeftijd 50 aar, significant meer comborbiditeit tov
algemene populatie, polyfarmacie.
HIV-behandeling: voorkomen van complicaties en sterfte, onderdrukking van de virale replicatie,
immunologisch herstel (CD4 omhoog). cART = combinatie antiretrovirale therapie. Grijpt aan op reverse
transcriptase met NRTI's of NNRTI's. 2 NNRTI's + een ander middel (integrase remmer).
AIDS: het klinisch beeld veroorzaakt door HIV. Opportunistische infecties (pneumonie, candida
oesofagitis, karposi sarcoom, toxoplasma encefalitis, retinitis).
, HC Virale hepatitis
D kan alleen bestaan bij B.
Klaring of chronische infectie.
Kliniek: asymptomatisch, malaise,
koorts, GI-klachten, icterus.
Kan progressie naar cirrose
plaatsvinden. Chronisch bij > 6
mnd.
Factoren van invloed op ontstaan
lever fibrose: leeftijd, co-infectie,
vet, m, alcohol, duur infectie
Hepatitis A: 200-300/jaar, importziekte (kind) en MSM, diagnostiek met IgM HAV (+ PCR voor
surveillance), vaccinatie.
Hepatitis B: dubbelstrengs DNA, zit in cccDNA, 40.000 pt, transmissie seksueel, verticaal en bloed.
Besmettelijker dan HIV. Kans op chroniciteit neemt af met leeftijd (hoog bij hele jonge kinderen). Hoe
ouder je bent, hoe hoger de kans op een symptomatische infectie. HBsAg, HBcAg (=
doorgemaakte/chronische infectie), PCR (actieve replicatie). Therapie: entecavir, tenofovir. Voorkomen
van schade aan de lever door virale replicatie te onderdrukken. Immunologische controle is beperkt
mogelijk. Om verticale transmissie te voorkomen geven we binnen 2 uur na de geboorte hepatitis B
immuunglobuline en start vaccinatie schema (-> bescherming >95%).
Hepatitis C: 6 genotypes. Voormalig iv drugsgebruikers, MSM, gedeeld gebruik snuifkokertjes.
Diagnostiek met anti-HCV IgG (diagnose infectie, niet te gebruiken voor diagnose acute HCV want
opkomen van antilichamen kan 6 maanden duren) en HCV-RNA (mogelijk voor diagnose acute HCV,
meest gebruikt voor monitoring therapie respons). Doel behandeling is virale eradicatie (RNA zit in
cytoplasma) met antivirale middelen.
Hepatitis E: diagnostiek middels serologie (immuun competent) of PCR (immuungecomprommitteerd).
- Genotype 1,2: faeco-orale transmissie, symptomatisch, endemisch in Afrika en Azië, self-limiting
- Genotype 3,4: transmissie via rauw vlees, hoge achtergrond prevalentie, alleen in Europa en VS,
chronisch vorm beschreven
Ook bloedcontact. Behandeling met preventie (hygiëne, vaccinatie in China) en supportive care –
spontane klaring (verminderen immuunsuppressie, ribavirine). Risicofactoren: diepte
immuunosuppressie en CD4 <200.
HC Antivirale resistentie
Antivirale therapie kan zich op de gastheer richten (immuun modulatie) of direct op het pathogeen.
Weinig antivirale middelen: sterke relatie met de gastheer, grote kans op toxiciteit; beperkte in vitro
modellen; risicovol; beperkte duur van antivirale replicatie
Antivirale therapie: influenza, herpes (CMV, HSV, VZV), HIV, HBV, HCV, covid
Virale replicatie resulteert in mutaties die het virus in staat stelt zich aan te passen aan de omgeving.
Mutatiefrequentie verschilt per organisme. De direct antivirale medicijnen elimineren niet direct het