Lessen sociologie
Voorbereiding les 1:
Vragen over §2.4 Klassenstrijd als motor van de vooruitgang
1. Waar komt, volgens Marx, de klassenstrijd vandaan, die hij ziet als motor van vooruitgang?
Mensen hebben een natuurlijke neiging om in groepsverbanden te leven, maar tegelijkertijd altijd
heel egocentrisch hun eigen zin willen doordrijven. Door de daaruit voortvloeiende conflictstof komt
de vooruitgang tot stand. Zonder die conflicten zouden mensen, net als schapen, voortdurend
hetzelfde blijven doen. Het is de oplossing van die conflicten die tot vooruitgang kan leiden. Door de
oplossing van conflicten neemt de perfectie van de mensheid toe. Mensen willen aan hun eigen
groeiende behoeften voldoen, en daarom zijn ze gedwongen om samen te werken. Pas wanneer de
arbeidsdeling een structureel, dus duurzaam karakter krijgt, ontstaan er groepen met tegengestelde
belangen.
2. Op grond waarvan maakt Marx een onderscheid in klassen?
Volgens Marx’ theorie zijn er 2 groepen, namelijk de categorie die belang heeft bij het in stand
houden van het bestaande systeem. En de groep die er belang bij heeft om dat sociale systeem
fundamenteel te veranderen. Er waren dus twee groepen of klassen die tegenover elkaar staan in de
strijd voor het behoud van de status quo, dan wel de omverwerping daarvan.
Marx onderscheidt sociale klassen op grond van objectieve en subjectieve criteria.
Objectieve criterium = beschikken mensen wel of niet over productiemiddelen?
Subjectief criterium = dit criterium is nodig om onderscheidt in klassen te maken. Dit gaat erom dat
mensen zich bewust zijn dat het objectieve criterium zorgt voor een belangrijke sociale tegenstelling.
(bijv.: bezitloze arbeiders moten beseffen dat ze worden uitgebuit door de kapitalisten).
Wanneer mensen dit niet beseffen (subjectief criterium) is er sprake van een latente klasse, een
klasse an sich. Pas wanneer het besef er wel is ontstaat er een klasse für sich.
3. Waarom zorgt volgens Marx het kapitalisme voor zijn eigen ondergang?
De structuur van het kapitalisme schept aan de lopende band maatschappelijke conflicten en
spanningen. Het systeem dwingt de kapitalisten zichzelf te wurgen. In een markteconomie zijn ze
voortdurend gedwongen de prijzen te verlagen en het dus ook de kosten, anders worden ze uit de
markt gedrukt. Hun eerste mogelijkheid is het verlagen van de loonkosten. Maar daardoor verlagen
ze ook hun totale koopkracht. Als de koopkracht daalt, dan kunnen er minder van de door hen
geproduceerde producten worden gekocht. Het gevolg moet dan wel zijn dat de omzet en de winst
gaan dalen. Die neerwaartse spiraalbeweging is volgens Marx niet te stoppen.
De terugkeer en de verheviging van de crisis, en de toename van de verpaupering zullen leiden tot
een gewelddadige revolutie, die door het proletariaat zal worden gewonnen en zo veroorzaakt het
kapitalisme haar eigen ondergang.
4. Hoe zie je hierin de economische theorieën van het kapitalisme terug van Marx
(meerwaardetheorie, accumulatietheorie, concentratietheorie, crisistheorie, verpaupering of
verelendungstheorie)?
Meerwaarde theorie: producten kun je ruilen en vergelijken wanneer je kijkt hoeveel arbeidskracht
erin zit. Wanneer je eigenlijk 25 uur moet werken, maar je baas betaalt je te weinig en dus moet je
50 uur werken. Op die manier ontstaat er meer winst voor het bedrijf en ontstaat uitbuiting. De extra
uren levert de fabrikant gratis arbeid op. En dankzij die uitbuiting creëert hij zijn meerwaarde.
Mensen krijgen niet betaald naar het geld wat ze zouden moeten krijgen (bijv. in China,
documentaire).
,Accumulatie theorie: om als bedrijf mee te blijven doen in de concurrentiestrijd moet je blijven
investeren in je bedrijf. Dit betekent altijd meer winst in je bedrijf steken voor nieuwe productie
middelen. Accumulatie = het steeds groter worden.
Concentratie theorie: winnaars van de concurrentiestrijd krijgen meer geld, wat betekent dat ze
kunnen investeren en de productiekosten omlaag gaan. Hierdoor gaan kleine en middelgrote
bedrijven failliet of worden ze opgekocht. Zodra deze bedrijven monopolisten zijn geworden, gaan zij
zelf de prijs bepalen.
Crisistheorie: er is geen geld meer, dus kan je het niet meer uitgeven. Hierdoor verdienen kapitalisme
er haast tot niets meer mee. Hierdoor is er meer productie dan dat er verkocht wordt. Alle grote
bedrijven concurreren alleen maar met elkaar en blijven hierdoor produceren. Ieder bedrijf gaat
onafhankelijk zoveel mogelijk produceren en gaan verkopen. Op een gegeven moment is er genoeg
van een bepaald product, waardoor er niet meer wordt verkocht. Hierdoor gaan bedrijven inkrimpen
en worden mensen ontslagen. Het bedrijf moet namelijk kleiner. De arbeiders kunnen niets meer
kopen. Op een gegeven moment ontstaat er weer een tekort en gaan bedrijven die het hebben gered
weer meer gaan produceren. En dat gaat steeds opnieuw. De bedrijven die overblijven zijn vaak de
grotere bedrijven, omdat ze veel reserves hebben. Dit komt doordat bedrijven alleen maar
concurreren en niet geremd worden door de overheid. Dit mag oneindig. Als het weer stijgt zijn
arbeiders nog goedkoper en kan je ze nog beter uitbuiten.
verpauperingstheorie of Verelendungstheorie: een voortdurend proces van verpaupering.
Kapitalisten verlagen de loonprijs zo laag dat ze nog net genoeg verdienen om te blijven leven. Zodat
de kapitalisten met hun bedrijf kunnen overleven.
Vragen over §2.5 De rol van de staat na de revolutie
1. Wat is de kritiek van Marx op de staat?
De staat zorgde voor bijna alleen maar negatieve maatregelen, bedoeld om alle manifestaties
(groepen van tegenstanders) en uitwassen van het kapitalisme zo snel mogelijk te elimineren.
2. Waarom zal het bestaansrecht van de staat verdwijnen na een proletarische revolutie?
De productie zal gering worden en veel capaciteit zal verloren gaan door de revolutie en daardoor zal
het bestaansrecht van de staat verdwijnen. De staat was immers niets anders dan een politieke
organisatie die uitsluitend de belangen van de kapitalisten verdedigde, door middel van allerlei
daarop afgestemde wetten en maatregelen. Politici zijn handlangers van de kapitalisten.
Vragen over §2.6 Marx’ visie op de mens en de vervreemding
1. Wat bedoelt Marx met vervreemding?
Vervreemding betekent dat de arbeider zich vervreemd van zijn product en zijn arbeid. De oorzaak
van vervreemding ligt in het privé-eigendom. Het probleem ligt bij het eigendom van
productiemiddelen, dus machines, fabrieken en kapitaal. Doordat er een overschot aan producten is
ontstaan kunnen bepaalde mensen zich alleen bezig houden met geestelijke activiteiten, denk aan
onderwijs en godsdienst. Binnen het kapitalisme produceer je namelijk niet voor jezelf, maar voor de
markt. De markt wordt beheerst door ruilverhoudingen, waarop de individuele arbeider geen invloed
heeft, evenmin als de individuele fabrikant. Zo vervreemdt de arbeider van zijn product en zijn
arbeid. Die arbeid is een plicht geworden, en geen vervulling meer van persoonlijke behoeften aan
arbeid, maar een middel om andere behoeften te bevredigen.
2. Waarom is vervreemding volgens Marx problematisch?
Omdat wanneer de mens zich vervreemdt van het arbeidsproces hij zich ook vervreemdt van het
arbeidsproduct, dat een vreemd product is geworden. De mens vervreemdt van zijn medemens,
omdat de ander steeds meer wordt ontmenselijkt: de mensen ervaren elkaar als middel om eigen
doelen te bereiken, zien elkaar als concurrent of zelfs als vijand. De mens vervreemdt zich, ten
, vierde, van de wereld zelf, die door rationalisatie en specialisatie zijn karakter als ‘leefwereld’
verliest. Ook raken steeds meer mensen vervreemd van de natuur. Door dit alles vervreemdt de
mens van zichzelf.
3. Welke rol speelt het kapitalisme in de vervreemding?
De vervreemding neemt in het kapitalisme gemakkelijk herkenbare vormen aan. De arbeid is zo
onaangenaam geworden dat de werknemer pas gelukkig kan voelen als er tijd komt voor andere
bezigheden. Als hij vrij is van arbeid. Als iemand vervreemdt is van arbeid, is hij vervreemdt van zijn
ware wezen.
De vervreemding treedt op omdat het kapitalisme zich heeft ontwikkeld tot een systeem van 2
tegengestelde klassen, waarin een klein groepje mensen de productiemiddelen bezit.
Vragen over §2.7 Marx’ bijdrage aan de kennissociologie: ideologie en vals bewustzijn
1. Wat bedoelt Marx met ‘een vals bewustzijn’?
Onder invloed van de heersende theorie worden arbeiders opgezadeld met een ‘vals bewustzijn’.
Maar ook de bezitters herkennen deze vertekening niet. Beide klassen hebben een vals bewustzijn,
omdat geen van beide een juist inzicht heeft in de aard en het verloop van de maatschappelijke
ontwikkeling. Dit betekent dus dat je denkt dat je je eigen keuzes maakt, maar eigenlijk volg je de
weg van het kapitalisme. Het discours waar we denken dat we vrij zijn en het zo hoort, is eigenlijk
een vals bewustzijn en wordt zo gecreëerd dat het in het voordeel van het kapitalisme werkt.
Vragen over §2.8 Slot
1. Welke belangrijke bijdrage heeft Marx geleverd aan het begrijpen van huidige sociale
vraagstukken?
2. Waar heeft Marx volgens de auteur van het boek te weinig oog voor gehad?
Met de middenklasse en verzorgingsstaat. De internationalisering, globalisering. Hoe groot en
verweven het allemaal is op dit moment.