Samenvatting privaat en publiekrecht
(Hoofdlijnen Nederlands Recht)
Privaatrecht:
Hoofdstuk 1 terreinverkenning
Het recht kent 4 functies:
- Normatieve functie -> normen en gedragsregels waarborgen.
- Geschil oplossende functie -> het recht bepaalt of iemand wordt gestraft, jij niet.
- Additionele functie -> als je als burger bepaalde zaken niet hebt afgesproken met iemand
anders, dan kan het recht voor je beslissen.
- Instrumentele functie -> afspraken in Nederland, bijvoorbeeld iedereen rijdt rechts.
In Nederland kennen we 4 rechtsbronnen: De wet, het verdrag, de jurisprudentie en de gewoonte.
De wet:
Privaatrecht: (civiele recht of burgerlijk recht ook wel genoemd).
1. Het personen- en familierecht: regelt zaken als geboorte, huwelijk, geregistreerd
partnerschap, echtscheiding, adoptie, ondercuratelestelling en de regeling van het
vermogen tussen echtgenoten. Te vinden voornamelijk in BW 1.
2. Het vermogensrecht: alle geld waardeerbare handelingen tussen burgers onderling waaraan
juridische gevolgen zijn verbonden. Voornamelijk te vinden in BW 3, 5 en 6.
3. Ondernemingsrecht: recht dat alles regelt wat betreft bedrijven en ondernemingen.
4. Burgerlijk procesrecht: de regels voor het voeren van juridische procedures die op het
terrein van het privaatrecht van toepassing zijn.
Procederen: naar de rechter toestappen om een geschil op te lossen, hier komt geen derde partij
aan de orde. De burger moet zelf naar de rechter stappen.
Onderverdeling Privaatrecht:
Privaatrecht
Personen- en Burgerlijk
Vermogenrecht Ondernemingsrecht
familierecht procesrecht
Publiekrecht:
1. Strafrecht: kenmerkend voor dit deel van het recht is dat de staat door middel van het
Openbaar ministerie (OM) actief optreed om sancties (boete, gevangenisstraf en dergelijke)
te eisen bij overtreding van de normen. Verschil met het privaatrecht: de overheid zal zich
bij het privaatrecht als de burger geen actie onderneemt, ook niet verder mee bemoeien. Bij
strafrecht bezit de staat een monopolie positie. Alleen het OM kan tot vervolging van
strafbare feiten overgaan, zo luid de hoofdregel. Het privaatrecht (specifiek
vermogensrecht) en strafrecht zijn op een bepaalde manier met elkaar gebonden.
Bijvoorbeeld: een ongeval. Als een persoon iemand anders geen voorrang verleent en dat
voor het ongeval zorgt, dan is er zowel sprake van een strafbaar feit als privaatrechtelijk.
Namelijk, er moet ook schade vergoed worden.
, 2. Staatrecht: regelt de wijze waarop het Nederlandse staatsbestel wordt vormgegeven en de
invloed die de burgers daarop kunnen uitoefenen.
3. Bestuursrecht: Dit heeft betrekking op de mogelijkheden die de overheid heeft om
regulerend op te treden ten aanzien van de maatschappij.
Onderverdeling publiekrecht:
Publiekrecht
Strafrecht Staatsrecht Bestuursrecht
Wetgevers:
Centraal niveau Decentraal niveau Decentraal niveau
Regering + Staten-Generaal Provinciale staten Gemeenteraad
Naam: Wet Naam: Verordening Naam: Verordening
Rangorde tussen wetgevende organen:
- Hoog boven laag -> provincie boven gemeente bijvoorbeeld
- Bijzonder boven algemeen -> bijzondere wetten gaan boven algemene wetten
- Jong boven oud -> jongere wetten gaan boven oudere wetten
Wet in formele zin: Een wet die tot stand is gekomen door regering en Staten-Generaal gezamenlijk
(nationale wetgever).
Wet in materiële zin: iedere regeling van een wetgever die geschreven is voor een onbepaald aantal
en dus niet bij naam genoemde personen.
Verdrag:
Een verdrag is een afspraak, een overeenkomst, gesloten door twee of meer staten.
1. Bilateraal verdrag -> een verdrag tussen twee landen
2. Multilateraal verdrag -> verdrag gesloten tussen twee of meer landen
Jurisprudentie:
Recht wordt gesproken door een enkele rechter (unus) of door een rechterlijk college. Hun
beslissingen worden vonnissen, arresten of uitspraken genoemd. De benaming hangt af van de
rechter of het college dat de uitspraak doet.
Een vonnis wordt als hoofdregel door de rechtbank gegeven;
Een arrest wordt gewezen door een gerechtshof en de Hoge Raad;
(De Rechtbank, gerechtshof en Hoge Raad zijn vooral actief op: privaatrecht,
ondernemingsrecht en strafrecht).
Uitspraken zijn de beslissingen op alle andere terreinen van het recht van rechters of
rechtscolleges.
Interpretatiemethoden:
De rechter heeft een aantal hulpmiddelen bij het specificeren van de betekenis van een woord of
,zinsnede. Deze hulpmiddelen worden interpretatiemethoden genoemd.
1. De grammaticale interpretatiemethode
- Uitleg van een woord knoopt de rechter aan bij de betekenis die het heeft in het alledaagse
spraakgebruik.
2. De wetshistorische interpretatiemethode
- Bekijkt de parlementaire geschiedenis
- Wanneer een woord of zinsnede onduidelijk is, kan de rechter de parlementaire stukken
raadplegen.
3. De anticiperende interpretatiemethode
- Wanneer een wet er nog niet helemaal doorheen is, maar wel bijna, kan de rechter zich
hierop beroepen.
4. De rechtsvergelijkende interpretatiemethode
- Kijkt naar buitenlandse wetten waarin hetzelfde is geregeld hoe het daar wordt
geïnterpreteerd.
5. De systematische interpretatiemethode
- Wetsartikelen staan nooit op zichzelf, maar zij maken onderdeel uit van een groter geheel.
- Als de rechter deze methode toepast dan legt hij een woord of zinsnede uit een wettelijke
bepaling uit aan de hand van de regeling waarvan die bepaling onderdeel uitmaakt.
6. De teleologische interpretatiemethode
- Een wet wordt altijd met een bepaald doel uitgevaardigd.
- Bij deze methode doet de rechter een beroep op de bedoeling die de wetgever met de
regeling heeft gehad.
7. Overige interpretatiemethode
- Privaatrecht:
Precedenteninterpretatie -> verwijzen naar uitleg van onduidelijke bewoording
Redelijkheid en billijkheid
Redeneerwijzen:
1. A-contrarioredenering -> Redenering waarbij de rechter ervan uitgaat dat een bepaalde
rechtsregel niet van toepassing is, omdat die regel uitsluitend is geschreven voor de gevallen
die uitdrukkelijk in die regel worden genoemd.
2. Redenering naar analogie -> De rechter stelt zich op het standpunt dat een bepaalde kwestie
(die niet wettelijk geregeld is) zoveel lijkt op een kwestie waarin de wet wel voorziet, dat de
laatste regel ook van toepassing wordt verklaard op de niet geregelde kwestie.
Gewoonte:
1. Vaste gedragslijn -> Binnen de groep in kwestie handelt men overeenkomstig de gegroeide
opvatting.
2. Rechtsplicht -> zij achten zich moreel verplicht de regel te volgen.
Als er aan deze twee voorwaarde is voldaan, is er sprake van gewoonterecht. De regel behoort tot
de rechtsbron en men kan er en beroep op doen voor de rechter.
Materieel en formeel recht:
Materieel recht:
- Heeft te maken met hetgeen wat wel en niet mag
- Gebonden en verbonden
- Inhoudelijk van aard
, Formeel recht:
- Procesrecht
- Hoe moet je procederen?
- Welke rechten en plichten heb ik dan?
Dwingend en aanvullend recht
Dwingend recht:
- Recht waarvan je niet mag afwijken
- Ook al vindt men dat het er sterk op lijkt, mag je er nog steeds niet van afwijken
- Deze woorden staan er meestal in: moeten, nietig.
Aanvullend recht:
- Kan men wel van afwijken
- Voorwaarde: beide partijen moeten akkoord gaan met deze afwijking
- Kunnen staat erin
Objectief en subjectief recht
Objectief recht:
- Geldende recht -> positief recht
- Objectief recht is het geheel van regels dat uit alle al eerdergenoemde rechtsbronnen
voortvloeit.
Subjectief recht:
- Voor individu
- Voor natuurlijke personen
- Ook rechtspersonen kunnen subjectieve rechten bezitten
Rechtspersoon is een ondernemingsvorm die zelfstandig aan het maatschappelijk
verkeer deelneemt (nv, bv).
Let op!
- De overheid kan ook als burger optreden, dus ook in het privaatrecht terechtkomen.
- Bij het burgerlijkprocesrecht dient de burger zelf in actie te komen. De overheid grijpt niet
in, maar dit moet jij doen.
Hoofdstuk 2 Verbintenissenrecht – de overeenkomst
Een overeenkomst is een afspraak gemaakt door twee of meer personen (partijen),met het doel dat
daaruit rechten en plichten voortvloeien, noemen we een obligatoire of verbintenis scheppende
overeenkomst.
Wederkerige overeenkomst: overeenkomst waarbij beide partijen ten minste zowel een recht
verkrijgen als en plicht op zich nemen. Bijv. Huurovereenkomst.
Eenzijdige overeenkomsten: afspraken waarbij slechts één verbintenis voortvloeit, in tegenstelling
tot de wederkerige overeenkomst, waaruit ten minste twee verbintenissen ontstaan. Bijv.
schenkingsovereenkomst.