Samenvatting Sociologie (leerlijn OW)
HBO-V jaar 1 blok 2
Hoofdstuk 1: wat is sociologie?
Wat is sociologie?
Psychologie en sociologie zijn beide wetenschappen die de invloed van verschillende factoren op
menselijk gedrag in kaart proberen te brengen. Psychologen verklaren gedrag vanuit de persoon zelf
(gedragswetenschap). Sociologen verklaren gedrag vanuit de samenlevingsverbanden die mensen met
elkaar vormen. Verklaren in de sociologie betekent het zoeken naar causale samenhangen tussen sociale
processen.
Sociologie: de wetenschap van de maatschappij, wetenschap van het menselijk samenleven of
wetenschap van het sociale. Mensen leven met elkaar samen en worden daardoor beïnvloed.
Sociaal: betekent in de sociologie “alles wat met het samenleven van mensen te maken heeft”
Twee samenhangende vragen in de sociologie:
1) Hoe worden mensen in hun gedrag beïnvloed door het feit dat zij deel uitmaken van grotere sociale
eenheden ofwel groeperingen? Die groeperingen kunnen variëren van het gezin tot de samenleving als
geheel. (micro (kleine samenlevingsverbanden- meso (grotere organisatorische verbanden)-macro
(gehele maatschappij))
2) Hoe zit de samenleving in elkaar? Hoe zitten onderdelen van de maatschappij in elkaar?
Ad 1: Ieder mens heeft een deel van de maatschappij in zich opgenomen, hoewel veel mensen dit wellicht
zullen bagatelliseren. Bij veel dingen die wij doen en keuzes die wij maken, zijn invloeden van de
omgeving aanwijsbaar. Als mensen alleen naar de rol van de individu kijken heet dit psychologiseren
individualiseren. Dit kan leiden tot individuele problemen en afwijkingen. Daarnaast kan dit leiden tot
uitstoting. De neiging te categoriseren in groepen heeft onterechte generalisaties tot gevolg.
Ad 2: Hoe een maatschappij in elkaar zit en functioneert is niet te verklaren vanuit individuen. Er is sprake
van een relatieve autonomie van sociale processen ten opzichte van individuele bedoelingen. Mensen
brengen sociale processen voort die geen van hen tevoren zo bedoeld en gepland heeft.
Sociologie als wetenschap
Ieder mens heeft opvattingen over de wereld, deze zijn echter vaak subjectief. Sociologie is een
maatschappijwetenschap en een empirische wetenschap waarbij kennis voortkomt uit een systematische
waarneming van feiten. De sociologie probeert objectief vast te stellen hoe de maatschappelijke
werkelijkheid in elkaar zit door het doen van onderzoek. Onderzoek is belangrijk, omdat het gaat om feiten
die nodig zijn voor het nemen van verantwoorde beslissingen. Vanuit de gegevens gaan sociologen
zoeken naar verklaringen. Dit zal niet leiden tot de formulering van wetmatigheden met betrekking tot
menselijk gedrag, maar meer tot regelmatigheden: als A gebeurt, is de kans zo en zo groot dat B gebeurt.
Binnen de sociologie bestaan verschillende stromingen die op verschillende manieren tegen hetzelfde
verschijnsel aankijken.
Weerstanden tegen sociologie
Er bestaat weerstand tegen de sociologische benaderingswijze. Enkele weerstanden zijn:
- “Sociologen kunnen enkel aantonen wat iedereen al weet.” Toch blijkt regelmatig uit onderzoek dat de
werkelijkheid anders in elkaar steekt dan men geneigd is te denken.
- “Sociologie heeft geen oog voor de individuele verantwoordelijkheid en geeft daders wapens in handen
waarmee ze zich als slachtoffer kunnen voordoen” Sociologie kan helpen verklaren waarom mensen doen
,wat ze doen, maar de eigen verantwoordelijkheid blijft.
- “Sociologie zou mensen over één kam scheren en voorbijgaan aan ieders individualiteit”. Het gaat er
hierbij om dat mensen kenmerken gemeenschappelijk hebben en van daaruit vergelijkbare invloeden
ondergaan. Dat betekent niet dat iedereen hier gelijk op reageert.
Sociologie en verpleegkunde
Verpleegkundigen hebben voortdurend met andere mensen te maken, zowel patiënten als collega’s.
Goede zorg begint bij kennis van menselijk gedrag en alle factoren die gedrag beïnvloeden.
Verpleegkundigen krijgen te maken met “vreemd en ongezond gedrag” en het is belangrijk dat gedrag niet
bij voorbaat te veroordelen.
Sociologie kan verpleegkundigen helpen meer zicht te krijgen op:
- Eigen gedrag en dat van anderen
- Maatschappelijke factoren m.b.t. zorg/ziekte/gezondheid
- De inrichting en ontwikkeling van de gezondheidszorg en de rol en de positie van de verpleegkundige
- De positie van verpleegkundigen in allerlei groeperingen op micro-meso-macroniveau
Mensen zijn op drie manieren met elkaar verbonden, namelijk:
1) zij zijn op elkaar gericht, 2) door elkaar gevormd en 3) van elkaar afhankelijk.
Drie aspecten van het sociale, die de kapstok vormen voor een inleiding op de sociologische manier van
denken, zijn: interactie (op elkaar gericht), cultuur (door elkaar gevormd) en interdependentie (van elkaar
afhankelijk).
Hoofdstuk 2 & 3: interactie en cultuur
Interactie
Interactie is het gedrag van mensen ten opzichte van elkaar in onderlinge wisselwerking. Het gedrag van
de één leidt tot gedrag van de ander. Deze reactie is gebaseerd of een interpretatie of subjectieve definitie
van de situatie. Via tal van processen creëren mensen hun eigen werkelijkheid. Verschillende mensen
zullen eenzelfde situatie anders definiëren. Mensen kunnen echter ook “hun werkelijkheid” veranderen
hoe moeilijk dat ook is.
Interactie wordt beïnvloed door:
1) Subjectieve definitie situatie (men interpreteert elkaars gedrag en reageert daarop)
2) Identiteit: De wijze waarop iemand zichzelf ziet (zelfbeeld). Men vraagt zich voortdurend af hoe er in de
ogen van anderen uitziet en hoe zij hem beoordelen, dit beïnvloedt het zelfbeeld sterk.
3) Collectieve definitie situatie (dominante culturen en subculturen)
4) Referentiekader ( “sociale bril”): Het geheel van waarden, normen, overtuigingen en
vanzelfsprekendheden op grond waarvan de leden van een groepering oordelen en handelen.
5) Etikettering en stigmatisering: We hebben de neiging mensen in hokjes in te delen. Dit etiket kan van
positief tot negatief variëren. Bepaalde eigenschappen krijgen een heel negatieve lading, deze
eigenschappen heten stigma’s (brandmerken). Goffman onderscheidt drie soorten: 1) lichamelijke
gebreken en afwijkingen, 2) als ongewenste karaktertrekken,3) collectieve stigmata (behoren tot ras of
volk). Naast stigma’s zijn er ook vooroordelen. Dit is min of meer een vaste manier van denken, voelen en
handelen wat de sociale werkelijkheid vertekent. Dit kan bijvoorbeeld de vorm aannemen van
stereotypering.
Het referentiekader (nr.4) heeft te maken met:
1)Selectie van prikkels
Sensorische deprivatie: Mensen verkeren in een situatie waarin zij in onvoldoende mate gevarieerde
, zintuiglijke prikkels kunnen opdoen. Sensorische overstimulatie is het omgekeerde. Mensen stellen zich
selectief open, zijn selectief in datgene wat zij onthouden en datgene wat zij waarnemen (aan prikkels). Er
is sprake van adaptatie en relativiteit.
2) Sociale constructie: Groeperingen vormen een gezamenlijk beeld van de werkelijkheid. Men ontwikkelt
hierbij ook een opvatting over wat afwijkend is, dit is dus een sociale constructie.
3) Attributie: Attribueren is toeschrijven. Volgens de attributietheorie proberen mensen bij het waarnemen
altijd te verklaren. Dit kan door interne factoren of externe factoren of een combinatie. Bij het begrip
“fundamentele attributiefout” wordt de rol van de persoon overschat en de rol van omstandigheden
onderschat. Interne factoren worden eerder als oorzaak gezien, dit past bij onze sterk individualistische
oriëntatie.
Etikettering en stigmatisering (nr. 5) hebben te maken met:
Selffulfilling prophecy: Een subjectieve definitie van de situatie kan zichzelf waarmaken. Men heeft een
onjuiste definitie van de situatie en gaat hier ook naar handelen, waardoor de onjuiste definitie juist wordt.
Selfdestroying prophecy: Komt minder voor, men heeft een juiste definitie van de situatie en gaat hiernaar
handelen, waardoor de definitie onjuist wordt.
Overige begrippen
Role-taking: Mensen verplaatsen zich in gedachten in de positie van anderen met wie zij in contact
komen. Dit is belangrijk voor de ontwikkeling van het zelfbeeld. Daarnaast kan worden achterhaald wat
iemand van je verwacht.
Cognitieve dissonantie: Men ziet vooral wat binnen het referentiekader past en alles wat niet past, past
men aan. Bij iets wat in strijd is met onze overtuiging probeert men de spanning te reduceren of dingen
goed te praten. Pygmalion effect: het oordeel dat men heeft over anderen, is sterk onderhevig aan
opvattingen die men allang over hen heeft.
Subcultuur: Cultuur die een aantal kenmerken gemeenschappelijk heeft met de overkoepelende cultuur,
maar die ook eigen elementen heeft. Tegenover cultuur staat natuur, namelijk datgene wat men vanaf de
geboorte meekrijgt.
Etnocentrisme: In de beoordeling van anderen stellen we onze eigen waarden en normen centraal. Er zit
een element van veroordeling in, waarbij onze cultuur meer waard is dan die van de ander.
Cultural lag: hiervan is sprake wanneer verschillende cultuurelementen zich in een verschillend tempo
ontwikkelen waardoor problemen ontstaan.
Disembedding: Mensen worden uit hun traditionele omgeving en relaties losgemaakt, bijvoorbeeld doordat
de technologische ontwikkeling zorgen voor heel andere communicatiemiddelen waarbij men soms niet
eens echt “face-to-face contact” hoeft te hebben.