Lesdoelen CGO
Casus 1
De student herkent de angst van peuters en hun ouder(s)/verzorger(s) op de
kinderafdeling/PICU.
Vaak is angst merkbaar door verdriet of boosheid. Ouders/verzorgers uiten dit vaak anders dan het
kind zelf. Het kan zijn dat de peuter alleen maar huilt en niet bij de ouders weg te krijgen is, maar de
peuter kan ook afwijzend tegenover de ouders reageren. Ouders weten soms niet goed hoe ze op het
gedrag van hun peuter moeten reageren en worden hier onzeker van.
De student verplaatst zich in de ouder(s)/verzorger(s) bij het geven van informatie aan de
ouder(s)/verzorger(s) van peuters bij verpleegkundige interventies op de kinderafdeling/PICU.
Toon empathie voor de situatie waarin de ouders zich bevinden, maar benadruk indien nodig wel de
ernst van de zaak. Als er isolatie maatregelen worden genomen, moeten de ouders goed ingelicht
worden over het belang van de isolatie en het belang van goede handhygiëne.
De student herkent de verantwoordelijkheid, autonomie en ethische kwesties van
ouder(s)/verzorger(s) en hun kinderen in het proces van opvoeden en begeleiden en kan
belangrijke aspecten in de beroepshouding naar ouder(s)/verzorger(s)/ kinderen benoemen.
Het is belangrijk om ouders/verzorgers veel verantwoordelijkheid toe te kennen tijdens de
behandeling van een kind. Op zowel psychisch als fysiek gebied zijn de ouders een belangrijke
schakel om het kind gerust te stellen en zo veel mogelijk voor een vertrouwde omgeving zorgen. Ook
in het proces van opvoeden en begeleiden dienen ouders ingelicht te worden over juiste opvoeding
en belangrijke aspecten van een volwaardige opvoeding. Kinderen hebben op jonge leeftijd weinig
invloed op de opvoeding naast aangeboren psychische of fysieke aandoeningen. Het is van belang
om ouders juist in te lichten en om rekening te houden met alle mogelijke gezinsvormen.
Bijvoorbeeld: bij een gezin met ouders/verzorgers met lage gezondheidsvaardigheden is het van
belang om controle vragen te stellen en er zeker van te zijn dat je gesprekspunten begrepen en
daadwerkelijk toegepast worden.
De student kan de verschillende ontwikkelingsfasen benoemen van de peuter.
Lichamelijke groei en ontwikkeling: de peuter groeit nog hard door, niet zo hard als in het eerste
levensjaar. Het onderhuidse vet, wat je bij baby’s ziet, verdwijnt weer in de peuterperiode. De
verhoudingen veranderen dus.
Ademhalings- en hartfrequentie: deze nemen af naarmate het kind ouder wordt. Baby’s hebben een
hoge hartfrequentie en een snelle ademhaling, rond de peuterleeftijd is deze alweer afgenomen (24
ademhalingen per minuut en 100 hartslagen per minuut).
Psychosociale en emotionele ontwikkeling: de hechting die begint bij de pasgeboren baby, is nog
steeds van toepassing tijdens de peuterfase. Hechting bij een pasgeborene is een belangrijk
aandachtspunt voor een soepele hechting en veilige ontwikkeling op het psychosociale gebied.
Het Van Wiechenonderzoek: dit is een hulpmiddel bij de beoordeling van de ontwikkeling. Het
onderzoek is ontwikkeld om vroegtijdig het achterblijven in ontwikkeling bij kinderen te kunnen
signaleren. Voor de totale beoordeling is kennis nodig van: de ontwikkelingsneurologie; de taal- en
spraakontwikkeling; de psychosociale ontwikkeling van jonge kinderen; de interactie tussen
kinderlijke ontwikkeling en de omgeving; ervaring in de observatie van jonge kinderen en hun
ouders; ervaring in het omgaan met jonge kinderen.
Slapen: in de peuterfase kan slaap een probleem worden als het kind opstandig wordt. In
tegenstelling tot baby’s huilen peuters minder en slapen ze minder op de dag en overdag. Een groot
deel van de peuters slaapt ’s middags nog wel even.
, De student kan uitleggen wat de zorg inhoudt voor het kind met RS-virus en zijn ouders.
Het kind mag niet van de kamer, omdat het virus erg besmettelijk is. Het speelgoed mag ook niet van
de kamer en iedereen die de kamer binnenkomt, moet hygiënische maatregelen treffen, zoals
handen wassen na contact met het kind. Daarnaast dragen artsen en verpleegkundigen blauwe
schorten, zodat het virus niet op andere kinderen wordt overgedragen. De infectie geneest in
principe vanzelf, maar ter ondersteuning kan vocht toegediend worden en neusdruppels worden
gegeven tegen de verkoudheid en benauwdheid. Vooral rust is erg belangrijk voor het kind. Het kind
kan alleen in een isolatiekamer liggen of met andere kinderen op de kamer die ook een RSV
luchtweginfectie hebben.
De student kan uitleggen wat isolatieverpleging betekent bij kinderen en hun ouders.
Isolatieverpleging zorgt ervoor dat het contact tussen de ouders en hun kind kleiner is zonder dat dit
gewild is. Het kan zorgen voor nog meer angst en paniek, zowel voor de ouders als voor het kind. Het
kind kan zich alleen en angstig voelen. Door de hygiënische maatregelen kan het kind zich anders en
alleen voelen. De blauwe schorten en het constant handen wassen kan een vervelende ervaring voor
kinderen zijn. Ook de langdurige opname die vaak bij isolatieverpleging hoort, kan vervelend zijn
voor het kind.
De student kan verwoorden hoe hij/zij in zijn/haar visie op zorg rekening houdt met het
gezinssysteem.
Het is in mijn visie niet alleen van belang dat het ene gezinslid geholpen wordt, maar er moet
rekening gehouden worden met alle onderdelen van het gezinssysteem. Het is belangrijk om de
gezondheid van alle gezinsleden op peil te houden tijdens de ziekte/ongezondheid van een van de
gezinsleden.
De student kan op een systematische wijze preventieve informatie overbrengen aan
ouder(s)/verzorger(s) en verplaatst zich hierbij in de ouder(s)/verzorger(s).
Bij informatie overbrengen aan ouders/verzorgers moet je rekening houden met angst en
bezorgdheid, maar ook met concreet blijven en duidelijk zijn. Vaak is het vooral belangrijk om te
zeggen wat ouders zelf kunnen doen en niet teveel op de details in te gaan. Preventie informatie
over bijvoorbeeld een aandoening of opvoeding moet ook duidelijk en concreet zijn. Kijk bij jezelf of
er niet teveel medische termen gebruikt worden en hou het kort maar krachtig. Maak vooral
duidelijk wat het belang van preventie is en wat het precies betekent voor het kind van de
ouders/verzorgers.
De student kan potentiële verpleegproblemen ten gevolge van RS-virus en bijpassende
interventies benoemen.
Ten gevolge van RS-virus kunnen kinderen die door het virus getroffen zijn een hoger risico hebben
op luchtweginfecties. Daarnaast zorgt het voor kortademigheid, snotneus, en andere klachten. De
potentiele verpleegproblemen hierbij zouden kunnen zijn; zuurstoftekort, lage saturatie, slijm in de
neus/keel, (aspiratie)pneumonie, etc. bijpassende interventies bij het RS-virus zouden kunnen zijn;
intuberen op de IC indien nodig, neus uitzuigen, snotmonster nemen uit de neus en een RS-sneltest
doen, zuurstof toedienen via een neusbrilletje of zuurstofmasker, etc.
, Casus 2
De student:
Kan het balansmodel van Bakker toepassen op de casus: signaleren van risicofactoren en
beschermende factoren;
Kan verschillende vormen van voedselbeperking noemen, en kan uitleggen wat eetbuien
zijn;
Het beperken van de voedselinname kan op verschillende manieren gebeuren. Men kan bepaalde
maaltijden overslaan, tijdens de maaltijd minder eten, of bepaalde soorten, veelal hoogcalorisch,
voedsel, niet meer nemen. Er kunnen ook perioden van vasten, dat wil zeggen totale weigering van
voedsel (en drank), voorkomen. Een combinatie van deze verschillende vormen van
voedselbeperking is mogelijk. Als patiënten eetbuien hebben, kan het zijn dat zij wel een redelijke
portie voedsel innemen, maar tussen de eetbuien in de voedselinname beperken. Hierdoor ontstaat
ontregeling. Voedsel wordt door hen vaak ingedeeld in ‘goed’ (bijvoorbeeld fruit en groente) en
‘slecht’ (ijs, chocola, brood en pasta). Veel patiënten tellen calorieën en hebben regels en rituelen
omtrent het eetgedrag. Overtreding van deze regels maakt dat zij zich schuldig voelen.