Sociale psychologie samenvatting
Hoofdstuk 1
Sociale psychologie: Wetenschappelijke studie naar de manier waarop gedachten,
gevoelens en gedragingen van mensen worden beïnvloed door de werkelijke of
imaginaire aanwezigheid van andere mensen.
Mensen zijn groepsdieren. We leven in een kudde. We stemmen ons gedrag op elkaar af.
Onze meest intense emoties worden veroorzaakt door een relatie met anderen.
The need to belong: fundamentele behoefte om in verbinding te zijn met anderen.
Erbij horen.
Vanwege evolutie zijn wij allemaal het nageslacht van mensen die bij de groep bleven.
Hierdoor heeft iedereen diep verankerde instincten over het samen zijn.
Social tuning: het onbewust op elkaar afstemmen van gedrag, gedachtes en
gevoelens.
We kunnen heel veel van elkaar beïnvloeden:
- Stemmingen; gevoelens
- Meningen; overtuigingen
- Snelheid van bewegingen
- Gedrag; gewoontes
Kameleon effect: Het overnemen van elkaars bewegingen en mimiek. Dit effect is erg
sterk bij alcoholconsumptie en wanneer mensen elkaar graag mogen. Het meest
besmettelijke gedrag is krabben.
Dit kunnen wij doen dankzij spiegelneuronen. Dit bevordert groepsprocessen.
Conformisme: de neiging ons aan te passen aan anderen.
Emotionele besmetting: we nemen automatisch elkaars emoties over.
Hoofdstuk 2
Zelfbewustzijn: Het beeld wat je over jezelf hebt. Die simulatie wordt in je hoofd
doorgenomen om te kijken wat voor effect bepaalde acties hebben op de omgeving.
Publiek zelfbewustzijn: Wanneer een individu zichzelf door de ogen bekijkt van een
denkbeeldig publiek.
Privé zelfbewustzijn: Wanneer een individu volledig zijn aandacht richt op de
binnenkant.
Het ligt aan de omstandigheden in tot welke mate iemand zelfbewust is. Ook worden
mensen meer zelfbewust wanneer ze weten of denken dat anderen hun kunnen waarnemen
(b.v. wanneer er een camera op hen is gericht of tijdens het geven van een presentatie).
De vlekkentest: Het kind krijgt een roze stip op het voorhoofd zonder dat hij of zij het
doorheeft. Kleine kinderen weten niet wie dat persoon is. Op het punt dat ze naar hun
voorhoofd grijpen, hebben ze zelfbewustzijn.
Sommige dieren slagen ook voor de vlekkentest: mensapen, eksters, varkens,
kraaien, dolfijnen en olifanten.
, Functies van zelfbewustzijn:
1. Door je eigen reacties te observeren en aan te nemen dat anderen hetzelfde
gedrag vertonen als jij, kun je jezelf aanpassen aan de omgeving.
2. Mensen zijn in staat hun gedrag aan te passen aan de sociale normen ought
self, ideal self. Een verhoogd zelfbewustzijn zorgt ervoor dat mensen zich eerder
gaan gedragen naar hun persoonlijke normen.
Nadelen van (verhoogd) zelfbewustzijn
1. Het onderbreekt gedragsroutines slechte prestaties onder druk.
2. Het kan leiden tot angstige of depressieve gevoelens.
Vloeibare extraversie: Wanneer mensen makkelijker contact maken met anderen als
ze gedronken hebben. (b.v. popsterren, verlegen adolescenten). Zo ga je de publieke
zelfbewustzijn tegen.
Piekeren is vaak aanleiding tot een depressie of blijvende woede.
Zelfreflectie: Wanneer iemand op een accepterende en niet veroordelende manier
naar zichzelf kijkt. Wat heb ik precies gedaan? Wat waren de oorzaken ervan?
Mindfulness: P. 76
Introspectie: Wanneer een individu informatie over zichzelf verzamelt door naar
binnen te kijken. Dit gebeurt heel vaak impliciet en/of onbewust; het is dus geen
betrouwbare bron
Adaptieve onbewuste: Het is cognitief heel efficiënt om een hoop beslissingen,
reacties en voorkeuren onbewust te laten verlopen, omdat we anders gek zouden
worden van alle afwegingen en gedachtes. Helaas herkennen we hierdoor onze
eigen drijfveren niet. Wat er eigenlijk vaak gebeurd is dat we een verklaring verzinnen
voor ons gedrag, in plaats van daadwerkelijk na te denken over de oorzaak ervan
(Wilson).
Dit heeft als gevolg dat we vaak ons toekomstige gedrag ook niet kunnen voorspellen; we
weten wel wat we precies willen, maar niet waarom.
Zelfperceptietheorie/zelfwaarnemingstheorie van Bem: stelt dat mensen hun
attitudes, zoals hoe leuk ze iets vinden, afleiden uit observaties van hun eigen
gedrag. Dit word alleen gebruikt door mensen wanneer het gedrag vrijwillig is,
alhoewel men niet altijd situationele druk herkennen.
Zelfschema’s helpen met je identiteit/zelfbeeld. Dit verschilt per persoon qua complexiteit.
- Geordend en gestructureerd
- Hiërarchisch
- Mate van Complexiteit (niet alle eieren in een mandje).
Ik ben: echtgenoot, vader, arts, docent, oom, opa, vriend, intelligent, aardig, vrolijk etc. Dit
word dan onderbouwd met concrete voorbeelden die dat laten blijken. P. 83
Sommigen hebben bepaalde zelfschema’s die elkaar tegenspreken. Dan zal, afhankelijk van
de situatie, de zelf-schema optreden die in die omgeving het beste past. Dit op zijn beurt zal
dan ook het gedrag van het individu beïnvloeden.
Zelf-concept: alle zelf-schema’s bij elkaar.
Zelf-complexiteit: Hoe de zelf-schema’s binnen het zelf-concept zijn georganiseerd.
Wanneer iemand een hoge zelf-complexiteit heeft, dan heeft deze persoon veel zelf-
schema’s die onafhankelijk van elkaar zijn. Dit is goed tegen stress, want je kan een
, negatieve ervaring alleen afschermen op dat gebied. B.v. ruzie met je moeder, je
gaat met vrienden wat drinken, want daar gaat het wel goed mee.
Barnum-effect: Het idee dat als je iets leest of hoort je het gelijk aan jezelf toepast en
je denkt dat het speciaal over jou gaat. Men staat er niet bij stil dat het ook over
anderen zou kunnen gaan.
Waardering van het zelf: een algemene evaluatie Over het algemeen zijn mensen
redelijk tevreden met zichzelf. Vaak hebben jonge vrouwen een lage zelfwaardering,
maar wordt het door de jaren heen beter (piek: 60 jaar).
Expliciete zelfwaardering: Dit is wat mensen zullen antwoorden als je aan ze vraagt
hoe ze over zichzelf denken.
Impliciete zelfwaardering: Dit zal niet direct verteld worden, maar zal eerder tot uiting
komen in indirecte metingen. Bijvoorbeeld, frunniken, wegkijken, gespannen
lichaamshouding/taal.
Wanneer iemand een hoge expliciete zelfwaardering heeft en een lage impliciete
zelfwaardering, doen ze zich heel groot voor, maar halen vaak anderen naar beneden en
reageren agressief of aangevallen wanneer ze kritiek ontvangen.
Stabiele en instabiele zelfwaardering: Zelfwaardering is heel afhankelijk van
complimenten of van succes en falen. Stabiele mensen zijn veel zekerder over hun
eigen kunnen.
Contingente zelfwaardering: instabiel omdat het fluctueert als gevolg van positieve en
negatieve ervaringen. Die persoon moet een bepaald standaard halen van zichzelf.
Het gaat vaak snel omhoog en omlaag.
Zelfevaluatiemotieven: Bij het zoeken of ontvangen van informatie over onszelf
worden we geleid door vier afzonderlijke motieven.
Accuraatheidsmotief: Dit gaat over accurate informatie. We willen graag dat de
informatie waar is, dit is omwille van ons zelfbeeld en de behoefte om juiste ideeën
over de wereld te vormen. Deze informatie is nodig om effectief te kunnen leven
(overlevingsfunctie). B.v. een jager verzamelaar die probeert te peilen of hij een
bepaalde prooi zou aankunnen.
Zelfverbeteringsmotief: Het verlangen om informatie te zoeken die van dienst kan zijn
om jezelf te ontwikkelen, te ontplooien en te verbeteren. B.v. katjes die elkaar
besluipen, kinderen die spelletjes spelen.
- Opwaartse en neerwaartse sociale vergelijking (opwaarts: mensen die al genezen
zijn (dit is eigenlijk beter). Neerwaarts: mensen die al zijn overleden/er slechter
aan toe zijn).
- Entiteitstheorie versus groeitheorie: Mensen kijken verschillend naar hun eigen
prestaties. Het groeien gaat ervan uit dat als jij jezelf er toe zet dat je jezelf kan
ontwikkelen. Bij entiteit gaat men er meer van uit dat eigenschappen
onveranderbaar zijn. Als mensen iets niet lukt, dan gaan ze ervan uit dat ze het
niet kunnen. Er zit ergens wel een grens – dus let daar op!
- Performance versus mastery: Mastery beheers je iets volledig dus dan word er
meer gekeken naar het resultaat. Bij performance geef je feedback op het proces
(dit werkt beter).
Zelfverheffingsmotief: Mensen zijn sterk geneigd om zich rooskleuriger te beoordelen
dan objectief gerechtvaardigd is. Dit is best wel onbewust.
Above-average-effect: de illusie dat je beter bent dan de rest.
- We onthouden beter positieve dingen over onszelf.
- Aandacht voor vleiende informatie.