Oudheid
Week 1: Het Oude Nabije Oosten
Introductietekst
In het oude Nabije Oosten vond je van het 3e tot het 1e millennium v. Chr. allerlei volkeren:
de Sumeriërs, Akkadiërs, Babyloniërs. Assyriërs, Mitanniërs, Hettieten en de Egyptenaren.
Een belangrijke bron voor de internationale betrekkingen tussen beschavingen als deze zijn
de zogeheten Amarnabrieven die in Egypte zijn gevonden. Dit is diplomatieke
correspondentie tussen Egyptische heersers en heersers van andere rijken uit de 14e eeuw
v. Chr. De machtsverhoudingen veranderden met de tijd. In het 1e millennium v. Chr. werd
Assyrië de belangrijkste mogendheid in de wereld.
Assyrië lag initieel in het hedendaagse Turkije, maar de Assyrische koningen zetten
van 950 v. Chr. een agressieve politiek in en het rijk zou zich uitbreiden van Egypte tot aan
Mesopotamië. Hierbij zouden ze ook Babylonië onderwerpen. Assyrië wist zich zo uit te
breiden dankzij ongekende technologische ontwikkeling en gewelddadigheid. In het
Assyrische rijk hadden alle burgers dezelfde plichten, namelijk dat ze deel moesten nemen
in het leger en dat ze hun tempels voor de Assyrische goden goed moesten onderhouden.
De Assyrische koningen wisten dat zij hun grote rijk niet met hun leger in controle
zouden kunnen houden. Daarom voerden ze een ingrijpende politiek van deportaties en
volksverhuizingen. De Assyriërs deporteerden gehele bevolkingsgroepen weg uit hun eigen
gebied, wat ze daarna opvulden met een andere bevolkingsgroep die ze ergens anders
vandaan gehaald hadden. Het doel hiervan was demoralisering, de sociale cohesie
versplinteren, om opstanden in de kiem te smoren en om ambachtslieden naar Assyrië zelf
te brengen. Op deze manier kwamen ook de Arameeërs in Mesopotamië terecht, wat van
grote invloed zou zijn. Het Aramees was voor sprekers van verschillende Semitische talen
goed te verstaan en daardoor werd Aramees de gemeenschappelijke taal in het gehele
Midden-Oosten.
H1 Het ontstaan van de beschavingen in Egypte en Mesopotamië
De geschiedenis van de mens begint in de steentijd. De steentijd bestaat uit drie periodes,
namelijk de oude, midden- en nieuwe steentijd. In de oude en middensteentijd waren
mensen jagers-verzamelaars en moesten ze zich frequent verplaatsen om genoeg voedsel
te kunnen vinden. Aan het eind van de middensteentijd (ca. 10.000 v. Chr.) hadden mensen
hun werktuigen goed genoeg verbeterd dat ze nu iets langer op dezelfde plek konden blijven
wonen en tegelijkertijd toch genoeg voedsel kunnen verkrijgen. Hierna begonnen mensen
met landbouw en het temmen en fokken van dieren. Deze ontwikkeling kwam pas echt op
gang aan het begin van de nieuwe steentijd, ook wel het neolithicum genoemd. Vanwege de
grote betekenis voor de voortgang van de menselijke beschaving wordt deze ontwikkeling
ook wel de neolithische revolutie genoemd (die overigens duizenden jaren duurde).
1.1 Landbouw
Bij deze landbouw onderscheiden we twee typen: regenlandbouw en irrigatielandbouw.
Regenlandbouw vereist dat er minimaal 250 millimeter regen per jaar valt, en hier was enkel
sprake van in (hedendaags) Turkije en Iran en delen van Irak en Syrië. Regenlandbouw was
,bijzonder kwetsbaar omdat één jaar wat minder regen voor hongersnood zorgde en dit grote
sociale en politieke gevolgen kon hebben. Irrigatielandbouw werd gebruikt in Egypte en
Mesopotamië is op te splitsen in natuurlijke en kunstmatige irrigatie. Irrigatielandbouw zorgt
voor vele malen grotere oogsten dan regenlandbouw.
De uitvinding van de landbouw heeft grote consequenties gehad. Mensen bleven
langer op dezelfde plaats wonen en ze konden zich met andere taken dan voedsel vergaren
bezig gaan houden. Er kwamen zo specialisten in handwerk, wat bijvoorbeeld tot de
uitvinding van brons leidde. Maar er ontwikkelde zich ook een ambtenarenapparaat en een
priesterkaste (oftewel: het ontstaan van de staat en de tempel).
1.2 Steden
De eerste steden waren dus aan het ontstaan. Het centrum van deze steden was altijd de
tempel. De tempel ontwikkelde zich als organisatie en bezat veel grond. Deze organisatie
hield zich bezig met landbouw, veeteelt en ambacht. Uit behoefte van de tempeleconomie
ontstond rond 3300 v. Chr. het spijkerschrift en iets later in Egypte het hiërogliefenschrift.
Toch waren de meerderheid van de bewoners van de steden boeren. De landbouwers onder
hen leefden sedentair: zij verbouwden langdurig hetzelfde stukje land en verplaatsen zich
zelden. Veehouders leefden nomadisch, want zij verplaatsen zich vaak met hun vee zodat
hun vee goed kan grazen. Soms trokken veehouders seminomadisch rond in een beperkt
gebied, bijvoorbeeld tussen een zomer- en winterweide. Je spreekt dan van ‘transhumance’.
Tussen deze twee groepen (sedentaire landbouwers en nomadische veehouders) heerste
een soort van haat-liefde verhouding, want enerzijds waren sedentairen altijd bang voor
plunderingen door nomaden, maar anderzijds hadden ze elkaars producten nodig.
1.3 Geografische gesteldheid: overeenkomsten en verschillen
Zoals eerder gezegd werd in Egypte en Mesopotamië gebruik gemaakt van
irrigatielandbouw. Toch moeten er een aantal belangrijke verschillen tussen deze twee
gebieden besproken worden. Allereerst stroomt de Nijl in Egypte voor de zaaitijd over (wat
vruchtbaar slib achterlaat) terwijl de Eufraat en de Tigris in Mesopotamië juist net voor de
oogst overstromen. Verder is het water van de Nijl van superieure kwaliteit, want het water in
de Eufraat en de Tigris bevat veel zout waardoor er verzilting optreedt in Mesopotamië. Een
ander verschil is dat Egypte in tegenstelling tot Mesopotamië omringd is door woestijnen
waardoor het veel meer geïsoleerd is. Egypte heeft zelden tot nooit te maken gehad met
indringers van buiten, wat voor politieke en sociale stabiliteit zorgde. Daarentegen is in
Mesopotamië regelmatig de macht overgenomen door indringers van buiten. Doordat deze
nieuwe machthebbers zich vaak aanpasten aan de staande culturele traditie in Mesopotamië
is er ook in Mesopotamië sprake van continuïteit.
H2 Het derde millennium v. Chr.: de vroege bronstijd
Het begin van de geschiedenis in Egypte en Mesopotamië vindt plaats in de bronstijd, die
duurde tot ongeveer 1200 v. Chr., toen de ijzertijd begon. De bronstijd bestaat uit drie
perioden: de vroege bronstijd (het derde millennium v. Chr.), de middenbronstijd (2000-1600
v. Chr.) en de late bronstijd (1600-1200 v. Chr.). De overgangstijd tussen de steentijd en de
bronstijd wordt ook wel ‘chalcolithicum’ genoemd.
2.1 De indeling van de Egyptische geschiedenis
De geschiedenis van Egypte kan op twee manieren worden ingedeeld, namelijk in
,dynastieën en in rijken. De indeling in dertig dynastieën is afkomstig uit een beschrijving van
de Egyptische geschiedenis uit de derde eeuw v. Chr. De moderne indeling is de indeling in
rijken, oftewel perioden van voorspoed en politieke eenheid. Hier zijn er drie van: het Oude
Rijk (2600-2150 v. Chr.), het Middenrijk (2000-1800 v. Chr.) en het Nieuwe Rijk (1550-1100
v. Chr.). De perioden tussen de rijken waren perioden van politieke versplintering waarin
meerdere provincies onafhankelijk zichzelf bestuurden.
2.2 Het Oude Rijk
In het derde millennium v. Chr. valt dus het Oude Rijk (2600-2150 v. Chr.). Voor dit rijk had
je de vroeg-dynastieke periode (3000-2600 v. Chr.) waarin de vereniging van Egypte onder
één koning tot stand kwam. Voor deze periode had je allerlei losse lokale culturen. Hoewel
Egypte één was geworden, bleef het onderscheid tussen Beneden-Egypte en Boven-Egypte
bestaan. De koning werd ‘koning der beide landen’ genoemd en droeg dan ook een dubbele
kroon. Het Oude Rijk is beroemd vanwege de grote graven die ze bouwden: de piramiden.
De piramiden laten zien dat de macht van de koning groot is en dat hij een sterke greep
heeft op zijn mensen en het materiaal. Deze piramides zijn gebouwd door duizenden
arbeiders, wie bereid waren om dit werk te verrichten omdat het koningschap als een
goddelijke instelling werd gezien.
Het Oude Rijk heeft vijf eeuwen geduurd en viel doordat de gouwvorsten
(provinciehoofden) te machtig werden. De grond die zij als salaris kregen, ging over van
vader op zoon, net als hun ambt. Hierdoor werden ze regionale koningen en verloor de
koning zijn greep op hen. Daarnaast namen de overstromingen van de Nijl geleidelijk af
waardoor er hongersnoden waren.
2.3 Mesopotamië: Sumer en Akkad
In het derde millennium is er ook veel gebeurd in Mesopotamië. Twee volken spelen hier
een belangrijke rol: de Sumeriërs en de Akkadiërs. De Sumeriërs hebben steden in zuid-
Mesopotamië groot gemaakt en hebben het schrift op grote schaal toegepast. Ze
ontwikkelden beeldhouwkunst, bouwkunst, literaire stijlen en opvattingen over koningschap,
recht en de maatschappij. Ze hebben een begin gemaakt met de wetenschap, bijvoorbeeld
sterrenkunde en geneeskunde. Op scholen leerden leerlingen te schrijven en het zestallige
stelsel van de Sumerische rekenkunde zie je terug in onze verdeling van het uur in zestig
minuten en de cirkel van 360 graden. De Sumerische scholen speelden een belangrijke rol
bij het verspreiden van de Sumerische cultuur over West-Azië. Het Sumerische rijk bestond
uit onafhankelijke stadstaten die bestuurd werden door een koning en een priester.
De Akkadiërs zijn genoemd naar hun stad Akkad, welke rond 2300 v. Chr. het
centrum van een groot rijk vormde. Dit rijk werd bestuurd door koning Sargon de Grote. De
Akkadiërs hebben veel van de Sumerische beschaving overgenomen, zoals schrift,
godsdienstige voorstellingen (ze behielden wel hun eigen goden), wetenschap en literatuur.
Door lokale opstanden en invallers vanuit het oosten ging het rijk Akkad ten gronde.
In het derde millennium bloeiden enkele Sumerische steden weer op, wat de
Sumerische renaissance genoemd wordt (2100-2000 v. Chr.). De koningen van de derde
dynastie van Ur creëerden een nieuw groot rijk in Mesopotamië. Ook dit rijk zou echter
vallen door de inval van vreemdelingen wie de stad Ur plunderden. Voor de val van het rijk
was het rijk al verzwakt door indringers vanuit het westen, de zogeheten Amorieten. De
Amorieten waren nomaden wie werden aangetrokken door de vruchtbare rivierdalen in
Mesopotamië. Door toenemende droogte nam de vruchtbare landmassa af en trokken de
, Amorieten steeds meer naar het centrum van het rijk, wat uiteindelijk bijdroeg aan de val van
het rijk.
2.4 Het einde van het derde millennium
Aan het einde van het derde millennium was er sprake van verwarring en stagnatie in
Egypte en Mesopotamië. Toch was een stevige basis gelegd waarop toekomstige
generaties konden voortbouwen.
H3 Het tweede millennium v. Chr.
In het tweede millennium v. Chr. heb je de middenbronstijd (2000-1600 v. Chr.) en de late
bronstijd (1600-1200 v. Chr.).
3.1 De middenbronstijd
In Egypte bestaat de middenbronstijd uit het Middenrijk (2000-1800 v. Chr.) en de tweede
tussenperiode (1800-1550 v. Chr.). Kort voor 2000 v. Chr. werd de eenheid in Egypte
hersteld door een gouwvorstendynastie (de elfde) die in Thebe regeerde. Tijdens de
twaalfde dynastie ondernamen koningen als Sesostris III veroveringstochten naar Voor-Azië.
Het Middenrijk was een bloeiperiode van de Egyptische cultuur, met name van de literatuur.
Hiërogliefen kregen een standaardvorm. Aan het einde van het Middenrijk brokkelde het
gezag van de koningen af en ging de eenheid verloren. De veroveringstochten hielden op en
er werd minder gebouwd. De tweede tussenperiode begon in 1800 v. Chr. en zou duren tot
1550 v. Chr. In deze periode kreeg Egypte te maken met buitenlandse overheersers: de
Hyksos.
In het begin van het tweede millennium ontwikkelden in Mesopotamië twee staten die de
komende 1500 jaar een belangrijke rol zouden spelen: Assyrië en Babylonië. Het
opmerkelijke is dat een apart volk, de Amorieten, hieraan een grote bijdrage geleverd
hebben. Aan het einde van het derde millennium nam dit nomadische volk in verschillende
steden in Mesopotamië de macht over. Hoewel zij zich aan de lokale culturen aanpasten,
hebben de Amorieten ook de Mesopotamische cultuur beïnvloed. Het Sumerisch en
Akkadisch bleven de enige geschreven talen en het spijkerschrift bleef het enige gebruikte
schrift. Als spreektaal bleef enkel het Akkadisch over.
De stad Assur werd rond 2000 v. Chr. zelfstandig. Hierna begon een bloeiperiode,
die werd gedreven door succesvolle handel met omliggende steden. Na een korte inzinking
ging Assur in de 18e eeuw v. Chr. een nieuwe bloeiperiode in na een machtsgreep van een
Amoriet. Het Assyrische rijk werd in Noord-Mesopotamië uitgebreid.
In Zuid-Mesopotamië begon de stadstaat Babylon zich in de 18e eeuw v. Chr. zich te
ontwikkelen tot een politieke grootmacht die een centrale rol speelde in de Mesopotamische
cultuur. De Amoritische koning Hammurabi heeft hierbij een belangrijke rol gespeeld, want
hij heeft vrijwel geheel Zuid-Mesopotamië veroverd. Hammurabi is ook bekend vanwege het
wetboek wat tijdens zijn regentschap geschreven is. Het was standaardlectuur op alle
Babylonische scholen waardoor het veel invloed had. Het Babylonische rijk brokkelde door
falende opvolgers van Hammurabi van 1800 tot 1600 v. Chr. af, en daarna is vanwege
plunderingen van de stad weinig bekend over wat er daarna gebeurd is.
3.2 De late bronstijd
In de late bronstijd (1600-1200 v. Chr.) bestond het oude nabije oosten uit enkele grote
mogendheden: Egypte (Nieuwe Rijk), Assyrië, Babylonië, Mitanni en het Hethitische Rijk. Zij