Dit is een samenvatting van hoofdstuk 21 van het boek Nectar, van 6 VWO biologie. Ook heb ik samenvattingen te koop van heel het 6 VWO boek of de totale stof van de bovenbouw voor een kleiner prijsje
H21 Afweer
21.1 Geen indringers
Dekweefsels (Binas 80B) vormen als fysieke barrière een mechanische afweer tegen
ziekteverwekkers (pathogenen) en gevaarlijke stoffen. Ze beschermen het inwendige milieu tegen
schadelijke invloeden van het uitwendige milieu omdat dekweefsels bestaan uit een laag nauw
aaneengesloten cellen. De opperhuid (87A) is een dekweefsel. De buitenste laag daarvan is de
hoornlaag: dode, verdroogde cellen die je voortdurend afschuurt en dus ook bacteriën verwijderd.
Toch blijven er bacteriën over, deze geven problemen wanneer je een wondje hebt -> ontstekingen.
Vanuit de basale cellen laag groeit de afslijtende opperhuid aan: de laag is dun en bestaat uit
stamcellen. Onder de opperhuid zit de lederhuid: bindweefsel van elastische vezels: ze maken de
huid soepel en bevatten zintuigjes. Daaronder heb je onderhuids vetweefsel: warmte-isolatie.
Melanocyten, pigmentvormende cellen in de basale cellen laag, hebben lange uitlopers met korrels
pigment: melanine. Dat hoopt zich op om de kernen van naastgelegen cellen en beschermt het DNA.
Wanneer dit niet gebeurt kan door UV DNA beschadigen -> huidkanker. De cellen met melanine
komen ook in de hoornlaag en schuren af -> je kleurtje verdwijnt.
Andere barrières: Het slijmvlies: een dekweefsel waarin slijmbekercellen slijm afscheiden dat
bacteriedodende stoffen bevat (84J2). In de longen blijven stof en bacteriën plakken. Een tweede
barrière: trilharen: door bewegingen voeren ze vervuild slijm af, daarna slik je het door. De derde
barrière: de biochemische barrière van de maag (pH): bacteriën gaan dood. De vierde: lysozym
(bacteriedodend) van het oog beschermt het traanvocht tegen ziekteverwekkers.
Mechanische afweer bij planten: een vorm van afweer tegen herbivoren (stekels en prikkels).
Sommige planten hebben mutualisme (ontstaan door selectie en evolutie) als bescherming: plant
biedt woonruimte en voedingsstoffen voor mier, mier bijt elk dier zodat de plant alleen gelaten
wordt. Chemische afweer is met stoffen waarmee planten zich tegen herbivoren beschermen. Ze
maken dan bittere, brandende, bijtende of giftige stoffen.
Plantcellen herkennen schimmels en bacteriën via receptoren op het celmembraan. Ze sluiten dan
bijvoorbeeld de huidmondjes -> binnenkomen is lastig. Of ze maken H2O2 -> verdikking celwand en
bescherming. Als schimmel op het cuticula komt, kunnen ze deze doden. Als een cel beschadigd is,
komt NO vrij -> ziekteverwekkers dood en plantencel dood, de bladeren sterven maar de plant leeft.
Planten maken ook een geurstofje als de plant is aangevreten. Dit verspreid zich via de luchtstroom
en de stoffen fungeren als waarschuwingssignalen. Ook kleine carnivoren kunnen dit waarnemen en
eten de aanvreters op. De plant krijgt zo hulp van de predator van zijn aanvreter en heeft meer kans
om te overleven. Soms maakt de plant zelfs lokstoffen om de vijanden van zijn vijand te lokken met
nectar om zichzelf te beschermen als de plant beschadigd is.
21.2 Niet-specifieke afweer
Biologen delen prokaryoten, bacteriën met hun cirkelvormig chromosoom en plasmiden
(78,79A,92A) in op grond van hun: leefomgeving (aeroob of anaeroob), voedselherkomst (hetero- of
autotroof), celvorm (bolletjes of staafjes) en celwandverschillen (reactie op kleurstoffen). Bacteriën
hebben ook een celwand, celmembraan en ribosomen. Je microbioom zijn alle bacteriën in en rond
je lichaam. Sommige bacteriën zijn schadelijk, zoals de cholerabacterie (Binas 79A) die zorgt voor
diarree en dus voor uitdroging. Sommige soorten maken je ziek, terwijl ze buiten je lichaam leven:
cyanobacteriën bijvoorbeeld. Soorten daarvan maken giftige stoffen die organen kunnen
beschadigen. Andere produceren anatoxine-a wat de zenuwen aantast en de ademhaling stopt.
Andere ziekteverwekkers zijn eukaryoten, met celkern en organellen als RER en golgi. Denk aan
parasieten (malarya bv). Parasieten vermeerderen zich en maken ons ziek.
Virussen maken gebruik van cellen om zich te vermeerderen (Binad 77). Hij bestaat uit erfelijk
materiaal (DNA of RNA) met daaromheen een capside: eiwitkapsel en soms nog een membraan met
eiwitten van de gastheer: de virusenvelop. De eiwitten hechten dan aan receptormoleculen op het
membraan van een gastheercel (Binas 77D) en integreert het DNA van een DNA-virus dankzij het
, virale enzym: integrase, in het DNA in de kern. Een RNA-virus heeft het enzym reverse transcriptase
nodig: RNA wordt vertaald naar enkelstrengs DNA waaruit dubbelstrengs DNA ontstaat door DNA-
polymerase van de gastheer. Vaak ontstaan fouten en muteren de RNA-virussen. Hierna komt
integrase weer om het in de kern te krijgen. Na transcriptie en translatie ontstaan nieuwe deeltjes
(Binas 77C).
Als er een ziekteverwekker binnendringt komt de tweede (barrieres was de eerste) verdedigingslinie
in actie: de niet-specifieke afweer (83J3): een opruimsysteem van witte bloedcellen en bloedeiwitten
dat lichaamsvreemde deeltjes onschadelijk maakt. Je afweer herkent lichaamseigen en
lichaamsvreemde stoffen. Je lichaamscellen zetten moleculen aan de buitenkant van de cel:
antigenen. De antigenen zijn moleculen die het afweersysteem kunnen activeren en zijn
afbraakproducten die de cel zelf heeft gemaakt. De MHC-1-moleculen houden deze antigenen als het
ware vast aan de buitenkant, een soort vlaggenstok. Elke lichaamseigen cel doet dit. Als het een
lichaamsvreemd antigeen is, ontstaat een reactie.
Wanneer een MHC-1-molecuul een eiwit van een virus presenteert, herkent je lichaam deze cel als
geïnfecteerd. Je aangeboren, niet-specifieke afweer reageert op lichaamsvreemde antigenen en op
andere lichaamsvreemde stoffen.
Eiwitten van het complementsysteem ruimen vreemde of geïnfecteerde cellen op. Wanneer een
complementeiwit en een ziekteverwekker in contact komen treedt een cascade aan chemische
omzettingen op. Dit kan tot 3 reacties leiden (Binas 84J1): 1. De eiwitten perforeren het membraan
van de bacterie -> bacterie dood: lysis. 2. De eiwitten stimuleren de productie van cytokinen:
signaalstoffen. Die hechten aan cellen van bloedvaten en markeren de infectie. Ook laten ze
spiercellen rond slagaders ontspannen -> extra bloed op de plaats van infectie = ontstekingsreactie.
Er komt meer ruimte tussen de epitheelcellen van haarvaten -> macrofagen kunnen makkelijker bij
infectie. Macrofagen zijn witte bloedcellen die afval en bacteriën etc. opruimen. 3. De eiwitten
vormen een laagje dat aan het oppervlak van de ziekteverwekker bindt: opsonisatie. Soms binden ze
meerdere bacteriën in 1 x samen. De macrofagen kunnen de bacterie dan snel opnemen. Controle
eiwitten houden de complementeiwitten in toom zodat ze geen weefsels aanvallen.
Wittebloedcellen horen ook bij de niet specifieke afweer. Ze ontstaan uit stamcellen die
differentiëren tot bijvoorbeeld granulocyt: een witte bloedcel met een veelvormige, niet ronde kern.
Het grondplasma bevat blaasjes giftige stoffen voor ziekteverwekkers. Ze kunnen ook cytokinen
afscheiden om andere witte bloedcellen te activeren. De macrofagen nemen dan de
lichaamsvreemde deeltjes op door fagocytose. Fagocyten: witte bloedcellen die deeltjes opnemen
en verteren. NK-cellen/ natural killercellen: controleren celmembranen van cellen op afwijkende
eiwitten. Bij een foute cel scheidt zo een NK-cel perforine af -> er ontstaan gaten in het celmembraan
-> lysis. NK-cellen kunnen ook eiwitten uitscheiden die de geïnfecteerde cellen aanzetten tot
apoptose. Die eiwitten activeren DNase, dat breekt veel DNA af -> celdood.
21.3 Specifieke afweer en antistoffen
Bij een bacterie infectie red je niet-specifieke afweer het niet in z’n eentje, de specifieke afweer
activeert: deze afweer richt zich op de bestrijding van een specifiek type ziekteverwekker. Bepaalde
witte bloedcellen als dendritische cellen en macrofagen starten deze afweer. Dendritische cellen
zitten in de weefsels van bijvoorbeeld huid, darmen en luchtwegen. Met de uitlopers fagocyteren ze
ziekteverwekkers en komen er antigenen van de ziekteverwekkers op het membraan van deze cellen
terecht. Dit doen MHC-2-moleculen (Binas 84L1). Door de antigenen van de ziekteverwekker is de
dendritische cel een antigeenpresenterende cel (APC) geworden (Binas 84L2).
De APC verplaatst zich via het lymfevatenstelsel. De verdikkingen, lymfeknopen (Binas 84N) hebben
veel witte bloedcellen. Grote knopen: neus- en keelamandelen en je milt. ¼ van witte bloedcellen zijn
lymfocyten: NK-cellen, B-lymfocyten en T-lymfocyten (ook cellen genoemd). B-lymfocyten ontstaan
in het beenmerg, maar ontwikkelen in lymfeknopen. T-lymfocyten ontstaan in het beenmerg, maar
gaan eerst naar de thymus (orgaan in borstbeen). Elke T- of B-cel heeft unieke receptoren voor een
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper spciere. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,09. Je zit daarna nergens aan vast.