Economie van de Managementwetenschappen 2020-2021
Economie van de Managementwetenschappen
Hoorcollege 1 Inleiding en handel
Economie gaat over alle economische interactie tussen individuen, bedrijven en overheden. Wanneer
deze interactie toeneemt (en de waarde daarvan) spreken we van economische groei. De interactie
wordt vaak gemeten in BBP. Economische groei is een relatief ‘jong’ fenomeen. Als de economie niet
groeit spreken we van een recessie, want we vinden economische groei vanzelfsprekend. Voor
1800/1900 was er eigenlijk geen economische groei.
Een mooi citaat: “What causes poverty? Nothing! It is the starting point. The real question is what
causes prosperity?” Iedereen wordt arm geboren en ‘verdient’ daarna welvaart. Welvaart komt
vooruit uit economische groei.
Economische groei
Waarom is er economische groei? Economische groei is begonnen met het idee van
eigendomsrechten, het idee dat wat je produceert van jouw is of tenminste gedeeltelijk (beloning). De
bron van economische groei is productiviteit. Alle andere bronnen voor economische groei geven een
soort nep groei. Voorbeeld hiervan is de huizenprijs. Als de prijs stijgt rekent iedereen zich rijk, maar
een huis vergroot zijn productiviteit niet. Als de prijzen stijgen worden mensen in feite armer, dit merk
je als je dan een nieuw huis wil verkopen. Gezonde economische groei komt dus voort uit
productiviteitsgroei.
Hoe ontstaat productiviteitsgroei? Volgens het kapitalistische gedachtegoed: privaat eigendom,
bedrijven en markten, technologie, specialisatie en schaalvoordelen. Tot op heden werden we
constant wel iets productiever. Jarenlang is die groei er geweest, maar inmiddels begint het langzaam
te dalen. In onze samenleving worden we allemaal geprikkeld om productief en efficiënt te zijn. Succes
belonen en falen afstraffen. Vaak conflict tussen efficiency (grootte van de taart) en ongelijkheid
(verdeling van de taart).
De macro economie is de optelsom van alle individuele keuzes van personen en bedrijven. Overheden
zijn het daar niet altijd mee eens, we zouden niet de optimale keuze maken. Overheden gebruiken
wetten en prikkels om deze keuzes te beïnvloeden. Via belastingen en subsidies bijvoorbeeld. Hoe
maken we deze keuzes? Binnen de traditionele economie gaan we uit van rationeel en optimaliserend
gedrag/keuzes. Inmiddels is er meer aandacht voor bounded rationality en cognitive biases, want
mensen zijn niet altijd rationeel of maken optimaliserende keuzes.
Het economische probleem
Het economische probleem: wat moet er worden geproduceerd, hoe moet dit worden geproduceerd
en wie krijgt de geproduceerde goederen en diensten? Dit probleem was er altijd al, tegenwoordig
gaat dit vooral aan de hand van een prijs. De prijs van iets bepaalt onze keuze. De behoeften zijn
‘oneindig’, de middelen niet, dit leidt tot schaarste. Voor ons zijn de middelen voornamelijk tijd en
geld. Door de schaarste moeten we keuzes maken. Door de keuzes is er competitie tussen doelen,
middelen, producten. Door de competitie is er optimale allocatie van middelen (resources). Optimale
allocatie van middelen leidt tot efficiency en ongelijkheid.
1
,Economie van de Managementwetenschappen 2020-2021
Opofferingskosten
Opportunity costs zijn opofferingskosten. Schaarste leidt tot tradeoffs en dat leidt tot opportunity
costs. “There is no such thing as a free lunch”. Zelfs als de lunch gratis is besteed je er nog wel tijd aan
en dus geld, je had ook iets anders kunnen doen. Keuzes beconcurreren elkaar. Kies je voor de lunch
en niet voor het alternatief, dan verdwijnt de waarde van de tweede keuze. Het alternatief is de
tweede keuze, opportunity costs is de netto waarde van je tweede keuze (waarde van de tweede keuze
– de kosten van de tweede keuze). Deze netto waarde beïnvloedt gedrag en keuzes (voorbeeld geld
verdienen versus schoonmaken).
Voorbeeld 1 opofferingskosten:
Je hebt een gratis kaartje gewonnen voor een concert van Adele (kaartje is niet overdraagbaar).
Rihanna geeft op dezelfde avond een concert, en is jouw tweede keuze. Een kaartje voor Rihanna kost
€60. Je bent bereid maximaal €80 te betalen voor het concert van Rihanna. De overige kosten van het
bezoeken van beide concerten zijn gelijk. Wat zijn de “opportunity costs” (opofferingskosten) van het
bezoeken van het concert van Adele? De opofferingskosten in dit geval zijn €20. Dus je had als het ware
€20 ‘verdient’, maar die offer je op door naar Adele te gaan.
Voor elke keuze moet je weten wat de waarde van die keuze is, de expliciete kosten (monetaire
kosten/accountancy costs), de impliciete kosten (wat geef je er voor op). De opportunity costs zijn dus
de impliciete kosten, economische kosten zijn de expliciete en impliciete kosten samen. De
economische kosten zijn dus altijd hoger dan expliciete kosten, want elke keuze brengt impliciete
kosten mee. De ‘juiste’ keuze is dan de keuze met een hogere ‘waarde’ dan de economische kosten.
Economic rent is het verschil tussen de waarde en de economische kosten, is eigenlijk de
welvaartswinst.
Voorbeeld 2:
Je hebt een gratis kaartje gewonnen voor een concert van Adele (kaartje is niet overdraagbaar). Je zou
er €60 voor over hebben om Adele te zien Rihanna geeft op dezelfde avond een concert, en is jouw
tweede keuze. Een kaartje voor Rihanna kost €60. Je bent bereid maximaal €80 te betalen voor het
concert van Rihanna. De overige kosten van het bezoeken van beide concerten zijn gelijk. Welk concert
zou je moeten bezoeken? Wat is je “ economic rent”? Naar Adele gaan levert je €60 op, minus expliciete
kosten van 0 (kaartje was gratis) en minus impliciete kosten van €20 (je gaat niet naar Rihanna, wat je
€20 op zou leveren). De economic rent is dan €40.
Voorbeeld 3:
Je hebt een gratis kaartje gewonnen voor een concert van Adele. Je zou dit kaartje kunnen verkopen
voor €50. Je zou er €60 voor over hebben om Adele te zien. Rihanna geeft op dezelfde avond een
concert, en is jouw tweede keuze. Een kaartje voor Rihanna kost €60. Je bent bereid maximaal €80 te
betalen voor het concert van Rihanna. De overige kosten van het bezoeken van beide concerten zijn
gelijk. Welk concert zou je moeten bezoeken? Wat is je “ economic rent”? Je zou naar Rihanna moeten
gaan. Als je naar Adele zou gaan: De waarde van Adele is €60, de expliciete kosten van naar Adele gaan
zijn €50 (je kan het kaartje verkopen, door het niet te verkopen is het hetzelfde als een kaartje kopen),
de opofferingskosten (impliciete kosten) zijn nog steeds €20. De economic rent is dus -€10. Als je nu
naar Rihanna gaat: De waarde is €80, de expliciete kosten zijn €60, de opofferingskosten zijn €10. De
economic rent is dan +€10.
Waarom zijn opofferingskosten nou zo belangrijk? Wat is de ‘echte prijs van een product? Het
alternatieve product wat je door de keuze niet kunt kopen. Dit geldt ook voor productiekosten, de
2
,Economie van de Managementwetenschappen 2020-2021
‘echte’ kosten zijn dan het product wat je niet kun maken. Het is de prijs uitgedrukt in de alternatieve
keuze. Absolute prijzen zijn in geld prijzen, relatieve prijzen zijn uitgedrukt in de alternatieve keuze.
Verzonken kosten zijn kosten die niet kunnen worden teruggedraaid. Sunk cost fallacy is het onterecht
rekening houden met verzonken kosten bij besluitvorming/huidige afwegingen. Verzonken kosten
beïnvloeden onze emoties, we ervaren ze als verlies. Verlies voelt voor ons ook erger dan winnen,
dubbel zo erg. Grove regels: (1) als eerder gemaakte kosten niet meer kunnen worden teruggedraaid,
dien je deze niet mee te nemen in je huidige afwegingen, (2) als eerder gemaakte kosten (gedeeltelijk)
kunnen worden teruggedraaid, die je de terug te draaien kosten als expliciete kosten mee te nemen
in je huidige afwegingen.
Voorbeeld 4:
Je hebt een kaartje gekocht voor een concert van Adele voor €50. Je kan dit kaartje niet doorverkopen.
Je zou er €60 voor over hebben om Adele te zien. Rihanna geeft op dezelfde avond een concert, en is
jouw tweede keuze. Een kaartje voor Rihanna kost €60. Je bent bereid maximaal €80 te betalen voor
het concert van Rihanna. De overige kosten van het bezoeken van beide concerten zijn gelijk. Welk
concert zou je moeten bezoeken? Wat is je “ economic rent”? Die €50 neem je niet mee, die kun je niet
terugdraaien en verdwijnen uit je afweging. Het bezoeken van Adele levert €60 aan waarde op, minus
€0 expliciete kosten, minus €20 impliciete kosten (van Rihanna), levert een economic rent van €40 op.
Je gaat dus naar Adele.
Marginale analyse
Bij opofferingskosten zien we welke keuze optimaal is bij twee mogelijkheden. De volgende vraag is
dan hoeveel van iets moeten we kopen, produceren of onze tijd aan besteden? Bij rationeel en
optimaliserend gedrag: welke keuze levert de hoogste uitkomst? Met andere woorden: wat is de
meest efficiënte keuze, welke hoeveelheid levert de hoogste winst, het meeste geluk, het meeste nut
op? Hiervoor maken we gebruik van marginale analyse.
De marginale opbrengt is wat het produceren van een extra product oplevert. Voor elke hoeveelheid
is dit anders. Marginale kosten is wat de kosten zijn van een extra product. Dit is niet altijd constant
(meestal niet), per hoeveelheid is dit anders (diminishing/increasing marginal costs of benefits).
Opofferingskosten spelen hier ook een rol. Het meest efficiënte punt is als de marginale opbrengsten
gelijk zijn aan de marginale kosten of het punt dat hier het dichtst bij ligt, zolang MO > MK.
In eerste instantie neemt voor elke extra geproduceerde product de kosten af (eerste plaatje).Op een
gegeven moment gaan ze weer stijgen, maar ze blijven onder de opbrengst van het product. Tot aan
het kruisingspunt. Het optimale punt levert de hoogste winst op, vanaf MO < MK is voor elk extra
product de kostprijs hoger dan de opbrengst. Vanuit een consumptieperspectief: voor elk drankje dat
je drinkt (tweede plaatje) krijg je meer voldoening, totdat de lijn daalt, dan neemt het gestaag af, maar
de kosten blijven per extra product minder dan de opbrengsten.
3
, Economie van de Managementwetenschappen 2020-2021
Het economische probleem wordt opgelost door marktwerking. De samenleving bepaalt via vraag en
aanbod wat en hoe er wordt geproduceerd. De invisible hand bepaalt de prijzen (in een
markteconomie), maar de overheid oefent hier wel invloed op. De overheid vindt dat wij geen optimale
keuzes maken. Goed gedrag motiveren, incentives en slecht gedrag afstraffen of demotiveren via:
accijns, subsidies, prijzen en/of nudging, ook via bonussen, maar ook hypotheekrenteaftrek. Alle
prikkels hebben ‘unintended consequenses’, zoals het voorbeeld van kinderopvang, maar ook dus de
hypotheekrenteaftrek en de werkcontractenconstructie.
Hoorcollege 2 Markten en welvaart
Vorige keer
Ging onder andere over hoe prijzen ons economisch gedrag bepalen/beïnvloeden. De overheid
probeert de prijzen te beïnvloeden door middel van prikkels, hierdoor mogelijk ook unintended
consequences. Relatieve prijzen: het ene goed uitgedrukt in het andere goed. Opofferingskosten: bij
elke keuze laat je een alternatieve keuze links liggen. De welvaart die je niet kiest moet je mee nemen
in de kosten voor je eerste keuze. Verzonken kosten zijn eerder gemaakt kosten die niet (geheel)
teruggedraaid kunnen worden. Marginale analyse: welke hoeveelheid levert de optimale uitkomst op.
Economische groei
Economische groei komt voort uit productiviteit. De belangrijkste conditie voor productiviteitsgroei is
privaat eigendom. Het idee dat van wat jij produceert voor een deel terugkomt bij jou. Daarom moet
privaat eigendom beschermt worden, bijvoorbeeld bij wet. Materiële eigendomsrechten worden goed
beschermt (door het recht), voor immateriële eigendomsrechten is dit lastiger, bijvoorbeeld
intellectueel eigendom (online films downloaden/liedjes luisteren etc.). Wetgeving loopt achter op
technologische ontwikkelingen.
In de markteconomie worden mensen geprikkeld door prijzen. Economische interactie is vaan
anoniem, dit komt ook door de bescherming van eigendomsrechten. Je hoeft iemand niet te kennen
om de transactie te vertrouwen. Economische interactie is een middel, niet het doel. Door handel
kunnen mensen zich specialiseren. Hiertoe is ook een overschot van productie nodig.
Handel (trade & exchange)
Een in een wereld zonder handel is er autarkie en/of mercantilisme. Handel is er op elk niveau, van
klasgenoot tot klasgenoot en van land tot land. Een bron voor productiviteitgroei is specialisatie en
handel. In een markteconomie is niemand “self sufficient”, niemand kan zichzelf voorzien, dus is
handel nodig. De productiviteit wordt verhoogd als mensen/bedrijven/steden/landen zich
specialiseren. Specialisatie waarin zij relatief goed zijn/ het beste. Je bent relatief goed in datgene waar
de laagste opofferingskosten tegenover staan. De opofferingskosten zijn de “echte” prijs van productie
(relatieve productiekosten). Hierdoor produceert iedereen meer dan ze zelf nodig hebben. Dit kan als
het “surplus” kan worden verkocht op markten. Tegelijkertijd produceer je van anderen goederen te
weinig. Hoe meer handel op markten, hoe meer specialisatie, hoe hoger de productiviteit, hoe hoger
de welvaart.
Absolute voordelen
Adam Smith schreef het idee op in The Wealth of Nations, het was een baanbrekend, simpel idee. Een
soort tegenargument tegen het mercantilisme. Iedereen moet zich specialiseren in dat goed waar ze
een absoluut voordeel in hebben.
4