I&M Sociologie
Samenvatting Sociologie voor gezondheidszorg en verpleegkunde
Jan Stapel en Rob Keukens
Sociologie wordt getoetst in een individuele schriftelijke toets. De toetsvragen bestaan uit 60
meerkeuzevragen en zijn gericht op het weten, begrijpen en toepassen van de toetsstof. De toetsstof
staat weergegeven in de kolom voorbereiding en inhoud van het activiteitenoverzicht en betreft
hoorcolleges, kennisclips, de aangegeven hoofdstukken uit Stapel en Keukens (2016) en het artikel
van Luttik, Zuidersma, Schoemaker & Paans (2016).
5 Colleges:
1. Sociologie en uitgangspunt komende colleges. Maatschappelijke en
politieke veranderingen.
2. Coördinatie van zorg + Flitscolleges
3. Zelfmanagement versterken
4. Patiëntsysteem (verzorgd door Lectoraat Verpleegkundige
diagnostiek).
5. Gezamenlijke besluitvorming
In deze samenvatting is te lezen:
Een samenvatting van de 5 hoorcolleges van de HBO-V leerjaar 1 (2021)
Flitscolleges
Responsiecollege
Hoofdstukken Stapel en Keukens (2016) : 1tm 4, 6,7 9,10tm 16
,Sociologie voor gezondheidszorg
en verpleegkunde
Stapel en Keukens, negende druk
Hoofdstuk 1 Wat is sociologie?
Sociologie: Het gedrag vanuit de samenlevingsverbanden die mensen met elkaar vormen.
Psychologie: Het gedrag vanuit een persoon zelf.
Sociologie: wetenschap van de maatschappij, wetenschap van het menselijke samenleven of de
wetenschap van het sociale.
Twee samenhangende vragen:
1. Hoe worden mensen in hun gedrag beïnvloed door het feit dat zij deel uitmaken van allerlei
samenlevingsverbanden oftewel groeperingen?
Microniveau: de directe contacten (familie, vrienden, collega’s)
Mesoniveau: de wijdere sociale omgeving (school, kerk, wijk)
Macroniveau: maatschappij als geheel (Nederlander, Europees)
2. Hoe zit de samenleving in elkaar? Hoe zitten onderdelen van de maatschappij, zoals de
gezondheidszorg, in elkaar? Welke problemen vloeien voort uit het samenleven van
mensen? Hoe zit de machtsverhouding?
Individualisering: De neiging om sociale of maatschappelijke problemen te herleiden tot individuele
problemen of afwijkingen.
Uitstoting: de banden tussen een individueel persoon en een groep worden verbroken.
Sociologie brengt verpleegkundigen meer inzicht:
Het eigen gedrag en dat van anderen
Maatschappelijke factoren met betrekking tot zorg, ziekte en gezondheid
De inrichting en ontwikkeling van de gezondheidszorg en de rol en positie van
verpleegkundigen daarin
De positie van verpleegkundigen in allerlei groeperingen op micro-, meso- en macroniveau
Drie aspecten van het sociale:
Interactie: Mensen zijn op elkaar gericht en stemmen hun gedrag op elkaar af.
Cultuur: Mensen zijn door elkaar gevormd. Wat mensen doen, denken en voelen, is sterk bepaald
door wat zij van anderen geleerd hebben.
Interdependentie: Mensen zijn van elkaar afhankelijk.
Empirische wetenschap
Sociologie is een empirische wetenschap
= Een wetenschap waarbij kennis voortkomt uit een systematische waarneming van feiten.
Zowel objectief (meetbaar onderzoek) als subjectief (vragen aan de bevolking)
Interactie: mensen stemmen hun gedrag op elkaar af.
Cultuur: Mensen voelen, denken en doen bepaalde dingen, omdat ze dit van anderen hebben
overgenomen.
Interdependentie: Mensen zijn van elkaar afhankelijk
Drie aspecten van het sociale: interactie, cultuur en interdependentie
,Hoofdstuk 2 Mensen zijn op elkaar gericht: interactie
Interactie: het gedrag van mensen ten opzichte van elkaar in onderlinge wisselwerking.
Een reactie leidt tot een reactie van een ander. Dit is gebaseerd op een subjectieve definitie van de
situatie (een interpretatie)
Identiteit: De wijze waarop iemand zichzelf ziet, komt tot stand door interactieprocessen.
Role taking
Mensen verplaatsen zich in de positie van een ander met wie zij in contact komen
Een belangrijke ontwikkeling voor het zelfbeeld
Mensen weten wat van hun wordt verwacht
Het gaat om de verwachtingen van de omgeving en hoe een individu hiermee omgaat
Referentiekader: Het geheel van waarden, normen, overtuigingen en vanzelfsprekendheden op
grond waarvan de leden van een groepering oordelen en handelen. “sociale bril waaruit iemand de
werkelijkheid bekijkt”
Selectief waarnemen: Er vindt een selectie plaats van prikkels die worden opgenomen
Adaptie: sommige prikkels nemen we niet meer waar.
Relativiteit: alleen waarnemen van veranderingen
Gezamenlijk beeld: Mensen kijken naar wat normaal is en wat afwijken of problematisch is.
Sociale constructie: mensen bepalen samen wat zij normaal en wat zijn abnormaal vinden.
Attributietheorie: (attribueren is toeschrijven) Mensen kennen oorzaken toe aan gebeurtenissen.
Interne factoren: de persoon zelf is de oorzaak
Externe factoren: omstandigheden zijn de oorzaak
Fundamentele attributiefout: de rol van de persoon wordt overschat en de rol van omstandigheden
wordt onderschat.
Stigma: Een negatief brandmerk, een zeer negatief etiket. 3 soorten (Golfmann):
1. Lichamelijke gebreken en afwijkingen (bv. Huidaandoeningen)
2. Als ongewenst beschouwde karaktertrekken (bv. Verslaving)
3. Collectieve stigmata (bv. Het horen bij een bepaalde religie)
Vooroordeel: een bepaalde min of meer vaste manier van denken, voelen en handelen die een
gedeelte van de sociale werkelijkheid in behoorlijke mate vertekent.
Stereotype: een min of meer vaste manier van denken, voelen en handelen van een groep mensen
ten aanzien van een andere groep, waardoor de werkelijkheid sterk vertekend wordt.
Selffulfilling prophecy: een subjectieve definitie van de situatie kan zichzelf waarmaken.
Tegenstelling is selfdestroying prophecy = een oordeel dat men heeft over iemand anders, is sterk
onderhevig aan opvattingen die men allang over hen heeft.
Hoofdstuk 3 Mensen worden door elkaar gevormd:
cultuur
Cultuur heeft te maken met alle aspecten van het dagelijkse leven. Een geheel van voorstellingen,
opvattingen waarden en normen die mensen zich als lid van hun samenleving verworven hebben
door middel van leer- en gewenningsprocessen en die van grote invloed zijn op hun gedrag in
ruimere zin.
Natuur: datgene wat mensen bij de geboorte meekrijgen en de aangeboren eigenschappen
Subcultuur: Allerlei groeperingen hebben een gemeenschappelijke gezamenlijke cultuur.
Nieuwe inzichten op het gebied van culturele diversiteit (Boutelier, 2015)
, De samenleving krijgt steeds meer kenmerken van een netwerk.
Ik- culturen zijn over het algemeen schuldculturen. Wij- culturen zijn over het algemeen
schaamteculturen.
Cultural lag: wanneer verschillende cultuurelementen zich in een verschillend tempo ontwikkelen,
waardoor er problemen ontstaan.
Onze waarden en normen kunnen de technologische vooruitgang in de zorg soms nauwelijks
bijhouden, zoals bij het verlengen van de laatste levensfase. Men discussieert daarom nu soms over
de waardigheid van dit verlengde leven.
Cultuur vs. Natuur:
Bij Natuur gaat het erom wat een mens bij de geboorte meekrijgt.
Cultuur maken mensen zich eigen van leer- en gewenningsprocessen.
Etnocentrisme: Wanneer wij in de beoordeling van anderen onze eigen waarden en normen centraal
stellen.
Waarden: Collectieve opvattingen over wat mensen goed en daarom nastrevenswaardig vinden
Normen: Dagelijkse gedragsregels, min of meer bindende en min of meer uitgesproken opvattingen
over wat hoort en wat niet hoort.
Universele normen: gelden voor iedereen in een samenleving
Speciale normen: gelden voor leden van bepaalde groeperingen
Alternatieve normen: normen naar keuze.
Afwijkend of deviant gedrag: Mensen wijken af van allerlei gedragsregels
Sociale controle: Al datgene wat mensen doen om elkaar tot het naleven van normen en waarden te
brengen.
Iemand die afwijkt wordt gestraft en kan sancties verwachten.
Als er voor zo veel mogelijk situaties regels worden bedacht kan dit leiden tot bureaucratisering van
de samenleving en tot een aantasting van de vrijheid.
Institutionalisering van gedrag: In veel situaties ontstaat er min of meer vaste patronen in het
handelen.
Institutie: een aantal samenhangende gedragspatronen of regelingen op een bepaald gebied.
Ventielzeden: Je mag je laten gaan en dingen doen die normaal niet mogen (bv carnaval).
Roltheorie
=het leven van mensen is tot op een zekere hoogte voorspelbaar, omdat wij in tal van situaties te
maken hebben met verwachtingen van anderen.
Positie: een verschillende rol die wordt vervuld (bijvoorbeeld vader en docent).
Positieset: Het geheel van posities die iedereen heeft.
Verworven positie: een gekozen positie (bijvoorbeeld docent)
Toegewezen positie: een positie die iemand toegewezen krijgt (bijvoorbeeld man, 20- jarige)
Structuur: de verhouding tussen allerlei posities
Rol: datgene dat wordt verwacht van iemand in een bepaalde situatie
Rolgedrag: wat degene in een bepaalde situatie daadwerkelijk doet
Status: de waardering die wordt toegekend in een bepaalde positie
De meeste samenlevingen kennen een bepaalde statushiërarchie.
Om de status te accentueren wordt vaak gebruik gemaakt van een statussymbool (dure auto, mooi
huis)