Rechtswetenschappen
Materieel Strafrecht
Open Universiteit
RS0702171814
Samenvatting Materieel Strafrecht
Gemaakt door: M.L. Kole
Studiejaar: 2021
,Materieel strafrecht M.L. Kole Open Universiteit
Leereenheid 1: Strafrechtelijke aansprakelijkheid
Hoofdstuk 2, par 1,2,3 en 4.1 t/m 4.2.2 en 5 De Hullu en hoofdstukken 3 en 4 Koopmans 2017 + HR 26 juni
1962, NJ 1963, 12/44 (Kousen en sokken)
Hoofdstuk 2 De Hullu: Strafwetgeving
1. Over de Nederlandse strafwetgeving
1.1 Het wetboek van 1886
Strafbare feiten behoeven in een rechtsstaat een wettelijke basis en alleen al daarom heeft de strafwet ene
belangrijke positie in het materiële strafrecht. Het wetboek van strafrecht van 1886 stoelde voor een belangrijk
gedeelte op het werk van een daartoe in 1870 ingestelde staatscommissie. Het wetboek van 1886 is in wezen
het eerste Nederlandse Wetboek van Strafrecht. De wetsgeschiedenis van e codificatie uit 1886 biedt een goed
vertrekpunt voor de behandeling van de belangrijkste regels over strafrechtelijke aansprakelijkheid.
1.2 Het algemeen Deel van het Wetboek en de algemene leerstukken
Vaak werd in 1886 benadrukt dat het Algemeen Deel van het nieuwe wetboek geen gedetailleerd leerboek moest
zijn. Definities en onderscheidingen wilde men vermijden. Kernbegrippen als strafbaar handelen, nalaten, opzet,
schuld en wederrechtelijkheid worden niet in het wetboek gedefinieerd. Dit uitgangspunt heeft de hedendaagse
wetgever nog steeds en heeft geleid tot een vrij flexibel Algemeen Deel dat veelal zonder ingrijpende wijzigingen
kon meegroeien met in de loop der tijd veranderde opvattingen. Veel algemene leerstukken over strafrechtelijke
aansprakelijkheid vinden ten minste een basis in het Algemeen Deel of zijn door de wetgever in dat kader
besproken. In het Algemeen Deel worden onderwerpen geregeld, zoals de samenloop, ne bis in idem, het
klachtvereiste en de verjaring. Het Algemeen Deel biedt al met al bouwstenen voor een algemeen kader voor
strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Algemene leerstukken, die overigens wel een bonte verzameling vormen en niet altijd even goed vergelijkbaar
zijn, moeten zo gezien worden gerespecteerd. Een algemeen leerstuk is ook bedoeld als begrenzing die op zijn
minst niet al te gemakkelijk mag worden doorbroken door bijzondere delicten. In meer concrete zin verdient
daarnaast de consistentie in de verschillende regelingen over vormen van strafbare voorbereiding aandacht,
zoals ten aanzien van de zogenoemde vrijwillige terugtred en de vormgeving van de subjectieve bestanddelen.
2. Het strafbare feit
2.1 Wettelijke strafbepalingen en verbindendheid
Het codificatiebeginsel in art. 107 lid 1 GW luidt:” de wet regelt het strafrecht in algemene wetboeken, met
uitzondering van de bevoegdheid tot regeling van bepaalde onderwerpen in afzonderlijke wetten”. Bijzondere
wetten zijn bijv. WWM, WVW, WED, belastingwetten en de Opiumwet. Op grond van delegatie in een wet in
formele zin kunnen AMVB’s ook strafbaarstellingen bevatten. Vooral de bevoegdheid van de gemeente leidt tot
veel strafbaarstellingen die in de praktijk ook van belang kunnen zijn en die bij elkaar genomen een breed bereik
hebben. Denk hierbij aan de strafbaarstellingen die genoemd staan in de APV. Normaal gesproken is de
verbindendheid van een strafbepaling geen probleem. De strafwetgeving is namelijk vaak gewoon van kracht ten
tijde van het plegen van het feit.
2.2 Definitie van het strafbare feit
In artikel 1 lid 1 Sr wordt over een strafbepaling gesproken. Daarmee wordt gedoeld op een delictsomschrijving
en op een sanctienorm. In de delictsomschrijving wordt beschreven welk gedrag onder welke objectieve en
subjectieve tot strafrechtelijke aansprakelijkheid kan leiden. De vereisten uit de delictsomschrijving zijn de
bestanddelen. Ook kan de delictsomschrijving een kwalificatie bevatten (bijvoorbeeld verkrachting, doodslag of
moord), maar dit is niet echt gebruikelijk. In de sanctienorm wordt duidelijk welke sancties aan dat strafbare feit
kunnen worden verbonden. Er zijn naast de bestanddelen van het delict meer voorwaarden voor strafrechtelijke
aansprakelijkheid. Er moet bijvoorbeeld nog een vervolgingsrecht zijn. De elementen wederrechtelijkheid en
schuld moeten, naast de bestanddelen van een delict, ook worden vervuld. De onderscheiding die gemaakt
wordt tussen bestanddeelniveau dan wel op ander niveau is mede van processueel belang. De vormgeving van
2
,Materieel strafrecht M.L. Kole Open Universiteit
de tenlastelegging wordt erdoor bepaald en het is belangrijk voor wat moet worden bewezen (bestanddelen) en
wat met uitzondering van aanwijzingen voor het tegendeel mag worden verondersteld (in het bijzonder de
elementen wederrechtelijkheid en schuld voor zover ze niet in de bestanddelen tot uitdrukking komen). Ook de
einduitspraak die de rechter bij het ontbreken van een aansprakelijkheidsvoorwaarde moet geven (vrijspraak of
ontslag van alle rechtsvervolging) hangt ervan af.
2.3 Bijzondere delicten en rechtsgoederen
De wetgever dacht in 1886 niet sterk in verschillende categorieën strafbare feiten. Alleen de onderverdeling in
misdrijven en overtredingen is strak doorgevoerd en leidt ook tot juridische consequenties. In de bijzondere
wetgeving is een dergelijke onderverdeling in groepen en strafbare feiten veelal afwezig, maar men zou kunnen
zeggen dat de bijzondere wet zelf doorgaans al een titel vormt waarmee een bepaald rechtsbelang wordt
aangegeven, zoals de Wegenverkeerswet of de Opiumwet. De indeling van bijzondere delicten in het Wetboek
is al met al op een vrij losse manier verbonden met bepaalde rechtsgoederen of rechtsbelangen. De wetgever
denkt niet erg strikt in typen strafbare feiten of in een strak geordend geheel van bijzondere delicten, maar
vooral in specifieke problemen die strafrechtelijk moeten worden aangepakt. In het wetgevingsproces staat
doorgaans een concrete delictsomschrijving centraal. Dit geldt zeker voor de hedendaagse wetgever.
Met de huidige indeling is van belang dat er kan worden gewerkt met algemene bepalingen per titel. Een
algemene bepaling kan daarmee van toepassing worden verklaard op een aantal artikelen. De titel kan ook
richting geven aan interpretatie van de delictsomschrijving.
2.4 Misdrijven en overtredingen
De wet maakt onderscheid in type delicten, namelijk misdrijven en overtredingen. Dit heeft te maken met het
onderscheid van ernstige en minder ernstige strafbare feiten. Ernstige stafbare feiten worden als misdrijven
aangemerkt. Minder ernstige feiten worden als overtredingen aangemerkt. Het onderscheid tussen misdrijven
en overtredingen is naar huidig recht belangrijk door bepaalde juridisch consequenties. Het gaat daarbij enerzijds
om straf processuele gevolgen voor bijvoorbeeld de mogelijkheid van dwang- en rechtsmiddelen. Maar ook
materieelrechtelijk gezien heeft het onderscheid betekenis: poging tot voorbereiding van en medeplichtigheid
aan een overtreding zijn bijvoorbeeld niet strafbaar.
De wetgever dient een duidelijke keuze te maken of een bepaald strafbaar feit een overtreding of misdrijf
oplevert. Voor de commune strafbare feiten gaat het om plaatsing in het boek (II misdrijven of III overtredingen).
Bij bijzondere wetgeving is vaan een aparte kwalificerende bepaling te vinden waarin wordt aangegeven welke
delicten of welk type delicten als misdrijf of overtreding worden aangemerkt. Lagere wetgeving kan alleen maar
overtredingen bevatten.
2.5 Krenkings- en gevaarzettingsdelicten
In het klassieke beperkte strafrecht staan krenkingsdelicten. Er wordt strafrechtelijk gereageerd op de
daadwerkelijke schending of de krenking van een rechtsgoed, bijvoorbeeld bij strafbare feiten als diefstal,
mishandeling of verkrachting. Het kwaad is geschied, het leed is veroorzaakt en daarop richt zich de vergeldende
strafrechtelijke reactie. Bij gevaarzettingsdelicten wordt de bedreiging van een rechtsgoed, het gevaar voor een
krenking strafbaar gesteld. Preventie komt daarbij op de voorgrond te staan. Gevaarzetting kan in twee vormen
worden onderscheiden:
Abstracte gevaarzettingsdelict: een gedraging wordt strafbaar gesteld die in algemene zin gevaar op kan leveren
(bijv. artikel 5 of artikel 8 WVW).
Concreet gevaarzettingsdelict: in de delictsomschrijving is vereist dat daadwerkelijk gevaar is ontstaan (bijv.
brandstichting).
Het materieelrechtelijke belang van de indeling in krenkings- en gevaarzettingsdelicten is dat strafbaarstelling
van gevaarzettingsdelicten problematischer is: de grenzen van wat zinvol kan en mag worden strafbaar gesteld
komen eerder in zicht. Ook voor het bepalen van strafmaxima kan het onderscheid zinvol zijn; zonder concrete
krenking behoort het strafmaximum lager te zijn.
3
, Materieel strafrecht M.L. Kole Open Universiteit
2.6 Formele en materiële delicten
Enigszins verwant met de indeling van gevaarzetting en krenkingsdelicten is het onderscheid tussen formele en
materiële delicten.
Formele delicten: een bepaalde handeling voor strafbaarheid is voldoende.
Materiële delicten: een bepaald gevolg van het feit staat centraal voor de strafbaarheid.
Abstracte gevaarzettingsdelicten zijn vooral formeel terwijl concrete gevaarzettingsdelicten al materieler zijn.
Krenkingsdelicten kunnen tamelijk formeel worden omschreven maar zijn toch meestal als materieel delict
vormgegeven. Een voorbeeld is doodslag uit artikel 287 Sr. Hierin wordt een niet nader omschreven gedraging
verrichten waardoor iemand daadwerkelijk overlijdt omschreven. Diefstal is in zekere zin een formeel delict
doordat niet daadwerkelijk een wederrechtelijke toe-eigening wordt vereist (met het oogmerk daartoe
wegnemen volstaat). Het intreden van een bepaald doel kan op verschillende manieren in een
delictsomschrijving worden gepositioneerd. Bij doodslag bijvoorbeeld is het schuldverband op het gevolg
betrokken (het gevolg moet opzettelijk zijn veroorzaakt). Daarnaast wordt het gevolg regelmatig als
strafverzwarende omstandigheid opgenomen en dan doorgaans aan een schuldverband onttrokken (dan is
alleen causaliteit vereist). Voor de wetgever is het van belang dat materiële delicten meer begrenzing aan het
bereik van strafrecht geven.
2.7 Kwaliteits- en algemene delicten
Vooral de klassieke delictsomschrijvingen zoals moord, diefstal, verkrachting en vernieling zijn tot iedereen
gericht. Er wordt gesproken van een kwaliteitsdelict, wanneer een delictsomschrijving zich in directe zin slechts
tot rechtssubjecten richt in een bepaalde hoedanigheid, zoals tot ouder of stiefouder in de incestbepaling van
artikel 249 lid 1 Sr. Delicten die tot eenieder zijn gericht, zijn daarom gekwalificeerd als algemene delicten.
Het onderscheid tussen algemene en kwaliteitsdelicten is vooral van belang voor daderschap en deelneming.
Omdat de kring van mogelijke plegers bij de kwaliteitsdelicten is beperkt tot rechtssubjecten met de
voorgeschreven hoedanigheid wordt voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid van bij het strafbare feit
betrokkenen de deelnemingsregeling van extra gewicht. Aansprakelijkheidsstelling van de betrokkene die zelf de
kwaliteit mist is op grond van een deelnemingsvorm in beginsel mogelijk wanneer het opzet van deze deelnemer
(mede) de kwaliteit van de pleger omvat.
2.8 Commissie-en omissiedelicten
Het gewone strafbare feit omschrijft een verbod: men mag niet stelen, doodslaan en verkrachten. Dan staat in
de delictsomschrijving al snel een gedraging centraal: hij die steelt, doodslaat of verkracht wordt bedreigd met
een bepaalde maximumstraf. Dat zijn commissiedelicten: strafbare feiten die door handelen worden begaan.
Maar soms wordt in een delictsomschrijving een gebod gegeven: als getuige moet men komen, in sommige
gevallen moet men hulp verlenen en als belastingplichtige moet men bepaalde formulieren inleveren. Dat komt
vaak neer op de strafbaarstelling van nalaten een omissiedelict. Het is strafbaar om niet te komen als getuigen
niets te doen wanneer men hulp moet verlenen of om na te laten formulieren in te leveren.
In het commune strafrecht zijn omissiedelicten uitzondering. Dat ligt bij een daadstrafrecht met een ultimum
remedium-karakter voor de hand. Soms spreekt de delictsomschrijving expliciet over nalaten. Zie hiervoor ook
art. 136 Sr nalaten tijdig kennisgeven van op stapel staand ernstig misdrijf of art. 450 Sr nalaten hulp te verlenen
of te verschaffen. Soms is nalaten anders verwoord (art. 192 en 444 Sr). Wegblijven als getuige valt hieronder.
Het niet-doen staat hier voorop ook al kan de delictsomschrijving vervuld worden door juist wel iets te doen
(weglopen).
Er zijn twee soorten omissiedelicten:
1. Eigenlijke (zuivere) omissiedelicten: Bij eigenlijke omissiedelicten maakt de delictsomschrijving duidelijk wie er
niet mag nalaten. Mensen met een bepaalde zorgplicht zijn veelal normadressanten. Omissiedelicten zijn daarom
veelal aan te merken als kwaliteitsdelicten.
2. Oneigenlijke (onzuivere) omissiedelicten: Het gaat naar de wettelijke omschrijving om een commissiedelict dat
toch ook door een nalaten kan worden begaan. Het betreft doorgaans materieel omschreven delicten waarbij
het gevolg dan door (verwijtbaar) niets doen wordt veroorzaakt. Een voorbeeld: ouders die hun kind de
4