Hoofdstuk 1: Kennismaken met sociaal onderzoek & H2 sociale onderzoeksstrategieën
Wat is ‘sociaal onderzoek’?
Na het lezen van dit boek zul je veel meer verstand hebben van sociale
onderzoeksmethoden. Dit is vooral belangrijk om twee redenen:
(1) om de vele valkuilen waarin beginnende onderzoekers vallen te weten en dus te
ontwijken
(2) om bekend te raken met de manier waarop onderzoek uitgevoerd wordt zodat je artikelen
beter kunt begrijpen. De term ‘sociaal onderzoek’ refereert naar wetenschappelijk onderzoek
waarvan de hoofdvragen toegespitst zijn op sociaal wetenschappelijke gebieden (zoals de
sociologie en criminologie). Sociaal onderzoek wordt vooral uitgevoerd omdat er een
bepaald aspect dat speelt in de maatschappij tot op zeker niveau onopgelost is.
Sociaal onderzoek wordt beïnvloed door verschillende factoren.
Theorie en onderzoek
Theorie en onderzoek hebben elkaar nodig, aangezien je zonder onderzoek geen theorie
kunt opstellen en je zonder (uiteindelijke) theorie een loos onderzoek hebt.
Theorie: een verklaring van een geobserveerde regelmaat.
Kennistheorie: uitspraken over wat kennis is, gebaseerd op wat de bron van kennis is. Om
een theorie te bedenken heb je dus onderzoek nodig. (HC)
Empirisme (ervaringsleer):
(HC) Ervaringen of zintuiglijke waarnemingen vormen de enige bron van kennis omtrent de
werkelijkheid. De gegevens van deze ervaring vormen het fundament van kennis. ‘Wat je
niet ziet, bestaat niet.’
(Bryman) 1. Alleen kennis verkregen door ervaring is acceptabel, ideeën moeten empirisch
worden getest om het kennis te kunnen noemen.
2. het verzamelen van feiten/ervaringen kan op zichzelf als doel worden gesteld (naive
empiricism)
Axioma: een onbewezen, op ervaring berustende, als grondslag van een theorie aanvaarde
Stelling
Sociale wetenschappen gebruiken theorieën met een groot abstractieniveau: grand
theories.
Hiernaast bestaan ook de ‘middle-range theories’ (theorieën die bruikbaar zijn om een
afgebakend aspect van het sociale leven te begrijpen en te verklaren) en de ‘empirical
,findings’ (vertaald: constateringen gebaseerd op ervaringen).
De context van sociale onderzoeksmethoden (Minder belangrijk, maar lees het een keer door)
Sociaal onderzoek is niet hermetisch afgesloten van de buitenwereld: veel factoren
creëren gezamenlijk de context voor jouw onderzoek en kunnen bepalend zijn bij alle
beslissingen. De voornaamste invloeden zijn de theorie en de epistemologische en
ontologische overwegingen. Hieronder deze en enkele aanvullende invloeden op het
sociale onderzoek:
1. Theorieën: de informatie binnen een onderzoeksgebied is vaak al meermaals in
theorieën gegoten. Deze theorieën beïnvloeden jouw onderzoek omdat ze je helpen
om de achtergrond beter te begrijpen en om jouw onderzoek vorm te geven;
2. Literatuur: je moet bekend zijn met wat er al onderzocht is met betrekking tot
datgene waar je geïnteresseerd in bent;
3. Jouw visie op de relatie tussen de theorie en het onderzoek: je kan beginnen met
een theorie (en daarop je hypothese baseren), of eindigen met een theorie;
4. Epistemologische overwegingen: de aannames en visies over hoe het onderzoek
uitgevoerd moet worden. Wat is de beste manier om dit sociale fenomeen te meten?
5. Ontologische overwegingen: de aannames van het sociale fenomeen zelf. Is het
fenomeen wel door ons te beïnvloeden? Is het een product van onze interacties?
6. De normen en waarden binnen de maatschappij: wat is ethisch verantwoord?
7. Het doel van het onderzoek: draagt het enkel bij aan de stapel met kennis die er is
over de sociale wereld is of moet het praktisch nut hebben en de wereld veranderen?
Twee soorten onderzoeken die min of meer exclusief zijn ontwikkeld om implicaties
te hebben voor het alledaagse leven zijn evaluatieonderzoek en actie onderzoek.
8. De politieke context: veel onderzoek wordt gefundeerd door overheidsinstellingen.
Bepaalde onderwerpen zijn dus aantrekkelijker om te onderzoeken, krijgen meer
aandacht en worden vaker gepubliceerd;
9. De training en persoonlijke waardes en voorkeuren van de onderzoeker zelf.
Kernelementen van sociaal onderzoek
De volgende elementen zijn volgens de auteur van het boek de kernelementen van
sociaal onderzoek die meestal in dezelfde volgorde afgewerkt moeten worden.
Literatuuronderzoek. In dit onderdeel moet de onderzoekers kritisch kijken naar (1) wat
er al bekend is over het onderwerp (2) welke concepten en theorieën zijn gevormd (3)
welke onderzoeksmethoden al zijn gebruikt om dat onderwerp te onderzoeken (4) welke
conclusies er zijn getrokken of controversies er zijn ontstaan, en (5) wie de meest
toonaangevende onderzoekers zijn op dat gebied.
Theorieën. Zoals al eerder besproken is kunnen theorieën de basis vormen voor
onderzoek of juist de uitkomst ervan.
Dit ligt ten grondslag aan het verschil tussen de deductieve en inductieve benadering van
de relatie tussen theorie en onderzoek respectievelijk. Vertrouwd raken met de
concepten en theorieën is van groot belang omdat het (1) ons helpt om de gegevens te
interpreteren door een ‘framework’ te bieden en (2) een beeld geeft van hoe nuttig of
juist beperkt de theorieën zijn in het ontrafelen van sociale fenomenen.
Onderzoeksvragen. Het denken over onderzoeksvragen dwingt ons om te kijken naar wat
we werkelijk willen weten en onderzoeken. Slecht (niet concreet) geformuleerde
onderzoeksvragen resulteren in slecht onderzoek, omdat je warrig te werk gaat.
Onderzoeksvragen hebben zeven belangrijke functies, want ze (1) leiden je onderzoek
(2) leiden je besluiten met betrekking tot het onderzoeksdesign (3) leiden je besluiten
met betrekking tot welke data je van wie wilt verwerven (4) leiden je data-analyse (5)
,leiden de manier waarop je de data rapporteert (6) zorgen ervoor dat je niet onnodige
zijwegen inslaat, en (7) maken de lezers duidelijk waar jou onderzoek over gaat.
Steekproef met ‘cases’. De term ‘cases’ wordt toegevoegd, omdat de steekproeven niet
altijd (maar wel heel erg vaak) bestaan uit mensen. Soms wordt de data gehaald uit
bijvoorbeeld kranten. Vaak bestaan ‘cases’ dus wel uit mensen en wordt er geprobeerd
om een zo representatief mogelijke steekproef te verkrijgen die de populatie goed
weerspiegelt. Soms wordt er een enkele ‘case’ onderzocht, dit heet dan een ‘case study’.
De bedoeling bij deze opzet is dan niet om een aspect (zoals een mening) van de
populatie te onderzoeken, maar alleen die enkele ‘case’ zo gedetailleerd mogelijk te
analyseren.
Dataverzameling. Er zijn ontzettend veel instrumenten die gebruikt kunnen worden
tijdens de dataverzameling. Een voorbeeld hiervan is een neuropsychologische test of
een gestructureerd interview. Participantobservatie en een semigestructureerd interview
worden gebruikt als de onderzoeker het onderzoek wat opener wilt houden. De
dataverzameling moet natuurlijk heel goed afgespitst worden op de vraag die
beantwoordt moet worden.
Data-analyse. Het managen, analyseren en interpreteren van de verzamelde data, vaak
via een gecomputeriseerd programma (zoals IBM SPSS). Er wordt weleens onderscheid
gemaakt tussen primaire en secundaire analyse. Wanneer de data primair geanalyseerd
wordt, wordt het geanalyseerd door de onderzoeker(s) die verantwoordelijk was voor de
dataverzameling. Bij secundaire data-analyse analyseert iemand anders eerder
verzamelde gegevens. Bij het opstellen van het onderzoek moet al snel rekening
gehouden worden met de data-analyse: wacht niet met wachten over de analyse
methodes totdat de data verzameld is!
Rapporteren. De rapportage van (sociaal) wetenschappelijk onderzoek kent in ieder geval
de volgende onderdelen: een introductie, bespreking van de literatuur,
onderzoeksmethoden en resultaten, een discussie en een conclusie.
Kernelementen van sociaal onderzoek
De volgende elementen zijn volgens de auteur van het boek de kernelementen van
sociaal onderzoek die meestal in dezelfde volgorde afgewerkt moeten worden.
Literatuuronderzoek. In dit onderdeel moet de onderzoekers kritisch kijken naar (1) wat
er al bekend is over het onderwerp (2) welke concepten en theorieën zijn gevormd (3)
welke onderzoeksmethoden al zijn gebruikt om dat onderwerp te onderzoeken (4) welke
conclusies er zijn getrokken of controversies er zijn ontstaan, en (5) wie de meest
toonaangevende onderzoekers zijn op dat gebied.
Theorieën. Zoals al eerder besproken is kunnen theorieën de basis vormen voor
onderzoek of juist de uitkomst ervan.
Dit ligt ten grondslag aan het verschil tussen de deductieve en inductieve benadering van
de relatie tussen theorie en onderzoek respectievelijk. Vertrouwd raken met de
concepten en theorieën is van groot belang omdat het (1) ons helpt om de gegevens te
interpreteren door een ‘framework’ te bieden en (2) een beeld geeft van hoe nuttig of
juist beperkt de theorieën zijn in het ontrafelen van sociale fenomenen.
Onderzoeksvragen. Het denken over onderzoeksvragen dwingt ons om te kijken naar wat
we werkelijk willen weten en onderzoeken. Slecht (niet concreet) geformuleerde
onderzoeksvragen resulteren in slecht onderzoek, omdat je warrig te werk gaat.
, Onderzoeksvragen hebben zeven belangrijke functies, want ze (1) leiden je onderzoek
(2) leiden je besluiten met betrekking tot het onderzoeksdesign (3) leiden je besluiten
met betrekking tot welke data je van wie wilt verwerven (4) leiden je data-analyse (5)
leiden de manier waarop je de data rapporteert (6) zorgen ervoor dat je niet onnodige
zijwegen inslaat, en (7) maken de lezers duidelijk waar jou onderzoek over gaat.
Steekproef met ‘cases’. De term ‘cases’ wordt toegevoegd, omdat de steekproeven niet
altijd (maar wel heel erg vaak) bestaan uit mensen. Soms wordt de data gehaald uit
bijvoorbeeld kranten. Vaak bestaan ‘cases’ dus wel uit mensen en wordt er geprobeerd
om een zo representatief mogelijke steekproef te verkrijgen die de populatie goed
weerspiegelt. Soms wordt er een enkele ‘case’ onderzocht, dit heet dan een ‘case study’.
De bedoeling bij deze opzet is dan niet om een aspect (zoals een mening) van de
populatie te onderzoeken, maar alleen die enkele ‘case’ zo gedetailleerd mogelijk te
analyseren.
Dataverzameling. Er zijn ontzettend veel instrumenten die gebruikt kunnen worden
tijdens de dataverzameling. Een voorbeeld hiervan is een neuropsychologische test of
een gestructureerd interview. Participantobservatie en een semigestructureerd interview
worden gebruikt als de onderzoeker het onderzoek wat opener wilt houden. De
dataverzameling moet natuurlijk heel goed afgespitst worden op de vraag die
beantwoordt moet worden.
Data-analyse. Het managen, analyseren en interpreteren van de verzamelde data, vaak
via een gecomputeriseerd programma (zoals IBM SPSS). Er wordt weleens onderscheid
gemaakt tussen primaire en secundaire analyse. Wanneer de data primair geanalyseerd
wordt, wordt het geanalyseerd door de onderzoeker(s) die verantwoordelijk was voor de
dataverzameling. Bij secundaire data-analyse analyseert iemand anders eerder
verzamelde gegevens. Bij het opstellen van het onderzoek moet al snel rekening
gehouden worden met de data-analyse: wacht niet met wachten over de analyse
methodes totdat de data verzameld is!
Rapporteren. De rapportage van (sociaal) wetenschappelijk onderzoek kent in ieder geval
de volgende onderdelen: een introductie, bespreking van de literatuur,
onderzoeksmethoden en resultaten, een discussie en een conclusie.
Deductie en Inductie
Deductie: Theorie 🡪 Onderzoek
Hypothetische: Op basis van ervaringen stel je een
hypothese, die je vervolgens gaat bewijzen of
verwerpen dmv dataverzameling. Je stelt een
theorie op en gaat vanuit deze gedachte onderzoek
doen.
Inductie: Onderzoek > Theorie
Analytisch: Op basis van dataverzameling bedenk
je een theorie.
Bij onderzoek zal je tussen deze twee invalshoeken
heen en weer moeten bewegen (iteratief). Ze
hebben elkaar nodig.
(HC) Inductieve confirmatie (bevestiging): Op grond van een waargenomen regelmaat in een
beperkt aantal gevallen een universele uitspraak stellen. Voorbeeld: ‘Alle raven zijn zwart’.