1
Forensische Orthopedagogiek
Hoofdstuk 14 – Wat is specifiek aan forensisch orthopedagogische
diagnostiek?
Het biopsychosociaal model
Dit model gaat ervan uit dat gedragsproblemen vrijwel altijd multicausaal bepaald zijn. Er kunnen sterk
biologisch bepaalde stoornissen of kenmerken aanwezig zijn die een grote invloed hebben op het
gedrag van het kind (bijv. LVB, ASS, ADHD en temperament). Deze aanlegfactoren interacteren met
kindertijdervaringen, waarbij gedacht kan worden aan gehechtheidsproblemen en andere negatieve
ervaringen, zoals mishandeling, verwaarlozing en seksueel misbruik, die kunnen bijdragen aan
traumagerelateerde problematiek, zoals PTSS en problemen in de gewetensontwikkeling. Beperkte
opvoedingsvaardigheden en negatieve invloeden vanuit bijv. de buurt (criminaliteit) en school kunnen
de problemen versterken.
Het specifieke van forensisch orthopedagogische diagnostiek
Er zijn verschillen met de standaard diagnostiek
Forensische orthopedagogiek maakt standaard gebruik van zoveel mogelijk
informatiebronnen (bijv. als cliënt of ouders liegen/ontkennen).
Het gebruik van risicotaxatie-instrumenten is een integraal onderdeel van de forensische
orthopedagogische diagnostiek.
Er is binnen de forensische orthopedagogiek vrijwel altijd sprake van comorbiditeit, Dit maakt
het verrichten van differentiaal diagnostisch onderzoek vaak tot een ingewikkelde
aangelegenheid.
Hoofdstuk 15 – classificatie, screening en diagnostiek van een LVB
Classificatie van een verstandelijke beperking
De rol van intelligentie bij de classificatie van een verstandelijke beperking
Classificeren van licht, matig, ernstig naar zeer ernstig. Er wordt verschillende gedacht over wat nu
precies een verstandelijke beperking is. Met een instrument dachten makers van intelligentietests de
‘ware’ intelligentie van een persoon te kunnen bepalen en hier een oordeel over te kunnen geven. Zij
doen dit door een persoon te vergelijken met anderen die dezelfde kenmerken hebben (zoals leeftijd
en geslacht). De theoretische verdeling van intelligentie gaat uit van een gemiddeld IQ van 100. Bij
intelligentietesten is het wel de vraag of daadwerkelijk wel het IQ wordt gemeten of dat er
vertekeningen zijn (constructvaliditeit).
De rol van adaptieve vaardigheden bij de classificatie van een verstandelijke beperking
De ernst wordt conform de DSM-5 niet gedefinieerd op basis van de hoogte van het IQ, maar op basis
van de (verminderde) mate van het adaptief functioneren op het conceptuele, sociale en praktische
domein.
Classificatie van een licht verstandelijke beperking (LVB) in Nederland
IQ tussen de 70-85 met beperkte adaptieve vaardigheden en bijkomende problemen worden ook tot
de groep LVB gerekend.
Mensen met LVB en mensen die functioneren op het niveau van LVB
De mate van LVB kan variëren o.a. op de gebieden adaptieve vaardigheden en de leeftijd waarop de
problemen zijn ontstaan. Moonen (2017) onderscheidt zes oorzaken van een LVB met als
kanttekening dat er ook mengvormen van deze oorzaken kunnen zijn, zodat het aantal daarop
gebaseerde typologieën groter is dan zes.
1. De eerste oorzaak betreft mensen bij wie op grond van specifieke kenmerken bekend is dat er
sprake is van LVB. Te denken valt aan syndromen/stoornissen die samenvallen met LVB,
zoals een FAS-stoornis en het fragiele-X-syndroom.
2. De tweede oorzaak betreft mensen die op grond van een (bijkomende psychische) ziekte of
ongeval zijn gaan behoren tot de groep mensen met LVB. Zo kan bijv. traumatische
hersenschade leiden tot blijvende vermindering van de cognitieve en adaptieve vaardigheden.
, 2
3. De derde oorzaak betreft mensen die als kind in een achterstandspositie (lage SES) zijn
opgegroeid. Goed onderwijs kan deze achterstand ongedaan maken, maar niet alle kinderen
profiteren hier in gelijke mate van.
4. Een vierde oorzaak betreft mensen die in hun jeugd veel (drie of meer) vroegkinderlijke
traumatische ervaringen (ACEs) hebben meegemaakt. Hebben invloed op het cognitief
functioneren.
5. Een vijfde oorzaak betreft mensen die niet voldoen aan de DSM-5 kenmerken voor een LVB
maar, als er op enig moment in hun leven gekeken wordt naar hun intellectuele en adaptieve
prestaties, dan wel aan voldoen op grond van verminderde cognitieve en adaptieve
vaardigheden.
6. Een zesde oorzaak van iemand als een persoon met (of functionerend op het niveau van) een
LVB classificeren is op grond van een foutieve interpretatie van testresultaten. De gebruikte
test kan niet sensitief genoeg zijn voor de betreffende persoon (getest op het moment dat het
niet goed met hen gaat).
Het screenen van LVB: de SCIL, de SAF en de VALT
Om eerste aanwijzingen voor een LVB te kunnen krijgen. Is het mogelijk om te screenen met behulp
van instrumenten als de hieronder verder besproken SCIL en de SAF. Afname van de SCIL kost tien
minuten (14 vragen). Wanneer er sprake is van een lage score, is er in ongeveer 95% van de gevallen
sprake van een LVB. De SAF kan gebruikt worden wanneer leerlingen rond de 8-9 jaar oud zijn, welke
door de leerkracht wordt ingevuld. Een lage uitslag op de SAF, betekent een risico voor het
functioneren op het niveau van LVB. De VALT is er voor het totale functioneren (zwakke en sterke
kanten) in de context van het schoolse functioneren. Middels de VALT kan er mogelijk een aangepast
leerplan opgesteld worden. Hiermee krijgt de leerling ondersteuning op maat en kan de leerling zich
zo optimaal mogelijk ontwikkelen binnen zijn of haar eigen mogelijkheden.
Specifieke kennis bij het uitvoeren van diagnostiek bij mensen met een LVB
Er zijn veel overeenkomsten, maar ook veel verschillen tussen mensen met een LVB. Dit zou het
uitgangspunt van de diagnostiek moeten zijn. Houdt er in ieder geval rekening mee dat het
diagnosticeren van een LVB’er vraagt om extra vaardigheden van de diagnosticus.
Hoofdstuk 16 – Diagnostiek van gehechtheid
Binnen de forensische orthopedagogische en psychologische praktijk is er een groeiend besef dat
vroege gehechtheidservaringen een grote stempel kunnen drukken op de latere ontwikkeling van
kinderen en jongeren. Zo blijken onveilige gehechtheidsrelaties een belangrijke voorspeller van
ongunstige ontwikkelingsuitkomsten, waaronder internaliserende en externaliserende
gedragsproblemen en persoonlijkheidsproblematiek.
Van onveilige gehechtheid naar ontwikkelingsproblemen
Er zijn verschillende verklaringen voor de bevindingen dat onveilige gehechtheid samenhangt met
latere ontwikkelingsproblemen.
Een eerste verklaring komt vanuit onderzoek naar chronische stress. Een van de
kernassumpties van Bowlby’s gehechtheidstheorie (1969) is dat jonge kinderen hun
opvoeders nodig hebben voor stress- en emotieregulatie. Hoe meer de opvoeder in staat is
om het kind te troosten, hoe veiliger de gehechtheidsrelatie. Neuro(psycho)logische
mechanismen zijn belangrijk in het verklaren van chronische stress voor het ontstaan van
ontwikkelingsproblemen.
Ten tweede vormen de vroegkinderlijke gehechtheidservaringen met opvoeders het
interne werkmodel van gehechtheid. Dit interne werkmodel is een set van gegeneraliseerde
verwachtingen over zichzelf en anderen; een cognitief-affectief schema dat bepaalt hoe
ervaringen met andere mensen worden geïnterpreteerd en beoordeeld (Bosmans et al., 2010)
Zo uit dat zich door de onveilige gehechtheid bijv. in disfunctionele cognities zorgen
voor probleemgedrag.
Tot slot vormen emotieregulatiestrategieën een mediërende factor tussen onveilige
gehechtheid en ontwikkelingsproblemen (Stuart Parrigon et al., 2015). Deactiverende en
activerende strategieën, waarbij negatieve emoties juist worden onderdrukt of versterkt.
Inadequate emotieregulatie wordt veelvuldig in verband gebracht met het ontstaan van een
psychopathologie, zoals angst, depressie, persoonlijkheidsproblematiek, agressie,
automutilatie en verslaving, wat verklaart waarom onveilige gehechtheid kan leiden tot
ontwikkelingsproblemen.