Samenvatting theorie toets
mobiliseren K1
Enschede Minor Musculoskeletaal 2021
Morfologie, neurofysiologie, arthrokinematica & coaching
Inhoudsopgave
Morfologie (De Morree 6e druk).......................................................................1
Hoofdstuk 1 ‘Van scheiden en verbinden’.......................................................................1
Hoofdstuk 2 ‘Bouwen met bindweefsel’..........................................................................3
Hoofdstuk 3 ‘Een collageen continuüm’..........................................................................7
Hoofdstuk 4 ‘Bindweefselbeschadiging en herstel’.........................................................8
Hoofdstuk 6 ‘Kraakbeen van gewrichten’.....................................................................10
Hoofdstuk 7 ‘Bindweefsel rond gewrichten’..................................................................12
Neurofysiologie............................................................................................ 13
Animaal zenuwstelsel................................................................................................... 13
Vegetatief zenuwstelsel I.............................................................................................. 21
Vegeatief zenuwstelsel II..............................................................................................23
Pijn I.............................................................................................................................. 25
Pijn II............................................................................................................................. 27
Arthrokinematica.........................................................................................27
Pols............................................................................................................................... 27
Elleboog........................................................................................................................ 28
Schouder...................................................................................................................... 29
Enkel............................................................................................................................. 29
Knie.............................................................................................................................. 29
Heup............................................................................................................................. 30
SIG/LWK........................................................................................................................ 30
TWK/CWK...................................................................................................................... 30
Oefenvragen arthrokinematica.....................................................................................30
Coaching...................................................................................................... 31
Morfologie (De Morree 6e druk)
Hoofdstuk 1 ‘Van scheiden en verbinden’
Van scheiden en verbinden
Een zeer vroeg embryo ontwikkelt eerst 2 kiembladen die het grensvlak
gaan vormen met de toekomstige buitenwereld.
,2 Kiembladen:
1. Ectoderm (opperhuid, zweetklieren, haren en zenuwstelsel)
2. Endoderm (epitheellagen van de darmtractus, longen en klieren)
Vanuit het ectoderm vormt zich een groeve, de primitief streep en
daarna de neurale buis (=zenuwstelsel).
Het overgrote deel van de weefsels in het lichaam is afkomstig van een
groep cellen die zich vanuit de primitiefstreep tussen de kiembladen
nestelt. Deze groep cellen wordt het mesenchym genoemd. Deze cellen
liggen (t.o.v. het ecto- en endoderm) los en maken tussenstof aan. Zij zijn
verantwoordelijk voor het totale bindweefselsysteem van
botten/gewrichten/banden/vliezen/pezen/huid/hart/bloedvaten/lymfestelsel
/spierweefsel.
Aan beide zijden van de primitieve kraakbenige wervelkolom (notochord)
en de eerste aanleg van het ruggenmerg (neurale buis) vormen zich
somieten.
Somiet= een rij met concentraties van mesenchymaal.
De functie van een somiet is het ontwikkelen van een buitenlaag van
cellen die de toekomstige huid en onderhuid, vet- en bindweefsel levert.
De middelste cellen van de somieten delen zich en vormen spier(weefsel)
rond de wervelkolom.
De mediale cellen vormen rondom de neurale buis de botten van de romp,
wervelkolom en het bekken. De extremiteiten ontwikkelen zich zijdelings
en nemen ook somietweefsel op. Deze zijn na 30-35 dagen na de ovulatie
te zien.
Verbinden en scheiden met bindweefsel
Bindweefselvormende cellen worden omgeven door fragiele
celmembranen en hun celplasma is een weinig stevige gel.
Bindweefselcellen hoeven zelf geen krachten op te vangen.
Bindweefsel bestaat uit een groep cellen + ECM (extracellulaire matrix).
De ECM vangt krachten op door de gelachtige grondsubstantie, de cellen
bepalen de vorm van deze vezels en gel. Bindweefselcellen produceren
continu macromoleculen die door hun fysieke eigenschappen elk voor een
specifieke functie ontworpen zijn. De macromoleculen en
bindweefselvezels vormen samen een trek- en druksterksysteem. Voor de
trekvastheid zijn collagene bindweefselvezels geschikt.
Bindweefsel is ook voor bescherming voor bijvoorbeeld de hersenen, er is
hier soepel vervormbare bindweefsel bij nodig, omdat neuronen snel heen
en weer moeten worden getransporteerd. Dit gaat niet als het vaste
bindweefsel zou zijn.
Verbinden en scheiden
Bindweefsel wordt continu aangepast op de belasting die het krijgt. De
ene keer zijn er meer trekvaste vezels en de andere keer rekbare, of een
combinatie van beiden. Bij botten worden er tussen de bindweefselcellen,
calciumfosfaatkristallen gemaakt, zodat er zo min mogelijk vervorming
plaats vindt en dat er dus veel mechanische belasting plaats kan vinden.
Tussenruimtes zijn vaak opgevuld met losmazig bindweefsel, dit vervormt
snel dus zit de beweging niet in de weg. Synovia voorziet kraakbeen van
voeding, want kraakbeen is niet doorbloed. Organen moeten zich ook
,ongehinderd kunnen verplaatsen, daarom zit ook hier losmazig
bindweefsel.
Hoofdstuk 2 ‘Bouwen met bindweefsel’
Embryonale ontwikkeling
De fibroblast maakt bindweefsel en grondsubstantie aan om weefsel
bestand te maken tegen mechanische krachten. In een embryo hoeven de
weefsels niet stevig vast te liggen, omdat deze door de groei weer
aangepast moeten worden. Daarnaast zou het te veel energie kosten om
stevige structuren eerst weer af te breken. In de ECM zit de gelachtige
substantie, dit bestaat uit proteoglycanen. Deze zijn snel te produceren en
hun levensduur is kort, waardoor aanpassing snel kan plaatsvinden. Als
het embryo in een foetus verandert, adn moeten steeds meer
bindweefselvezels worden aangelegd, doordat de foetus meer beweegt en
groter is, zal er meer ondersteuning nodig zijn.
De kwaliteit van bindweefsel wordt bepaald door:
- Collageenvezels
- Elastinevezels
- Proteoglycanen
Adaptie= Een organisme moet bewegen, hierop past het bindweefsel zich
aan en wordt sterker.
De bindweefselvormende cel: de fibroblast
De ECM is een combinatie van eiwitvezels, gelachtige materie en water.
De bouwstenen die fibroblasten produceren zijn in te delen in
macromoleculen:
- Bindweefselvezels (collageen/elastine) Mechanische sterkte
- Complexe proteoglycanen Vezels stabiliseren
- Koppelmoleculen, zoals fibronectine, die cellen en matrix verbinden
Hechten van cellen
De belangrijkste bouwstenen voor collagene vezels zijn
procollageenmoleculen (=tropocollageen). Als je deze moleculen aan
elkaar koppelt krijg je collagene bindweefselvezels.
Een andere bouwsteen is tropo-elastine, die na polymerisatie rekbare
elastinevezels in bindweefsel vormt.
Collageen heeft een lange levensduur, na de fase van levensgroei is het
minder actief bezig met collageenvorming.
Groei- en herstelprocessen
Rol van een fibroblast:
1. Stabiliteit, de cel moet stevig zijn.
2. Signalering, waar is er behoefte aan de aanmaak van bindweefsel?
3. Communicatie, d.m.v. boodschappersstoffen kunnen andere cellen
worden geactiveerd.
4. Mobiliteit, een fibroblast kan zich makkelijk verplaatsen, voor
bijvoorbeeld een wond.
5. Productie, aanmaken van moleculen voor de grondsubstantie.
6. Opruimwerkzaamheden, collagenase (enzym) ruimt
collageenfragmenten op.
, Celskelet
Fibroblasten hebben een inwendig skelet om druk- en trekkrachten op te
vangen en toch hun vorm te behouden. Fibroblasten bevatten een 3-tal
eiwitdraden voor de celstructuur te behouden:
- Actinefilamenten (langs de celmembraan, spelen een rol bij snelle
aanpassingen in de celvorm).
- Intermediaire filamenten (Door het hele celplasma, geven
‘steigerpalen’ en voorzien de cel van stevigheid).
- Microtubili (Zorgt voor transport van een groot aantal celstructuren,
moleculen en chromosomen bij de celdeling).
De trek- en drukmoleculen zijn, in het celskelet door de membraan van de
fibroblast heen, verbonden met de vezels in de ECM. Dit gebeurt met
koppelmoleculen (integrines), deze eiwitten steken zowel aan de
binnenzijde als aan de buitenzijde door de celmembraan heen en hechten
binnen aan actinefilamenten en buiten aan de bindweefselvezels in de
ECM. Het celskelet zet zich daarmee voort in de stevige bindweefselvezels
tussen de cellen. Fibroblasten hebben sensoren die als mechanosensor
dienstdoen. Zij weten wanneer er te veel of te weinig spanning in ons
lichaam is en kunnen hierop de bindweefselproductie afstemmen.
Celbeweging
In de cel is beweging nodig om bijvoorbeeld naar een wond te gaan. Dit
gebeurt als volgt:
Ze ontkoppelen tijdelijk de intergrines aan de bewegingszijde en strekken
de cel in de kruiprichting uit. Daarna koppelen de fibroblasten zich weer
aan de ECM vast. Wanneer ze dan nodig zijn, kruipen ze langs
bindweefselvezels naar het wondgebied toe. Ook kunnen ze met hoge
snelheid mee worden gevoerd door weefselvloeistof.
De fibroblast tast de omgeving af voordat hij zich gaat hechten om zich te
kunnen verplaatsen. De cel zendt tastdraden uit (microspikes) om te
voelen of er een geschikte hechtplaats is. Een actinefilament hecht zich
aan het vaste celskelet en verlengt zich aan de voorkant. De dunne
microspike duwt de celmembraan voor zich uit. Een fibroblast kruipt na
stimulering door mechanische prikkels naar zijn doel. Vrije
actinemoleculen koppelen zich aan de voorzijde van een uitstulping
(lamellipodium). De groei van het nieuw vormende actinenetwerk drukt de
membraanrand naar voren (protusie). De aan de membraan grenzende
actinedraden worden via integrines aan de membraan gehecht. Buiten de
cel zorgen fibronectinemoleculen in de matrix voor binding tussen
integrines en omringend collageen. De cel trekt de achterzijde in na
loslating van de hechtmoleculen in de omgeving (retractie). Als je dit
proces herhaalt kruipt de fibroblast zo in de gewenste richting.
Lokale prikkels voor aanmaak van bindweefsel
Het principe van de celreactie op mechanische prikkels, boven een
bepaalde drempelwaarde, met als gevolg vorming van collagene
bindweefsels heet mechanotransductie. Dit is het proces vanaf het