Aantekeningen hoorcolleges
MCO/S
Deeltentamen 1
Hoorcollege 1 06-09-2021
Wetenschap = systematisch proces van vergaring van theoretische kennis door middel van
observatie.
Systematisch proces van vragen stellen en beantwoorden.
Empirie: toetsen aan de werkelijkheid.
Cumulatief onderzoek.
Method of science: kennis vergaren via duidelijk omschreven regels/principes.
Anders dan alledaagse kennis:
Intuition/belief: ‘dit voelt gewoon als het beste’.
Consensus: ‘iedereen om me heen heeft een Iphone’.
Authority: ‘omdat mijn arts het zegt’.
Casual observation: ‘mijn studiegenoten doen het ook zo’.
Tenacity/gewoonte: ‘zo heb ik het altijd gedaan’.
Is een autoriteit altijd betrouwbaar? Blijf altijd zelf kritisch.
Regels wetenschappelijk onderzoek:
Empirisch toetsbaar
Gebaseerd op de werkelijkheid.
Waarneembare data.
Niet filosoferen.
Repliceerbaar: studie moet herhaald kunnen worden met dezelfde resultaten.
Objectiviteit:
Bevindingen niet ‘persoonsgebonden’.
Uniforme regels, vergelijkbare uitkomsten.
Geen ruimte voor subjectieve interpretatie.
Transparant en openbaar
Controleerbaar.
Open voor kritiek.
Falsifieerbaarheid.
Logisch consistent/intern coherent
Consistent in je ideeën, verwachtingen en conclusie.
Consistent in je onderzoek: blijf bij je oorspronkelijk idee, pas niks aan.
Er is constant twijfel, resultaten zijn altijd voorlopig.
De empirische cyclus: observatie, inductie, deductie, toetsing, evaluatie.
Methoden van dataverzameling: observaties:
Systematisch.
Alle stappen en keuzes moeten openbaar zijn.
Stellen van vragen kan op veel manieren en hoe, wat en wie ga je vragen?
, Inhoudsanalyse: informatie uit bestaande beelden of teksten halen en die informatie
coderen.
Onderzoeksmethoden afhankelijk van je onderzoeksvraag.
Hoorcollege 2 07-09-2021
Paradigma: gezamenlijk wereldbeeld, gedeelde opvattingen en aannames.
Paradigmaverschuiving door nieuwe/meer kennis → ander wereldbeeld.
Cumulatief: voortbouwen op nieuwe kennis.
Ontologie: zijnsleer
Hoe we denken over de wereld.
Bepaalt hoe wetenschappers denken en onderzoek verrichten.
Binnen CW: wat is communicatie?
Epistemologie: kennisleer
Wat als kennis telt en hoe we die kennis moeten vergaren.
Bepaalt welke onderzoeksmethoden worden gebruikt en wat is de kwaliteit daarvan?
Hoe vergaren we kennis over communicatie in de sociale werkelijkheid? Hoe
observeren en meten we communicatie en attitude?
Twee stromingen binnen CW:
Worldview I: empirisch-analytisch = kwantitatief onderzoek
Nadruk op wetmatigheden/generaliseren → nomothetische kennis.
Reductionistische aanpak: wereld reduceren naar kleine eenheden (persoon,
organisatie) gereduceerd tot variabelen waarmee we relaties in kaart kunnen
brengen.
Objectief: derdepersoonsperspectief, onderzoeker op afstand van de
deelnemers.
Worldview II: empirisch-interpretatief = kwalitatief onderzoek
Begrip van het unieke begrijpen, verstehen → idiografische kennis.
Holistisch: eenheid als geheel.
Subjectief: eerstepersoonsperspectief, meedoen met het onderzoek.
Tegenwoordig worden deze twee wereldbeelden wel samen gebruikt: mixed-methods
research.
Empirische cyclus: je start bij observatie, eindigt bij evaluatie en dat kan weer het startpunt
zijn van nieuw onderzoek.
Observatie & inductie
Inductie: van het bijzondere naar het algemene redeneren.
Observatie → patroon → theorie.
Vanuit observatie induceer je bepaalde theorie.
Vanuit concrete situaties naar algemene verbanden.
Deductie:
Bestaande literatuur lezen om tot een bepaalde
verwachting/hypothese te komen.
Van algemene verbanden naar concrete situaties.
Vanuit deductie stel je verwachtingen op: hypothesen en conceptueel
model.
Toetsing:
Hoe toets ik mijn hypothese?
Wat heb je nodig als antwoord op je vraag.
Twee mogelijkheden: verificatie en falsificatie
, Wiener Kreis: een hypothese is wetenschappelijk als deze
bevestigd kan worden = verificatie → je weet het nooit zeker,
want je kunt blijven zoeken naar bevestiging.
Karl Popper: falsificatie, proberen te weerleggen. Je komt
verder, want je krijgt meer zekerheid.
Evaluatie:
Conclusies trekken en limitaties eigen onderzoek beschrijven, advies
geven voor vervolgonderzoek.
Deductief-nomologisch model:
Algemene uitspraak (alle mensen sterfelijk).
Aanname, assumptie (ik ben een mens).
Voorspelling, afleiding (ik ben sterfelijk).
Je hebt een onderzoeksplan nodig:
Probleemstelling formuleren: wat, voor wie, waarom en vanuit welk theoretisch
raamwerk?
Onderzoeksmethode (design): hoe? Wat? Wanneer? Waar? Wie?
Data verzameling.
Plan vastleggen vooraf, niet meer aanpassen.
In werkelijkheid loopt je plan altijd anders.
Een artikel bevat:
Introductie.
Theoretisch kader.
Methode.
Resultaten.
Conclusie/discussie.
Hoorcollege 3 13-09-2021
Probleemstelling: vraagstelling, doelstelling, verwachtingen.
Je hebt literatuur nodig voor de kwaliteit van je eigen onderzoek: cumulatief.
Onderzoeksveld leren kennen.
Weten wat bekend is en wat nog niet.
Kijken wat er beter/anders kan.
Bij deductie gebruik je het meeste literatuur, maar je gebruikt het in alle fases.
Observatiefase en inductiefase: combinatie van wetenschappelijke en andere
literatuur om aanleiding en relevantie te beschrijven.
Deductiefase: wetenschappelijke literatuur: theoretische verklaringen, veld juist
kunnen beschrijven, argumentatie voor verwachtingen.
Toetsing: wetenschappelijke literatuur: gebruikelijke of nieuwe methodologische
keuzes vinden. Gebruikelijke/geaccepteerde analysetechnieken vinden en inspiratie
voor rapportage opdoen.
Evaluatiefase: wetenschappelijke literatuur: verklaringen resultaten, limitaties, nieuwe
inzichten, vervolgonderzoek.
Zoekstrategie:
AND, OR, NOT.
* = synoniemen met andere uiteinden laten zoeken.