Leerdoelen Bijzondere overeenkomsten David Gloudemans
Week 1 Introductie en de consumentenkoopovereenkomst
Jurisprudentie week 1
Hof van Justitie EU 4 juni 2015, zaak C-497/13 (Froukje Faber).
Conformiteitstoets, art 7:17 jo 7:18 lid 2 BW
Ging om een vrouw die met een tweedehands auto op de snelweg reed. Na drie maanden
ontplofte die auto. In dit geval gold het bewijsvermoeden uit 7:18 lid 2 BW. er was namelijk
sprake van een consument, 7:5 BW. Volgens artikel 7:18 lid 2 BW heb je het gunstige
bewijsvermoeden 6 maanden na de aankoop bij non-conformiteit. Je hoeft niet te bewijzen
waar het vandaan komt. Dat moet de verkoper bewijzen. Je hoeft alleen te stellen dat er een
gebrek is. Ten gunste van de consument dus
Feiten
De zaak betrof een geschil tussen een mevrouw Faber en een autobedrijf, waar zij een
tweedehands voertuig had gekocht. Vier maanden na de aankoop vloog de auto tijdens een
rit in brand en brandde vervolgens op de vluchtstrook volledig uit. Het wrak werd naar het
bedrijf van de verkoper getransporteerd en van daaruit naar een demontagebedrijf. Acht
maanden later stelde mevrouw Faber het autobedrijf aansprakelijk en maakte een procedure
bij de Rechtbank te Arnhem aanhangig. De auto was inmiddels gedemonteerd, zodat de
bewijspositie van mevrouw Faber aanzienlijk was bemoeilijkt. De algemene regels van het
Nederlands burgerlijk recht verlangen in deze omstandigheden dat, indien een aangekocht
product een gebrek blijkt te hebben, de koper binnen bekwame tijd zoals de wet het
formuleert (artikel 7:23 lid 1, BW) dat aan de verkoper meldt.
Bewijslastverdeling
Ter uitvoering van Richtlijn 1999/44 inzake consumentenkoop bevat het BW echter ook
enkele uitzonderingen op die regels, die met name tot doel hebben de
onderhandelingspositie van de consumenten te beschermen. Dat heeft onder meer
betrekking op de termijn voor kennisgeving en de bewijslastverdeling. Om die reden bepaalt
sinds 2002 artikel 7:18 lid 2 BW dat bij een consumentenkoop wordt vermoed dat de
aangekocht zaak al bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, indien het
gebrek aan het product zich binnen een termijn van zes maanden na oplevering openbaart,
tenzij de verkoper anders bewijst. Die uitzondering op de algemene regels over stellen en
bewijzen is alleen van toepassing, indien de koper een consument is, dat wil zeggen een
natuurlijk persoon die het betrokken product voor privé doeleinden heeft aangekocht. In
eerste aanleg bij de rechtbank werd door mevrouw Faber niet aangevoerd dat zij had
gehandeld als een consument en dat daarmee de uitzondering van het artikel 7:18 BW van
toepassing was. De rechtbank wees haar vordering dan ook af. Ze had niet binnen de
periode van bekwame tijd het gebrek aan het autobedrijf ter kennis gebracht. Ook in de
grieven voor het hoger beroep werd de kwalificatie als consument niet genoemd. Het Hof
Arnhem-Leeuwarden vroeg zich echter af of het niet uit eigen beweging (ambtshalve) de
toepasselijkheid van de regels over consumentenkoop moest onderzoeken en eventueel
toepassen in weerwil van de lijdelijkheid, die gewoonlijk van de civiele rechter door de
Nederlandse procesregels wordt verlangd. Dat houdt onder meer in dat een rechter zich
moet beperken tot datgene wat partijen aan hem voorleggen. Het Arnhemse Hof legde deze
vraag voor aan het Hof van Justitie in Luxemburg.
,Hof van Justitie
Nationale procesregels (zoals de lijdelijkheid, de termijnen, bewijslastverdeling) mogen een
rechter er niet van weerhouden na te gaan of de regels uit de richtlijn op een consument als
privaat persoon van toepassing kunnen zijn, ook al heeft de koper zich daar niet zelf of via
zijn advocaat op beroepen. De rechter moet ambtshalve de toepasselijkheid van de
Europese regel verifiëren. Dat geldt, aldus het Hof van Justitie, zowel in eerste aanleg als in
zaken in hoger beroep.
Dwingend recht
De bepaling uit de EU richtlijn consumentenkoop over de bewijslastomkering bij gebreken
die binnen zes maanden na levering van het aangekochte product naar boven komen, heeft
het karakter van dwingend recht en is van openbare orde. Indien nodig moet de rechter dus
actief ingrijpen in de procedure, ook als de koper zich niet zelf op die regels heeft beroepen.
In de zaak van mevrouw Faber zou dat er toe kunnen leiden dat in hoger beroep de
gevorderde schadevergoeding alsnog wordt toegewezen.
Literatuur week 1
Schelhaas en Verheij, Bijzondere overeenkomsten 2019, hoofdstuk 1(geheel), hoofdstuk 2
(nrs. 13 t/m 19, 34 t/m 39);
Hoofdstuk 1 Algemene inleiding
1.2 Boek 7 BW
3 Doel van boek 7 BW
Contractsvrijheid is een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse contractenrecht.
Partijen zijn ook vrij om de inhoud en derhalve de rechtsgevolgen van hun overeenkomst
naar goeddunken te bepalen. Het BW gaat uit van een open contractensysteem. Uit het
stelsel van het BW vloeien de zogenoemde grenzen voort uit dwingende bepalingen die voor
alle rechtshandelingen gelden, zoals het aangaan van een rechtshandeling waarbij een
vormvoorschrift niet in acht wordt genomen (3:39 BW) of die naar inhoud en strekking in
strijd is met goede zeden of de openbare orde (3:40 lid 1 BW). Of bijvoorbeeld uit boek 6; het
dwingend recht ten aanzien van contracten. Daarnaast kan het aangaan van de
overeenkomst of de inhoud ervan in strijd komen met wetgeving van bijzondere aard (art.
3:40 lid 2 en 3), zoals de Mededingingswet, het Europees recht of de Wet financieel toezicht.
Om een tweetal redenen is het noodzakelijk geoordeeld voor een aantal overeenkomsttypen
in de wet, in casu in boek 7, bijzondere voorschriften op te nemen.
De eerste reden is dat in de praktijk blijkt dat partijen bij alledaagse overeenkomsten (koop,
bewaarneming, geldlening) alleen in hoofdlijnen de rechtsgevolgen van hun afspraak voor
ogen hebben. Diverse (detail)vragen kunnen vaak niet worden beantwoord aan de hand van
de uitdrukkelijke of stilzwijgende bedoeling van partijen, terwijl dit type veelomvattende
overeenkomsten wel om specifieke regelingen vraagt. Ook het bepalen van rechtsgevolgen
die voortvloeien uit de aard van de overeenkomst, uit de gewoonte of de eisen van
redelijkheid en billijkheid is vaak niet goed mogelijk. Het is de bedoeling dat in boek 7 per
afzonderlijk geregeld bijzonder contract deze maatstaf nader wordt uitgewerkt. De bijzondere
wettelijke bepalingen van de desbetreffende titel uit boek 7 vullen de tussen partijen gemaakt
individuele afspraken aan met bepalingen die in de bedoeling van de wetgever een
evenwichtige, objectieve toedeling van rechten en verplichtingen beogen. Deze bepalingen
,zijn niet van dwingend recht, maar in beginsel regelend recht.
De tweede reden is dat het algemeen belang daarnaast eist dat in bepaalde opzichten de
onderhandelings- en contractsvrijheid van partijen wordt begrensd.
In het stelsel van BW wordt recht gedaan aan de eis van het algemeen belang door voor
bepaalde bijzondere overeenkomsten voorschriften op te nemen die de vrijheid van partijen
beperken en de belangen van een bepaald type contractspartij beschermen. Boek 7 hanteert
daarvoor een aantal methodieken.
4 Structuur van Boek 7 BW
De wetgever heeft voor de bijzondere overeenkomsten in Boek 7 de volgende indeling in
gedachten gehad:
a) overeenkomsten strekkende tot overdracht van een goed (zoals koop) of tot verlening van
het genot van een goed.
b) overeenkomsten gericht op het verrichten van werkzaamheden door de ene voor de
andere partij, zoals de opdracht, de bewaarneming of de arbeidsovereenkomst
c overige bijzondere overeenkomsten, zoals borgtocht, de vaststellingenovereenkomst en de
verzekeringsovereenkomst
Volgens de oorspronkelijke idee zijn aan deze indeling zelf noch aan de volgorde
rechtsgevolgen verbonden. De toepasselijkheid van een bepaalde titel op een overeenkomst
tussen partijen wordt niet bewerkstelligd door de benaming die partijen aan hun
overeenkomst geven. Doorslaggevend is of de overeenkomst naar de door partijen bedoelde
inhoud onder de wettelijke omschrijving van een bepaalde overeenkomst valt.
5 Methoden van bescherming in Boek 7
Boek 7 beoogt algemeen gehouden afspraken tussen partijen een nader gespecificeerde
inhoud te geven. Daarnaast acht de wetgever het van algemeen belang om voor bepaalde
bijzondere overeenkomsten voorschriften op te nemen die de vrijheid van partijen beperken,
ten bate van de bescherming van één der partijen. De volgende voorschriften kunnen
worden onderscheiden:
a) bepalingen die aan een overeenkomst rechtsgevolgen verbinden die door partijen niet
kunnen worden weggecontracteerd
b) bepalingen die ten aanzien van een bepaalde overeenkomst of voor een bepaald beding
een vorm voorschrijven
c) bepalingen die betrekking hebben op de bewijslast of op de toelaatbaarheid van
bewijsmiddelen
Indien in een wetsbepaling rechtsgevolgen zijn opgenomen die door partijen niet kunnen
worden weggecontracteerd (ad a) dan is er sprake van dwingend recht. Dwingend recht
komt in nagenoeg alle titels voor. In deze categorie horen ook de regels dat van bepaalde
onderdelen niet ten nadele van de particuliere koper of opdrachtgever mag worden
afgeweken behoudens een standaardregeling
Zie boek voor de voorbeelden van de verschillende soorten.
, 6 Partijen die in boek 7 beschermd worden
Het voorgaande samenvattend: om redenen van particulier en algemeen belang beoogt de
wetgever ten aanzien van een aantal overeenkomsten houvast en bescherming te bieden.
Houvast door bepaalde rechten en verplichtingen meer specifiek in de wet uit te schrijven.
Bescherming door bepaalde onderdelen tot (semi) dwingend recht te verklaren dan wel door
bepaalde belangen door middelen van een vormvoorschrift of een verlichting van
bewijsregels te hulp te schieten.
De bescherming richt zich uiteraard tot de zwakke partij bij de overeenkomsten, omdat deze
door opleiding, draagkracht of positie in de economische distributieketen onvoldoende is
geïnformeerd, onvoldoende middelen heeft om alternatieve keuzen te maken of zich
geplaatst ziet tegenover een economisch sterkere wederpartij. Het gaat dan om de
(consument-)koper, de huurder, de patiënt, de reiziger, de werknemer, de opdracht gever en
meer algemeen om de consument: de natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening
van een beroep of bedrijf. Consumentenbescherming is de rode draad door het grootste deel
van boek 7. Op een consument toegespitste bepalingen zijn bijvoorbeeld koop (7:6),
lastgeving (7:416-417), bouw van een woning (art. 7:765 e.v.) en borgtocht (7:862).
In slechts zeer beperkte mate bieden onderdelen van Boek 7 bescherming aan
rechtssubjecten die handelen ter uitoefening van beroep of bedrijf. Voorbeelden:
verkoper (7:25)
opdrachtnemer (7:406 lid 2)
de lasthebber-rechtspersoon (7:423)
de hotelhouder (7:608 BW)
de handelsagent (7:428-445)
handelsvertegenwoordiger (7:687-7:689)
1.3 Boek 7 als onderdeel van het vermogensrecht
7 Gelaagde structuur: verhouding tot boeken 3, 5 en 6 BW
Het ordeningsprincioe van het Nederlandse vermogensrecht, dat bekend staat als de
gelaagde structuur, betekent voor de bijzondere overeenkomsten uit boek 7 dat naast de
bijzondere bepalingen uit boek 7 het algemene vermogensrecht uit boeken 3, 5 en 6 BW van
toepassing is. Meer specifiek boek 3 titel 2 (rechtshandelingen) en titel 11
(rechtsvorderingen) en boek 6 titel 1 (verbintenissen in het algemeen) en titel 5
(overeenkomsten in het algemeen).
Niet alleen met het oog op het belang dat met de afzonderlijke regeling van een bijzondere
overeenkomst wordt gediend, maar ook uit het stelsel van de wet vloeit voort dat de nadruk
in boek 7 niet ligt op de regeling van de vernietigbaarheid of nietigheid van de overeenkomst
als rechtshandeling, de totstandkoming van de overeenkomst of de ontbinding van de
wederkerige overeenkomst.
Het kenmerkende van de meeste bepalingen in boek 7 schuilt in de gespecificeerde inhoud
van de afzonderlijke rechten en verplichtingen van de partijen bij de bijzondere
overeenkomst. Deze hebben, de verzamelde titels van Boek 7 in ogenschouw nemend,
betrekking op een aantal bijzonderheden zoals:
a) precontractuele verbintenissen
b) nadere regels inzake de totstandkoming van de overeenkomst
c) hoofdverplichtingen van de partijen
d) bijkomende verplichtingen van de partijen
e) beëindiging van de overeenkomst