Hoorcolleges Criminologisch Onderzoek voor Sociale Wetenschappers
Hoorcollege deel I: kwantitatief onderzoek
Er wordt onderzoek gedaan naar criminaliteit voor:
- Het begrijpen van nieuwe ontwikkelingen: globalisering, privatisering, digitalisering.
Hierbij is het ook van belang om te blijven kijken naar de kennis die er al is en de
onderliggende patronen te begrijpen.
- Nieuwe, theoretische inzichten: psychologisch, sociologisch, economisch.
In de geschiedenis van de criminologie betrokkenheid van verschillende stromingen.
De stromingen zijn niet vastliggende lijnen van onderzoek, maar is dynamisch en
interdisciplinair
- Belang van kritische reflectie en discussie: Reply All (‘The Crime Machine’)
Bij gebrek aan kritiek op bestaande maatregelen of kennis herhaal je problemen uit
het verleden.
In criminologisch onderzoek bestaande kennis vertalen naar een journalistiek format om het
belang van een bepaald onderzoek te benadrukken.
Verschillende manieren van onderzoek doen:
1. Participerende observatie
2. Interviews
3. Vragenlijsten
4. Discourse analyse
5. Statistiek
6. Digitale etnografie
Kwantitatief onderzoek: surveyonderzoek, secundaire analyse, experimenteel
laboratoriumonderzoek, longitudinaal onderzoek, meta-analyse
Hoorcollege deel II: kwalitatief onderzoek
,In kwalitatief onderzoek niet veel spreken over variabelen, maar meer holistisch.
Bijvoorbeeld: “Wat zijn de invloeden van Covid op de drugshandel?” en dus niet kijken naar
een specifieke factor die invloed heeft op een andere factor.
Verschil met de empirische cyclus is bij kwalitatief onderzoek data verzameling en
dataregistratie gelijk met de data-analyse. Op het moment dat je data begint te verzamelen
begin je ook direct met data-analyse.
Bij de empirische cyclus verzamel je eerst alle informatie voordat de analyse begint.
Cyclisch-iteratief proces: je gaat stappen voor- en achteruit (= cyclisch) en er zijn veel heen-
en-weer stappen die je herhaalt (= iteratief). Het is een soort spiraal, waarbij men constant
heen en weer gaat van verschillende stappen, zo kom je er bijvoorbeeld bij data-analyse
achterkomt dat de steekproef niet goed is waardoor je terug gaat naar een eerdere stap.
Het is anders dan de klassieke PTO (Probleemstelling – Theorie – Operationalisatie), want:
o Er zijn geen geïsoleerde variabelen, maar alles wordt gekeken in samenwerking met
de omgeving/context
o Er is (in het begin) geen sprake van een hypothese die je gaat toetsen; er is geen
‘toetsing’ maar ‘exploratief’ (= je begint niet met ideeën of hypotheses over hoe
dingen zijn die je gaat toetsen, maar je gaat meer inductief kijken en dus van theorie
naar de praktijk)
o Het is dus niet deductief (= theorie empirie), maar inductief (empirie theorie)
o Theorie bestaat natuurlijk wel binnen kwalitatief onderzoek, maar wordt gebruik als
‘kader’ of ‘zoeklicht’ om data te interpreteren/beschrijven/verklaren (sensitizing
concepts). Te toetst dus geen theorieën, maar het is een vorm om verzamelde
informatie te interpreteren en dus de realiteit te begrijpen.
Veel verschillende soorten onderzoeksdesign:
1. Longitudinaal: meerdere meetmomenten over de tijd, voor het onderzoeken van
ontwikkeling in tijd. Bijvoorbeeld het onderzoeken van de ontwikkeling van
criminaliteit tijdens de coronaperiode, hierbij een meetmoment voor corona, tijdens
corona en na corona.
2. Cross-sectioneel of snapschot: op een moment onderzoek doen
3. Retrospectief: biografie, levensgeschiedenis, percepties voor en na interventie,
historisch.
4. Comparatief: vergelijken van verschillende onderzoeken; meta-analyse en parallelle
studies
5. Gevalstudie/case study: onderzoek naar een persoon/delict waarbij je de diepte in
gaat
6. Etnografisch: onderzoek naar een kleine groep om deze groep heel goed te
begrijpen; thick description, Verstehen (= gezichtspunten van deze groep te begrijpen
door hun gezichtspunt te analyseren)
Overzichtsschema kwalitatief onderzoek
, o Probleemstelling en onderzoeksvragen
Dit komt altijd voort uit literatuuronderzoek. Hierbij kijken naar de …
Onderzoekbaarheid van een bepaalde onderzoeksvraag; het moet een empirische
vraag zijn en ethisch. Hierbij geen normatieve vraag, wat een mening-vraag of
evaluerend is.
Haalbaarheid in de zin van tijd, geld, respons
Simpel en duidelijke vraag
Relevant (= wetenschappelijk relevant, sociaal relevant, relevant voor beleid) en
origineel
Balans tussen gefocust en breed
Soorten onderzoeksvragen: wie, wat, waar, hoe en waarom.
o Dataverzamelingsmethoden
- Open interviews met deskundigen, daders, politie, slachtoffers (= meest gebruikte
methode)
- Focusgroepen: ‘collectieve’ interviews wat meer een soort discussie is over een
thema
- Participerende observatie: in situaties/locaties, binnen groepen, netwerken,
organisaties
- Discoursanalyse van beelden, geluiden of kunst (= foto’s, film, video’s, muziek, social
media)
- (Auto)biografie
- Digitale methoden: online interviews, virtuele etnografie, online focusgroepen,
analyse van social media, big data mining
o Groep selecteren/ ‘sampling’
Kijken naar wat je bestudeert/onderzoekseenheden:
- Praktijken: pedoseksueel gedrag, digitaal surveilleren, corruptie
- Gebeurtenissen: bouwfroude, corona-maatregelen, 9/11, oorlog in Syrie
- Interacties: dader/slachtoffer, politie/burger
- Rollen: in (criminele) organisaties, families, etnische rollen
- Relaties: criminele relaties, werkrelaties binnen de politie, state-corporate crime
- Groepen: gangs, rechters
- Organisaties: bedrijven, gevangenissen
- Kleine gemeenschappen: straten, buurten, etnische minderheden
- Sociale werelden: ‘Wall Street’, media-wereld
- Levensstijlen en subculturen, Hells Angels, queer-scene, nieuwe wijken
Soorten steekproeven:
1. Probability: op basis van toeval; dit is heel moeilijk
2. Non-probability: niet op basis van toeval, is geselecteerd