Alle richtingen en personen op een rij van deel 1
Cursus: Wetenschapsfilosofie 2021/2022
Opleiding: Bachelor Psychologie Tilburg University
Professor(en): Hans Dooremalen
Bedankt voor het kopen van mijn college aantekeningen. Als je dit document nuttig
vond, laat het dan aan mij weten door een beoordeling te geven op Stuvia 😊
Ter informatie:
- Alle belangrijke begrippen zijn onderstreept met doorgetrokken lijn.
- Alle belangrijke personen zijn onderstreept met onderbroken lijn.
- Alle afbeeldingen komen uit de slides van Wetenschapsfilosofie 2021/2022.
- Deze samenvatting volgt een andere indeling dan de colleges, ieder kopje wat in
het midden uitgelijnd is, legt een bepaald standpunt uit wat je kunt innemen binnen
de epistemologie en de wetenschapsfilosofie, waarna de verschillende
personen/groepen die daaronder horen nader worden uitgelegd.
Epistemologie
De oude Grieken hielden zich al bezig met vragen rondom kennis, genaamd
epistemologie, ook wel kennisleer. De epistemologie stelt drie vragen:
1. Wat is zekere kennis?
2. Hoe kunnen we die kennis rechtvaardigheden?
3. Wat is de bron van kennis?
Scepticisme
Het scepticisme stelt dat je niks zeker kunt weten en staat tegenover het rationalisme
en het empirisme.
Socrates
Socrates was een scepticus uit de tijd van de oude Grieken. Hij stond op het
marktplein en stelde vragen aan mensen over waar ze zeker over zijn. Dan zeggen
mensen bijvoorbeeld dat ze zeker weten dat de maan rond is en dat 2x2 gelijk is aan
4. Socrates vraagt net zo lang door hoe ze aan de kennis komen tot mensen
antwoorden dat ze het niet weten. Je kunt alle opvattingen die je hebt betwijfelen,
waardoor je tot de conclusie komt dat je niks zeker weet. Socrates werd uiteindelijk
veroordeeld tot het drinken van de gifbeker voor het verpesten van de jeugd en
atheïsme (hij wist ook niet zeker of de goden bestonden). Hij wordt eigenlijk
veroordeeld voor kritisch nadenken wat we tegenwoordig juist de jeugd willen
bijbrengen.
Heraclitus
Heraclitus die stelde dat de wereld voortdurend verandert (“alles stroomt: phante
rhei”). Je kunt volgens Heraclitus niet twee keer in dezelfde rivier stappen, omdat je
niet in precies hetzelfde water stapt door de stroom en dat je een paar seconden
ouder bent geworden et cetera. Alles is in een flux, in een continue verandering en
dan “is” er dus niets, maar alles “wordt”. Dan kunnen we enkel doxa verwerven en
,geen epistème. Alles wat je met je zintuigen waarneemt is alleen een mening/doxa,
wat leidt tot scepticisme.
Michel de Montaigne
Voor Michel de Montaigne was de bewering ‘ik weet niets’ al te sterk, en hij zag dat
al als een kennisclaim die zegt dat je weet dat je niets weet. Daarom was zijn slogan
‘Wat weet ik’ omdat hij dan niet zegt dat hij niets weet. De weegschaal van kennis is
altijd in balans: je kunt altijd een tegenargument bedenken voor een overtuiging.
Rationalisme
Het rationalisme zegt dat echte kennis afkomt van de ratio, je verstand. Er bestaat
ingeboren kennis volgens de meeste rationalisten: nativisme.
Plato
Plato stelt zelfs dat je alle kennis hebt als je geboren wordt. Plato twijfelde ook of de
Griekse goden bestonden, waardoor hij moest gaan nadenken over hoe de meeste
natuurverschijnselen wel tot stand kwamen. Plato was een leerling van Socrates,
maar hij zocht naar een manier om wel kennis van de wereld te hebben en geloofde
niet dat kennis vergaren onmogelijk was. Plato zegt dus dat als je iets nieuws leert,
dat het eigenlijk niet nieuw is (want je hebt alle kennis al bij geboorte), maar dat je je
iets herinnert: anamnesis. Leren is niks anders dan herinneren, omdat Plato geloofde
in reïncarnatie. Hier bedoelt hij mee dat je ziel in een andere wereld was voor je
geboorte, namelijk in de wereld van ideeën waar de echte kennis vandaan komt. Je
zou het als een soort “hemel” kunnen zien waar je ziel vandaan komt.
Plato stelt dat kennis een ware én gerechtvaardigde overtuiging is. Heraclitus ging
tegen Parmenides in die stelde dat alles wat echt is, onveranderlijk is. Plato gaat met
Parmenides mee en stelt dat als je kennis wilt over hoe de dingen zijn dan moet je
kennis hebben over de onveranderlijke wereld. Plato wilde dit probleem oplossen
met de allegorie van de grot. Je hebt volgens hem de wereld van de verschijnselen,
de wereld die we waarnemen de veranderlijke wereld, maar als je kennis wilt
hebben van hoe de wereld is, kan dat niet de wereld zijn waarvan je kennis verwerft.
Er moet dus een wereld zijn waar alles hetzelfde is, waar niks veranderd de
ideeënwereld. We hebben in de wereld die we waarnemen allerlei stoelen, maar “de
idee” van een stoel is onveranderlijk in de echte wereld, de wereld van de ideeën. De
wereld die we kennen, is een schaduw van de ideeënwereld.
Plato schreef in dialoog vorm en had vaak Socrates als hoofdpersoon. Plato wil in
een van zijn werken uitleggen dat leren eigenlijk herinneren is en dat iedereen dat
kan aan de hand van Socrates die in dialoog is met Meno. Meno gelooft niet dat een
slaaf van zijn land kan herinneren en dus leren. Socrates legt het de slaaf gewoon uit
en de slaaf ziet het niet zelf in. Dit voorbeeld van Plato is natuurlijk heel slecht om uit
te leggen dat je je eigen verstand moet gebruiken. Het rationalisme is wel erg
extreem. Plato gelooft dan wel niet in de goden, maar zijn ideeënwereld staat ook ver
af van wat we waarnemen. Dat alle kennis is ingeboren gaat ook wel erg ver. Plato’s
opvattingen zijn in onze ogen wel heel vreemd en hij redeneert op het cruciale
moment (in de Meno) niet goed.
,René Descartes
Descartes was een Franse filosoof en katholiek die leefde in de tijd dat Galilei door
de kerk veroordeeld werd (1633) voor tegen de Bijbel ingaan. Hij was het niet eens
met Plato op het gebied van het nativisme. Descartes wilde zelf zekere kennis en
ging tegen de dogmatische houding van zijn leraren in die stelden dat Aristoteles de
enige waarheid sprak. Descartes begint met de eerste methode van de radicale
twijfel, want als ik aan iets kan twijfelen, weet ik het niet zeker:
1. Leraren zijn onbetrouwbaar: als een leraar je een keer bedrogen heeft, hoe kun je
dan weten dat hij in het andere geval dat niet doet.
2. Zintuigen zijn onbetrouwbaar: stel dat je aan het begin van het bospad staat dan
zie je aan het begin dat het pas drie meter breed lijkt te zijn en in de verte lijkt het 3
cm breed te zijn. Als je het pad dan verder behandeld blijkt het pad in de verte ook
drie meter breed te zijn, maar lijkt het pad achter je 3 cm breed. Hij zet hier mee een
streep door het empirisme.
3. Een malin genie, een kwade geest, houdt je wellicht voor de gek: de demoon
houdt hem zelfs voor de gek in de wiskunde: is 2+2 wel 4 en niet 85,25? Hij vind een
uitweg: de boze demoon kan hem niet laten twijfelen aan zijn eigen bestaan, want
om te twijfelen moet hij denken en als hij kan denken, moet hij dus bestaan (cogito
ergo sum/ik denk dus ik besta). Hij heeft hier een rationalistisch fundament voor een
kennissysteem bedacht, genaamd het cogito. Hij weet dat dit waar is omdat hij het
helder en duidelijk inziet: zijn tweede methode. Nu heb je een overtuiging die waar is
en ook gerechtvaardigd is. Hij wijst het bestaan van een boze demon af door helder
en duidelijk in te zien dat God moet bestaan. Descartes treft in zijn geest het idee
van God aan, een perfect wezen. Descartes is zelf imperfect dus het idee van God
moet van het perfecte wezen zelf komen. God bestaat dus en is geen bedrieger,
want in bedrog zit imperfectie. Er is dus een wereld en hij heeft een lichaam,
waardoor onderzoek mogelijk is. Een scepticus heeft als kritiek dat hij het idee van
perfectie niet helder en duidelijk inziet, vanwege imperfectie. Een ander kritiek punt is
dat ‘ik denk, dus ik ben’ waar is, maar dan weet de scepticus niet of de ander wel
bestaat en er geen malin genie is die hem voor de gek houdt.
Descartes gelooft ook dat ideeën ingeboren kunnen zijn, maar niet alles. Hij
maakt een verschil tussen ingeboren ideeën (perfecte driehoek, god), verworven
ideeën door je zintuigen en getoetst door je verstand (zon, maan) en verzonnen
ideeën (Pegasus). Descartes gebruikt in het begin de methode van de scepticus, de
radicale twijfel, om zo zijn tegenstander zo sterk mogelijk te maken. Vervolgens als
hij cogito ontdekt heeft, kan hij de sceptische methode vervangen door zijn
rationalistisch methode van helder en duidelijk inzicht. Descartes is dus erg
optimistisch over het kunnen hebben van echte kennis. Descartes (1596-1650) en
Isaac Newton (1642-1727) worden vaak genoemd als het gaat over het
veranderende wereldbeeld in die tijd. Beiden zagen de wereld als een grote machine,
de mechanisering van het wereldbeeld. De mens is een soort machine met een
geest. Newton ontdekte allerlei natuurweten die het gedrag van alle objecten
beschreven. Het rationalisme van Descartes faalt eigenlijk als je in ziet dat het
Godsbewijs niet werkt, maar Newton’s natuurwetten zijn heel goed in het
voorspellen. We zien in die tijd een optimisme omtrent het kunnen verwerven van
echte kennis over de wereld, waardoor de scepticus verslagen lijkt te zijn. Maar het
, godsbewijs van Descartes werkt niet, waardoor je nog kunt stellen dat alle louter
mening is.
Locke (Britse empirist) leest het werk van Descartes en weerlegt het idee door
te laten zien dat de vermeende ingeboren ideeën helemaal niet voorkomen bij veel
mensen. Hij treft in de literatuur van Descartes aan: ‘dat wat is, is’, ‘het is onmogelijk
tegelijk te zijn en niet te zijn’, en allerlei morele principes. Het argument van
rationalisten dat deze ideeën ingeboren zijn, is dat je deze ideeën in iedereen
aantreft en dat kun je verklaren doordat ze ingeboren zijn. Dat betwijfelt Locke en
stelt dat een andere verklaring is dat we heel vroeg in ons leven deze ideeën ook
zouden kunnen verwerven. Er is dus ten eerste een andere verklaring mogelijk. Ten
tweede zijn deze ideeën niet universeel, de eerste twee uitspraken worden bij
kinderen en dwazen niet gevonden, en vergelijking van culturen laat zien dat er
helemaal geen universele morele principes zijn. Dit is een gevoelige klap voor het
rationalisme
Empirisme
Het empirisme zegt dat echte kennis mogelijk is door je zintuigen te gebruiken. Dit is
common sense: als je wilt weten hoe iets zit, moet je kijken of luisteren. De centrale
claim is dus dat je kennis opdoet via de ervaringen die je hebt als je waarneemt. De
geassocieerde bewering is dat alle kennis uit de ervaring via de waarneming komt en
dat er dan geen ingeboren kennis is. Het empirisme staat tegenover het rationalisme
en empirisch staat tegenover hypothetisch.
Aristoteles
Aristoteles was een leerling van Plato en werd als empirist gezien. Hij verwerpt
Plato’s twee-werelden theorie en stelt dat er slechts één wereld is die we met onze
zintuigen waarnemen. Dit impliceert dus dat de mens een tabula rasa is, een
onbeschreven blad. Aristoteles was de oprichter van het lyceum, waar hij zijn
studenten al wandelend (peripateo in het Grieks) les gaf. Vandaar dat Thomas van
Aquino het empiristisch principe later het peripathische principe noemde: Nihil est in
intellectu quod non prius fuerit in sensu: niets is in het intellect dat zich niet eerst in
de zintuigen bevond. Het belangrijkste bij Aristoteles epistemologie is de zintuigelijke
waarneming en daarom kunnen we Aristoteles een empirist noemen. Dit wil niet
zeggen dat Aristoteles geen rationalistische elementen had, waardoor de classificatie
als echt empirist niet terecht is. Aristoteles neemt alleen de concrete, individuele
dingen waar. Hij neemt de individuele stoelen waar. Maar hoe komen we dan aan
een universeel, abstract begrip als stoel? Plato loste dit probleem op met zijn
ideeënwereld, maar Aristoteles verwerpt dit idee en gaat als empirist gebruik maken
van inductie. Hij gaat van individuele gevallen naar het algemene begrip.
Bijvoorbeeld de uitspraak “alle mensen zijn sterfelijk”. Op basis van de
waarneming kan je niet zeggen dat een abstracte stelling waar is, je hebt alleen een
correlatie. Je mag eigenlijk niet zeggen dat alle mensen sterfelijk zijn als je niet alle
individuele waarnemingen hebt gedaan. Je weet alleen zeker dat de mensen die
gestorven zijn sterfelijk waren. Aristoteles lost dit namelijk op door te zeggen dat
inductie de eerste stap is en dat inzicht hebben de tweede stap is. Je moet via je
onfeilbare intellectuele capaciteit van de geest (nous) inzien dat abstracties als “alle