De sociologie richt zich op de vraag: hoe slagen mensen erin samen te leven? Sociologen kijken vooral naar
de omgeving: hoe hangt het gedrag van een individu samen met het gedrag van andere mensen in de
samenleving? Mensen maken altijd deel uit van de samenleving mensen kunnen niet niet-sociaal zijn.
Sociologie: onderzoek naar gedrag van individuen en groepen vanuit het maatschappelijke gezichtspunt
Functie: als je weet hoe iets werkt, ben je ook in staat om voorspellingen te doen over toekomstig
gedrag of over de voorwaarden voor verandering. Het vereis afstand nemen (distantie) en objectiviteit
Belangrijke taak: ontdekken ‘in wat voor water de mens zwemt’ (de samenleving). Verschil/samenhang?
Augustus Comte was een grondlegger van de westerse sociologie (19 e eeuw). Hij vond dat de belangrijkste
taak van de sociologie is om ongefundeerde ‘geloven’ over de werking van de samenleving te vervangen
door wetenschappelijke inzichten. Menselijke betrekkingen zijn dus het resultaat van menselijk handelen zelf
ipv door de natuur of God. Dit (onderzoek naar het ontstaan en werking van bestaande normen en waarden)
werd als bedreiging gezien voor de status quo door de kerkelijke machthebbers van Europa.
Ideologiefunctie: blootleggen van bestaande (machts)verhoudingen = ideologiekritiek. Hierdoor is de
sociologie een omstreden tak binnen de wetenschap (belangrijk onderdeel sociologie).
Beheersfunctie: inzicht krijgen in menselijk gedrag door de samenleving te bestuderen. Hierdoor kun je
het vervolgens sturen. De sociologie wordt bekritiseerd als zijnde een instrument van machthebbers.
Ordende functie: aanbrengen van een samenhang in een onoverzichtelijke werkelijkheid zodat situaties
overzichtelijker en begrijpelijker worden. Probleem: de begripsvorming gaat over dagelijkse leefsituaties,
waar iedereen wel wat van af weet continue bewijsvoering leveren voor maatschappelijke relevantie.
Vanuit maatschappelijk perspectief zit er achter individuele ontwikkelingen en beslissingen een
maatschappelijke logica. Socioloog Wright Mills wilde een koppeling aanbrengen hiertussen: sociologische
verbeeldingskracht. Pas wanneer je je ervaringen en problemen koppelt aan maatschappelijke functies
(bovenpersoonlijke oorzaken/sociale processen), kun je er mee omgaan: private troubles public issues.
Kees Schuyt gaf 6 criteria om een probleem als sociologisch relevant probleem te identificeren:
1. Er moet sprake zijn van een aanzienlijk aantal getroffenen (2 mensen zijn dik = persoonlijk probleem,
20% van de bevolking is dik = sociaal probleem)
2. Het moet gaan om persoonlijk letsel van die getroffenen (private troubles)
3. Het moet samenhangen met andere problemen
4. Het probleem is niet van tijdelijke aard, maar structureel en van lange duur
5. Het moet bovenpersoonlijke oorzaken hebben
6. Het moet tegen serieuze waarden ingaan
Een pasgeboren baby is sociaal gezien een ongeschreven blad. De sociologie focust zich op de historische
fase, de geografische plek van geboorte en het milieu van de familie. Hoe groeit een kind op in de
samenleving en wat voor effect oefent het individu uit op de omgeving? Het vermogen om iets aan de
samenleving te veranderen, is een centraal thema van de sociologie = macht. Macht is:
1. Het vermogen om doelstellingen in de toekomst te formuleren. Hiervoor moet je de werkelijkheid
abstraheren: onderscheid maken tussen hoe het nu is en hoe het zou kunnen zijn. Dit vermogen is
afhankelijk van cultureel en sociaal bewustzijn.
2. Het vermogen om voor deze doelstellingen middelen aan te wenden om ze te realiseren. Hier komen
maatschappelijke structuren en sociale ongelijkheid bij kijken.
3. Het vermogen voor via de middelen invloed uit te oefenen op anderen.
Deze 3 delen hebben een circulair verband, ze staan dus niet los van elkaar.
Socialisatie: het proces waarbij mensen leren zich sociaal te gedragen in de voor hen relevante groepen.
Primaire socialisatie = aanleren van algemeen geldend gedrag via imitatie, leren, dwang, internalisatie.
Secundaire socialisatie = aanleren van specifiek gedrag door bijv. instituties verschillen tussen groepen.
,Waarden:
Abstract waarden zijn onbegrensd, ze zijn in morele zin verplichtend
Positief, ruim en algemeen geformuleerd (vrijheid, gelijkheid, vredelievendheid)
Dienen als oriëntatiepunten, rechtvaardiging en beoordeling van gedrag.
Schieten als gedragsbepalende factor te kort en er kan discussie over ontstaan. Wat voor de ene groep
een belangrijke waarde is, hoeft voor de ander het niet te zijn.
Wordt een doel wanneer het wordt omgezet in een visie op de toekomst (bijv. carrière maken)
Een waarde kent 2 aspecten:
1. Zeg-gedrag: hoe erover gepraat wordt
2. Doe-gedrag: wat er gedaan wordt
Of we ons aan een waarde houden hangt van de situatie af een waarde is voorwaardelijk. Hoe een
waarde wordt ingevuld (de normen) verschilt en de ene waarde staat hoger in de rangorde dan de ander.
Eerlijkheid kan, afhankelijk van de situatie, gezien worden als ondergeschikt van de waarde respect.
Normen:
Concrete gedragsregels die aangeven wat verwacht wordt in een bepaalde situatie en zijn concreet in
wat je wel/niet moet doen. Bijv. de waarde beleefdheid heeft als norm niet in de rede vallen.
Zijn vaak negatief geformuleerd en zeggen wat niet mag (trekken een grens).
Gaat uit van een strikte dwang tot conformiteit: normen en regels zijn synoniemen.
Normen zorgen voor gevoelens van ongemak, verwarring, schuld en schaamte bij overtreding
In alle situaties en plaatsen is er sprake van normen (vrijheid voor de een verplichting van de ander)
Normen verschillen tussen groepen (binnen een groep hetzelfde) en kunnen veranderen over tijd.
Worden gehandhaafd door internalisering, formele- en informele controle (rationele-keuzetheorie)
Normen kun je onderscheiden in sociale, juridische en morele normen:
Morele normen geven een beoordeling van gedrag in termen van goed en kwaad. Het hoort zo
Juridische normen geven beoordelingen van gedrag in termen van legaal of niet legaal, juridisch
geoorloofd of niet geoorloofd. Het moet zo
Sociale normen beoordelen gedrag in termen van gepast en ongepast. Het is goed zo
Deze normen overlappen elkaar vaak, bijvoorbeeld bij de normen niet stelen of doden = mala in se: de
gedragingen zijn verboden omdat ze moreel slecht zijn en door iedereen slecht gevonden worden.
Mala prohibita: gedragingen zijn slecht omdat ze verboden zijn (juridische normen zonder morele lading)
Het onderscheid tussen morele, juridische en sociale normen zijn van praktisch en principieel belang.
Botsing van normen zijn problematischer dan botsende waarden omdat normen minder algemeen zijn.
Botsingen tussen amorele juridische normen en sociale normen kunnen in principe gemakkelijker opgelost
worden dan die tussen diep verankerde morele normen van de ene groep en diep verankerde rechtsnormen
van de andere groep (bijv. bij de vrije partnerkeuze of eerwraak).
De ernst van normoverschrijdend gedrag wordt bepaald door de aard van de norm die wordt overschreden.
Er is een groot verschil tussen het overtreden van een fatsoensnorm en een strafrechtelijke verbod.
Mensen houden zich aan geldende normen door externe prikkels als beloning/straf en door intrinsieke
motivatie. Dit gebeurt via socialisatie van significante personen. Door internalisering van een norm krijg je
spijt, berouw of een schuldgevoel als je de norm overtreedt.
Afwijkend (deviant) gedrag is gedrag dat afwijkt van normen die binnen een sociale groep gedeeld worden
(structureel functionalisme) of gedrag dat als afwijkend wordt benoemd en waar afkeurend op wordt
gereageerd (symbolisch interactionisme).
, Bij ‘onprettige’ of ‘onbehoorlijke’ gedragingen gaat het veelal om tolereren en het scheppen van
condities door organisaties. Er is geen sprake van juridische sancties en er is geen wezenlijke schade.
Mensen op hun onfatsoenlijke gedrag wijzen helpt vaak niet (ergeren wanneer iemand belt in het ov)
‘Onduldbare’ gedragingen/ernstige ‘overlast’ is onprettig gedrag dat irritant en onduldbaar wordt. Het
heeft net geen harde juridische component: niet expliciet strijdig met de wet, wel met organisatieregels.
Organisatie moet ingrijpen, de burger niet, Bijv. met de schoenen op de ov stoel zitten, morsen.
Bij onwettige gedragingen wordt de wet overtreden, waarbij zowel de instantie als de overheid in actie
moet komen. Ooggetuigen voelen zich vaak bedreigd en lopen door. Bijv. zwartrijden, beroving.
Morele sociale controle = groepsdwang, appèl op het geweten
Instrumentele sociale controle = belonen en straffen
Formele sociale controle = controle door overheid/instanties die via rechtsnormen worden uitgeoefend
Informele controle = controle door familie, vrienden, collega’s, etc.
Sociale controle is het geheel van reacties om de waarden en normen te handhaven. Dit kan zowel goed- als
afkeurend zijn en hiermee probeer je iemand in de gewenste gedragsrichting te duwen. Dit kan door:
1. De stok: straffen met boetes (stok om mee te slaan), negatieve sancties
2. De wortel: belonen met korting/cadeautjes (de wortel die het paard krijgt), positieve sancties
3. De preek: anderen overtuigen van wat het juiste gedrag is (de preek over hoe het hoort)
4. De verleiding (nudging): mensen verleiden tot een bepaald gedrag (bijv plasvlieg voor minder spetteren)
Internalisering van normen, formele controle en informele controle kunnen elkaar wederzijds beïnvloeden:
als een van deze factoren tekortschiet, kunnen de andere factoren ook verzwakken. Kleine afname van
informele en formele controle hebben geen invloed op het gedrag van mensen doordat de normen sterk
genoeg zijn geïnternaliseerd om ook bij minder controle normconform te blijven gedragen. Wanneer de
controle te erg afneemt, zal er wel meer overtreden worden. Minder gehoorzamen van een norm minder
mensen die de norm onderschrijven minder sociale controle = sneeuwbaleffect normoverschrijding.
Orthodoxe geloven: een kleine groep mensen die een norm handhaven die door het sneeuwbaleffect
niet meer wordt opgevolgd door de resterende bevolking
Een neutralere definitie van moraliseren is: het ontwikkelen en uitdragen van een visie op het goede leven
en de goede samenleving. Het is het bekritiseren van onprettig, onduldbaar en soms onwettig gedrag. Dit
kan ‘out of place’ zijn, bijv. wanneer je tijdens het borrelen betoogt dat alcohol drinken slecht voor je is.
Morele overwegingen en boodschappen zijn niet te vermijden.
Moraliseren staat tegenover vrijheid, respect, ruimdenkendheid, tolerantie en ieder in zijn waarde laten.
Het goede leven = zelfstandig, zelfredzaam, kiezend leven (dus geen uitwisseling van visies met anderen)
Vroeger was moraliseren normaal: het heette toen mentaliteitsverandering. Dit was eenrichtingsverkeer:
burgers moesten anders gaan denken volgens de overheid en sociale bewegingen. Het staat haaks op de
dominante idealen: bevordering van autonomie, empowerment en keuzevrijheid, waardoor het afgelopen
20 jaar kritiek kreeg. Overheid en sociale bewegingen richten zich nu op faciliteren.
Wanneer er nu moraliseren plaatsvindt, is er snel sprake van dwang. Dwang werkt naast vrijheidsschending
contraproductief en zorgt voor minder democratie. Autonomie en dwang zijn schijntegenstellingen (en dus
ook vrijheidminnaars en moralisten) ze verwijzen naar elkaar, veronderstellen elkaar en roepen elkaar op.
Moralisering gebeurt vooral door pleiters van vrijheid. Aan individuele vrijheid zit namelijk een grens:
schade. De individuele vrijheid moet beperkt worden wanneer iemand een ander schade toebrengt. Bij
aantoonbare schade zijn verboden, sancties, straffen en dwang geoorloofd en noodzakelijk. De dominantie
van het uitgangspunt van individuele vrijheid heeft gezorgd voor meer, sneller en vaker sprake van dwang.
Ook is er meer aandacht voor mogelijke schade en dus preventie.