Het pauperparadijs; een familiegeschiedenis; geschreven door Suzanna
Jansen
‘We zijn niet dom, alleen maar arm. (…)
Dat is altijd door elkaar gehaald.’
Orhan Pamuk in sneeuw
NORG (BIJ ASSEN)
1) Het bidprentje
De vader van Elisabeth is het huis uit gedaan door haar moeder Roza.
Hij kon goedhartig zijn, het kon gezellig zijn als hij op bijzondere dagen
met veel theater sinaasappels ging toveren, vader was thuis niet te
handhaven. Te vaak had moeder Roza hem gesmeekt uit het café weg te
blijven, maar hij hield niet op het huishoudgeld te verdrinken. Als vader
kwam dan moesten de kinderen zich verstoppen. Moeder wilde dat het
huis altijd aan kant was, want wat er ook gebeurde, niemand mocht iets
op hen aan te merken hebben. De kinderen droegen afdragertjes, van
andere kinderen. Ze leden niet als enige gebrek. Ze wilde niet aangezien
worden voor iemand uit de onderklasse. Moeder vond dat haar gezin beter
verdiende. Ze werd juffrouw genoemd, zoals alle vrouwen van de mindere
stand. Dat trof haar als een pijnlijk onrecht. Iedereen uit het gezin moest
anderen niet het gevoel geven dat ze zo krap zaten.
Zeventig jaar later is dit een herinnering die Elisabeth nog altijd liever
vergeet. Ze spreekt zelden over haar jeugd.
Suzanna Jansen is de dochter van Elisabeth. Elisabeth heeft de 80
gepasseerd en nog steeds zijn de littekens van haar jeugd niet verdwenen.
Ze schaamt zich nog steeds voor haar achtergrond. Ze wilde het er niet
met Suzanna over hebben. Suzanne zou nooit weten wat er allemaal
achter stak, totdat ze op een zondagmiddag haar ouders hielp met het
opruimen van de zolder. Ze vond in een dool een vloeipapiertje. Er bleek
een bidprentje in te zitten met een naam erop die ze nog nooit eerder had
gehoord. Op de voorkant stond in zwart-wit een Christus met
,doornenkroon. Bid voor de ziel van zaliger Helena Gijben, weduwe van
Harmen Keijzer. Geboren te Norg (bij Assen). Helena’s leven ging voorbij in
eenvoudigen, oprechten en welgemeenden dienst van God. Eenvoudig,
dat moest vast armoedig betekenen. Wat het leven haar zo zwaar
gevallen? Erg liefdevol was Helena niet geweest in de ogen van Elisabeth,
eerder somber en streng, en heel gelovig. Na het lezen van het preventje,
ging Elisabeth vertellen over de zondagen uit haar jeugd, wanneer ze bij
opoe(Helena) op bezoek ging samen met haar moeder. Opoe Helena was
getekend door een groot ongeluk. Ze was als meisje verliefd geraakt op
een katholiek, terwijl ze zelf protestant was. Ze moest zijn geloof
aannemen, en werd hierdoor door haar familie verstoten en onterfd. Ze
raakte geïsoleerd, haar nieuwe geloof werd haar houvast.
Helena was van betere komaf en had haar erfenis verloren toen ze haar
hart schonk aan een katholiek. Kennelijk was dat de oorzaak voor haar
armoede.
Harmen Keijzer had al jong zijn ouders verloren en was in een weeshuis
opgeleid tot schoenmaker. Harmen Keijzer was de opa van Elisabeth.
Het huwelijk tussen Harmen en Helena was niet per se gelukkig geweest.
Harmen zou de gewoonte hebben gehad om er af en toe vandoor te gaan
zonder iets te zeggen. Dan zat hij ineens in Indië en duurde het jaren
voordat hij terugkeerde. Helena treurde er niet om. Zodra ze door had dat
haar man was verdwenen, borg ze zijn kopje op in de servieskast en ging
over tot de orde van de dag. Haar dochten en kleinkinderen hadden niet
op haar erfenis kunnen rekenen, en waren afhankelijk geraakt van het
armenfonds van de pastoor. De echo van de armoede had zelfs voor de
achterkleinkinderen nog doorgeklonken. Niet letterlijk, maar wel mentaal.
Bijv. dan complimenteerde je bij ons iemand met een mooie bloes of
broek, dan begon diegene zich als in een reflex meteen te
verontschuldigen. Ja leuk je, het was uitverkoop hoor. Suzanna had zich
wel eens afgevraagd of dit was waarom dubbeltjes nooit kwartjes werden:
dat onbewuste gevoel, van generatie op generatie overgedragen, dat
maakte dat je anders, bijna verkrampt, met geld omging. Suzanna was
benieuwd naar het huis waar zich het drama van haar overgrootmoeder
had afgespeeld, en waaruit ze was verstoten. Wie weet viel er nog iets van
de feiten te achterhalen.
Suzanna had informatie bij het gemeentearchief opgevraagd. In plaats van
gegevens over het ouderlijk huis van haar overgrootmoeder onthullen de
summiere regels uit het register een compleet andere geschiedenis.
Volgens het document heette de vader van Helena Anthonie Johannes
Gijben, hij was van beroep kolonist. Haar moeder, zonder beroep, was
Catharina Petronella Braxhoofden. Ook stond er bij de geboorteplaats
geen Norg, maar Veenhuizen, het Derde Gesticht. Suzanna’s
overgrootmoeder was ter wereld gekomen in Norg, maar binnen die
gemeente lagen destijds ook de gestichten van de bedelaarskolonie
Veenhuizen. Ineens bleek Helena nu de dochter van een lastige bedelaar
te zijn. Tenminste als dat klopte, want in 1 klap waren alle feiten onzeker.
2) Groeten uit Veenhuizen
, Suzanna gaat eer een omtrekkende beweging maken om zich te
oriënteren, voordat ze aan haar sporenonderzoek begint. Ze zegt dat het
gelijk duidelijk is dat de dorpsgemeenschap neergezet is volgens een
vooropgezet plan. Aan de gevels hangen spreuken op strenge borden met
een zwarte rand, gebeiteld in beton. ‘PLICHTGEVOEL.’ ‘TOEWIJDING.’
‘BITTER EN ZOET.’ Drie naast elkaar gelegen panden met
dichtgetimmerde ramen dragen deze leuzen, volgens de toelichting op
een bordje van het Recreatieschap Drenthe vormden ze voorheen een
hospitaal. Suzanna ontdekt nog een gevangenis.
Veenhuizen, de vroegere bedelaarskolonie, telt anno 2003, haast 1000
gevangen en nauwelijks meer vrije inwoners. Suzanna ziet boven de poort
staan Tweede Gesticht. Suzanna wil weten waar dit gebouw tegenwoordig
voor dient. Ze ziet een paar mensen en ze zeggen dat ze van het
ontwikkelingsbureau zijn. Ze gaan het hele dorp op de schop nemen. Ze
hebben een visie, ze baseren zich op de uitgangspunten van de
bedelaarskolonie. Autarkie, zorg, experiment. In de toekomst komt er een
zorghotel, onthaastingscentra, managementkookcursussen waarbij
authentieke, regionale groenten worden gebruikt, noem maar op.
En dat tussen vijf gevangenissen. De man zegt dat de opzichtige
aanwezigheid van de gevangenissen in zijn ogen geen belemmering is. Je
komt hier in aanraking met de duistere kanten van het leven, dat is het
bijzondere. Het is zijn bedoeling om met kwaliteitstoerisme het
zieltogende dorp weer aantrekkelijk en leefbaar te maken. De plannen
sluiten wat hem betreft naadloos aan op de geschiedenis van Veenhuizen.
Suzanna volgt een rondleiding in het tweede gesticht. De gids noemt het
Veenhuizen van vroeger een dwangkolonie waar bedelaars en landlopers
met tucht en militaire discipline in het gareel werden gebracht. Was niet
altijd makkelijk, want de kolonieklanten hielden nogal van een borrel. Aan
de binnenzijde van het gesticht huisden de bedelaars die onder dwang
naar de kolonie waren ‘opgezonden’. Ze sliepen in hangmatten op zalen
met tachtig tegelijk. De woningen aan de buitenzijde waren voor armelui
die zich uit eigen beweging hadden aangemeld. De begraafplaats heette
het vierde gesticht. Het eten bestond de ene dag uit pap en de andere dag
met water aangelengd geserveerd werd als papsoep. De bedelaars werden
‘verpleegden’ genoemd. Op zondag moest iedereen naar de kerk. In de
vitrine ligt een ‘spuwmasker’ dat volgens de bijbehorende foto met linten
strak om het gezicht werd geknoopt. Suzanna schrikt het meest van de
slaapkooi.
Hoe meer Suzanna ziet, moet beter ze begrijpt waarom iemand een
Veenhuizen-verleden zou willen verzwijgen. Als je wordt behandeld of je
een misdadiger bent, mot je op den duur wel gaan denken dat er iets is
waarvoor je je dient te schamen. Suzanna voelt zich ellendig over de
omstandigheden waarin Helena is opgegroeid.
In een apart zaaltje wordt een video vertoond over het ontstaan van
Veenhuizen. Gesticht in 1823 door Johannes van den Bosch. Hij was een
sociaal voelende generaal, die de verpaupering in de Nederlandse steden
wilde tegengaan. Door vagebonden, arme sloebers en verlaten kinderen
achter de ploeg te zetten, konden ze zich nuttig maken; het harde werken
zou ze tegelijk opvoeden en beschaven. De generaal bouwde in het
afgelegen Veenhuizen drie grote gestichten waar tienduizenden armelui