Interventies bij personen met beperkingen
College 1 ~ Het jonge kind
Literatuur
• Dunst, C. J., & Espe-Sherwindt, M. (2016). Family-centered practices in early childhood
intervention. In Handbook of early childhood special education (pp. 37-55). Springer, Cham.
• Guralnick, M.J. (2017). Early intervention for young children with developmental delays. In
H. Sukkar, C.J. Dunst, & J. Kirkby (Eds.), Early Childhood Intervention (pp. 17-35). Oxon, UK:
Routledge
Leerdoelen vak
• Aangeven waar orthopedagogische interventies zich op richten bij personen met
beperkingen
• Basiselementen van interventies beschrijven
• Resultaten en conclusies beschrijven van interventie-studies en betekenis voor de praktijk
• Beoordelen geschikte interventies voor personen met beperkingen op basis van de
hulpvragen, kenmerken van de persoon en diens context
Vandaag
• Om welke kinderen gaat het?
• Theoretisch modellen m.b.t. interventies voor het jonge kind
• Voorbeelden gezinsgerichte- /ouderinterventies
Om welke kinderen gaat het?
• Kinderen in de leeftijd van 0 – 7 jaar
o Wanneer spreken we van een stoornis bij een kind? → als de problemen of
symptomen leiden tot een duidelijke lijdensdruk en of belemmering in het
functioneren rekening houdend met het ontwikkelingsniveau van het kind op dat
moment en of deze problemen leiden tot belemmering in de participatie van het
kind en het gezin aan dagelijkse activiteiten
o 0-7 jaar waarbij sprake is van ontwikkelingsproblematiek of vermoeden van door
bijvoorbeeld een verstandelijke, lichamelijk en/of zintuigelijke beperkingen of
stoornissen in het autisme spectrum of een chronische ziekte → het gaat hierbij om
het functioneren van het kind (lichamelijk, cognitief, sociaal) en het functioneren
van het kind binnen het gezin
• Brede range aan problemen en stoornissen, zowel qua type en ernst als qua oorzaken en
mechanismen. (zie ook PABA5235)
o Bijv. achterstanden op één of meerdere ontwikkelingsgebieden, problemen in het
contact, moeite met het leren van nieuwe dingen, minder ontdekkingsdrang, ….etc.
o Bij aanvang vroeghulptraject vaak nog niet helder wat er met kind aan de hand is.
▪ Bij ouders en professionals is er wel twijfel of ongerustheid over de
ontwikkeling, maar wat er aan de hand is vaak nog niet duidelijk
▪ Baby’s (0-1) = problemen met basisfuncties zoals slapen en eten voorop en
dat is vaak de reden waarom ouders hulp gaan zoeken
▪ Peuters/kleuters (2-6) = vaak achterblijvende taal of motorische
vaardigheden, emotionele en gedragsproblemen voorop bijv. angst of
, driftbuien, etc. → er kan na enkele jaren al sprake zijn van bredere
ontwikkelingsproblematiek
• Die zowel primair gelegen kunnen zijn in het kind, als in de omgeving, als in de interacties
tussen kind en omgeving.
o Het is dus complex, omdat het zich in alle facetten kan bevinden
o Het bevindt zich daarom ook op een continuüm
• ‘Zorgintensieve’ kinderen: verzamelterm waarbij níet de beperking van het kind centraal
staat maar de betekenis die dit heeft voor de ouders en brussen, doordat deze kinderen
veel en/ of langdurig zorg en ondersteuning nodig hebben van anderen.
o Bredere doelgroep van kinderen; cognitieve, lichamelijke/motorische, zintuigelijke
beperkingen
DC 0-5
• Diagnostische classificatie van psychische en ontwikkelingsstoornissen: de DC 0-5
(specifiek diagnostisch classificatie systeem voor deze leeftijdscategorie)
o In een DC: 0-5 classificatie worden de uiteenlopende dimensies en domeinen van
het kind, zijn/haar omgeving en de relaties daartussen, geïntegreerd tot een
diagnostische classificatie die het profiel weergeeft van het kind in zijn/haar
context en de basis legt voor een geïndividualiseerd behandelingsplan
Eerst aantal zaken bij langs om een breed beeld van de problematiek te krijgen
▪ Criteria, ook specifiek voor jongere kinderen
▪ Belangrijk voor communicatie tussen professionals onderling of met andere
betrokkenen om te weten waar we het over hebben en kennis over deze
ontwikkelingsstoornissen (weten wat er allemaal aan de hand kan zijn) te
stimuleren
▪ De vroege ontwikkeling van een kind op een Multidimensionele manier en
transdiagnostisch (niet specifiek gericht op één diagnose maar overstijgend)
in kaart te brengen waarbij 5 assen geformuleerd zijn om de uiteenlopende
domeinen in kaart te brengen
o Waarom een apart systeem voor jonge kinderen?
▪ Op zichzelf staand classificatie systeem, maar wel continuïteit en verbinding
met de DSM-V; volgt ook de structuur van de DSM-V en waar relevant ook
een koppeling naar DSM-V
▪ De criteria in de DSM-V zijn niet zomaar toepasbaar op jonge kinderen,
omdat jonge kinderen echt een aparte groep qua functioneren is dan
oudere kinderen en daarna
▪ DSM-V komt het perspectief voor jonge kinderen onvoldoende tot hun recht
▪ Daarnaast wordt er in de DC 0-5 veel belang gehecht van het betrekken van
verschillen in culturele normen en waarden dus oog voor diversiteit en
ontwikkeling
o Bij elke classificatie staat informatie over:
▪ Diagnostisch criteria (incl. leeftijd en duur)
▪ Effect op gezins-/familie functioneren
➔ Hier zie je relatie met context waarin het kind opgroeit
▪ Bijkomende kenmerken
, ▪
Beloop
▪
Prevalentie
▪
Risico- en prognostische factoren
▪
Culturele factoren
▪
Sekse verschillen; dus stoornisverschillen qua
jongens en meisjes
▪ Differentiaaldiagnose
➔ Naast stoornis een lijst van dingen waaraan een kind zou kunnen
lijden gegeven de symptomen die er op dat moment zijn dus
meerdere aandoeningen zouden de symptomen kunnen verklaren
▪ Comorbiditeit
▪ Koppeling naar DSM-5 en ICD-10 classificaties
DC 0-5
• Vijf-assig classificatiesysteem
o As I Klinische stoornissen
▪ Zelfstandige classificaties die erg lijken op de classificaties in de DSM-V
o As II Relationele context
▪ Adaptatie of maladaptatie binnen de relationele context
▪ Dient altijd bij elk kind beoordeeld te worden, want dit is van oorsprong één
van de belangrijkste peilers binnen de diagnostiek van jonge kinderen vanuit
de visie dat vroege ontwikkeling en vroege kenmerken van stoornissen
alleen goed begrepen en behandeld kunnen worden in de context van de
relatie met de omgeving → je kijkt nooit alleen naar het kind, maar altijd in
de relatie met de omgeving
o As III Medisch-somatische aandoeningen en overwegingen
▪ Symptomen die vanaf het begin van zwangerschap aanwezig zijn worden
hierin vermeld
o As IV Psychosociale stressoren
▪ Ook jongere kinderen kunnen last hebben van psychosociale stress
▪ Directe stress zoals opgenomen worden in een ziekenhuis of indirecte stress
als een ouder wegvalt door een opname in een ziekenhuis
▪ Invloed op ontwikkeling kinderen
o As V Ontwikkeling van competenties
▪ Ontwikkelingsniveau waarop kind functioneert: cognitief, motorisch, sociaal
emotioneel gebied op basis van onderzoek
• Met deze assen heb je een beter beeld van wat er aan de hand is waardoor je de problemen
beter kunt duiden en beter kunt aangrijpen op wat er aan de hand is
• De aanbeveling van DC 0-5 is dat als je begint aan een diagnostische classificatie je eerst de
laatste vier assen gaat onderzoeken. Daarna classificeer je met de symptomen pas een
klinische stoornis
• Wat strookt met het idee dat je naar de verschillende assen kijkt en eerst naar latere assen is
dat een classificatie eigenlijk niet voldoende is als je niks verder weet van de verdere situatie
van het kind en de factoren op al die andere domeinen die invloed kunnen hebben op het
functioneren → je moet dus meer weten over het kind en zijn omgeving
o Kost veel tijd om informatie op deze domeinen te verzamelen
, Het perspectief van vroegkinderlijke ontwikkeling en (relationele) contexten
• Complex samenspel van factoren speelt een rol in de ontwikkeling (van problemen en
stoornissen) (zie ook PABAP038 en PABA5235)
o In de vroege ontwikkeling
o Ook complex samenspel van factor die kunnen leiden tot problemen en stoornissen
in de ontwikkeling
o Er gebeurt veel in de ontwikkeling: snelle ontwikkeling, allerlei ontwikkelingen op
allerlei domeinen en die interacteren ook nog met elkaar → extra gevoelig voor
stoornissen
▪ Bij een stoornis of vertraging werkt dat ook vaak(eigenlijk altijd) door op
andere gebieden
▪ Probleem op gebied van taal ook vaak op gebied van sociaal emotioneel
functioneren en ook een bepaalde gedragsmatige uiting gebaseerd kan zijn
op verschillende onderliggende processen en mechanismen; hoewel
uitingen er hetzelfde uitzien kan het zijn dat er verschillende onderliggende
mechanismen heeft
• Kindfactoren
o In het kind zelf
• Sociaal-relationele contexten
o Primaire verzorgers
▪ Vaak ouders meest direct omgeving van het kind
o Brede context
▪ Ook van invloed op het functioneren van het kind en de ouder en de
interactie van de ouders
• Ouderfactoren
o Problemen bij ouders bijvoorbeeld verminderde sensitiviteit (bijv. hechting) of
verminderde opvoedingsvaardigheden (ouders weten niet hoe te handelen) die de
problemen van het kind ook weer versterken
• Ouder-kindinteractie-/relatiefactoren
o Bijvoorbeeld psychopathologie, verslavingsproblematiek of een verleden van
verwaarlozing of onverwerkte trauma’s bij de ouders
o Bij de interacties tussen ouder en kind kunnen diverse factoren aanwezig zijn bij het
kind, maar ook bij de ouders die mede een rol kunnen spelen bij
ontwikkelingsproblematiek bij jonge kinderen of er kunnen juist factoren aanwezig
zijn die een beschermende rol hebben.
o Problemen bij kinderen hebben bijna altijd implicaties bij het gezin en de
opvoedingssituatie en omgekeerd; problemen in het gezin hebben bijna eigenlijk
implicaties voor de ontwikkeling van het kind
• → Als je kijkt naar een probleem bij een jong kind of als er sprake van mogelijke
problematiek, kun je niet anders dan ook kijken naar relaties en interacties van zo’n kind
met het gezin en de ouders