Deel I Werkterrein en methode
Hoofdstuk 1: De economische wetenschap
1.1 Economische problemen
‘Traditionele’ economische problemen
- Dalen van inkomen (door wekloosheid, pensionering of verlaging van uitkering) waardoor je
goederen die je eerst gewoon kon kopen, niet meer aan kan schaffen.
- Werkgever kan niet genoeg personeel krijgen. Personeel moet extra diensten draaien en
vraagt voor de vele overuren extra loon. Kans op fouten en overbelasting wordt groter.
Werkgever verlaagt de productiecapaciteit waardoor het bedrijf inkomsten misloopt, die
onder andere nodig zijn apparatuur te betalen.
Bijvoorbeeld een tekort aan verplegend personeel. Als alle ziekenhuizen in een land kampen met een
tekort aan verplegend personeel, is er sprake van een economisch probleem dat de hele samenleving
raakt. De capaciteit om mensen te behandelen is niet toereikend om alle behoeften aan
ziekenhuisopnamen te voorzien. Patiënten komen op een wachtlijst en worden zo geconfronteerd
met het landelijk tekort aan verplegend personeel.
- Failliet gaande bedrijven
- Oplopende werkloosheid
- Vergrijzing
‘Nieuwe’ economische problemen
Mensen zijn niet heel eensgezind over het economische karakter van problemen.
- Honger en ondervoeding
- Wapenwedlopen
- Natuurrampen
- Milieuproblemen
Meningsverschillen ontstaan als moet worden bepaald welke economische problemen prioriteit
hebben en welk instrumentarium oplossingen dichterbij brengt.
1.2 Wat bestudeert de economie?
Economen bestuderen de keuzes van mensen onder druk van relatieve schaarste. Zodra iemand
meer behoeften heeft dan met beschikbare middelen zijn te vervullen, moet hij kiezen welke
behoeften het belangrijkst zijn.
Ervaringsobject en kenobject
Het ervaringsobject geeft aan welk deel van de werkelijkheid onderwerp van studie is. Het deel van
de maatschappij of volksverhouding. Het kenobject zegt iets over de gezichtshoek van waaruit de
werkelijkheid wordt bestudeerd. Economen bezien de wereld vanuit het perspectief van de relatieve
schaarste: de spanning tussen behoeften en middelen
Behoeften
Het vertrekpunt voor economische analyses zijn individuele behoeften. Een complicatie is dat
individuele behoeften soms interdependentie vertonen. Ze zijn dan afhankelijk van behoeften die
anderen hebben (jaloezie). Deze interdependentie tussen individuele behoeften moet worden
onderscheiden van de invloed die de overheid uit oefent op het behoeftepatroon. Sommige
behoeften worden opgelegd (leerplicht), anderen worden verboden (heroïnegebruik). Weer andere
behoeften worden ondersteund met behulp van subsidies (huisvesting), of ontmoedigd met extra
belasting (roken). Een andere vorm van invloed op individuele behoeften zijn maatschappelijke
normen en waarden. Eerlijkheid, loyaliteit en plichtsbesef vormen een rem om afspraken niet na te
komen en elkaar te bedriegen als dat persoonlijk voordelig is.
1
,Middelen
Voor behoeftebevrediging zijn middelen nodig. Hierin worden verschillende soorten onderscheiden.
Goederen zijn materiele middelen. Diensten zijn immateriële middelen. Consumptiemiddelen
bevredigen op directe wijze behoeften. Met productiemiddelen worden goederen en diensten
geschikter gemaakt voor consumptie.
Economen spreken meestal over productiefactoren in plaats van productiemiddelen. Bijvoorbeeld de
grond waarop een fabriek staat, is een klein deel van de productiefactor natuur. Dit is een natuurlijke
hulpbron. In de fabriek staan machines, dit zijn kapitaalgoederen. De mensen in het productieproces
vormen de productiefactor arbeid.
Relatieve schaarste
Veel behoeften blijven onbevredigd, omdat middelen schaars zijn in verhouding tot de behoeften.
Deze relatering is essentieel voor het schaarstebegrip in de economie. Tegenover relatief schaarse
goederen staan vrije goederen. Bijvoorbeeld een rivier. Als langs de rivier weinig mensen wonen kan
iedereen drinken en zich wassen. Het rivierwater wordt een schaars goed als er steeds meer mensen
langs de rivier gaan wonen en er industrieën ontstaan die hun afval lozen in de rivier. Het water kan
dan niet meer gedronken worden. Zo lang rivierwater een vrij goed is hoeft er niet worden gekozen
voor welke behoeften wel en voor welke behoeften minder rivierwater beschikbaar is. Zodra
rivierwater relatief schaart wordt, is er een economisch probleem.
Alternatieve bruikbaarheid
Alternatieve bruikbaarheid van relatief schaarse middelen is een tweede, eveneens noodzakelijke
omstandigheid die economische problemen kenmerkt. Talloze middelen zijn relatief schaars en
alternatief bruikbaar. Hout kun je verbranden om je te verwarmen. Van dat hout kun je ook een tafel
maken, maar allebei tegelijk is onmogelijk. Zo word je steeds geconfronteerd met
keuzevraagstukken. Welke behoeften bevredig je wel, en welke niet?
Rangschikbaarheid van behoeften
Pas als behoeften in volgorde van dringendheid kunnen worden gerangschikt, zijn beslissingen over
de inzet van relatief schaarse, alternatief aanwendbare behoeftebevredigingsmiddelen mogelijk.
Zonder zo’n voorkeursordening kan een economisch subject niet kiezen.
De economische invalshoek
De begrippen relatieve schaarste, alternatieve bruikbaarheid en rangschikbaarheid staan centraal in
de formulering van het kenobject van de economie. Economie is de wetenschap die enerzijds het
menselijke gedrag, voor zover dat wordt beheerst door de spanning tussen rangschikbare behoeften
of doeleinden, en anderzijds relatief schaarse, alternatief bruikbare middelen bestudeert.
1.3 Het welvaartsbegrip
Productie is gericht op het terugdringen van relatieve schaarste. Het doel is zodanig met de relatieve
schaarste om te gaan dat er (meer) behoeften worden bevredigd. Op deze manier ontstaat welvaart.
Over het begrip welvaart bestaat veel verwarring. Dat kan voorkomen worden door onderscheid te
maken tussen inkomen, welstand, welvaart en welzijn.
Inkomen en welstand
Inkomen heeft alleen betrekking op de hoeveelheid geld die een persoon in een bepaalde periode
verwerft. Welstand omvat alle middelen die iemand ter beschikking staan om zijn behoeften te
bevredigen. Dit zijn allebei objectieve begrippen, omdat ze ook voor anderen waarneembaar zijn.
2
, Welvaart en welzijn
Individuele welvaart is de mate waarin iemand zijn behoeften kan bevredigen, voor zover voor deze
behoeftebevrediging gebruik wordt gemaakt van relatief schaarse en alternatief bruikbare middelen.
Welvaart, ook vaak nut genoemd, betreft dus de persoonlijke gemoedstoestand die welstand
veroorzaakt. Welvaart is een subjectieve ervaring. Onder welzijn plaatsen we subjectieve ervaringen
waarvoor de opoffering van relatief schaarse middelen niet nodig is, dan wel schaarste-ervaringen
die niet te beïnvloeden of beheersen zijn door de beschikbare middelen op alternatieve wijze in te
zetten (het weer).
Het formele welvaartsbegrip
Het formele welvaartsbegrip is de opvatting dat mensen zelf uitmaken wat welvaart is en wat
behoeften bevredigt. Dit welvaartsbegrip onderscheidt zich van het traditionele materiele
welvaartsbegrip doordat welvaart niet meer gelijk is aan welstand, maar een veel ruimere betekenis
krijgt. Welvaart heeft geen economisch motief. Er is hooguit een economisch principe: realisering
van het ene doel staat het bereiken van een ander doel in de weg. Deze afruilrelatie tussen
doeleinden dwingt het individu wegend en kiezend om te gaan met schaarse, alternatief bruikbare
middelen.
1.4 Het allocatievraagstuk
Alternatieve kosten
Door te kiezen in situaties van relatieve schaarste worden moeilijk te bereiken doeleinden met de
daaraan verbonden baten opgeofferd. Deze opgeofferde baten noemen economen meestal
alternatieve kosten of opportunity costs. De alternatieve kosten van de teelt van aardappelen
bestaat uit de baten van de graanteelt, en de alternatieve kosten van een avond studeren gelijk aan
het plezier van een avond stappen.
De transformatiecurve
Bovengenoemde keuzeproblemen kunnen grafisch worden geïllustreerd met een
productiemogelijkhedencurve. Vaak wordt hier ook de term transformatiecurve voor gebruikt.
Een boer heeft 20 ha grond. Als hij alleen aardappelen teelt, kan hij maximaal 400 ton aardappelen
oogsten. Verbouwt hij alleen graan, dan levert dit maximaal 300 tot graan op.
In de figuur zie je de keuzemogelijkheden van de boer. Alle mogelijke combinaties van aardappels
telen en graan verbouwen worden aangegeven in de driehoek OAB. Als de boer al zijn beschikbare
grond wil benutten, zal hij een combinatie kiezen die op de lijn AB ligt.
3