SUPERDIVERSITEIT 3 De ander en ik (Praktische ontwikkelingspsychologie)
, SUPERDIVERSITEIT 3 De ander en ik (Praktische ontwikkelingspsychologie)
Hoofdstuk 1 Ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychol Wetenschap van de studie naar patronen van groei, verandering en stabiliteit gedurende het hele
ogie leven, van conceptie tot dood. Dus zowel verandering van gedrag (zichtbare handelingen) en de
inwendige processen. Doel van studie is bijdragen aan een beter leven van mensen.
Met deze wetenschap kunnen afwijkende ontwikkelingen gesignaleerd worden en de gevolgen
daarvan. SW-er heeft taak bij signaleren en tijdig anticiperen bij begeleiding van mensen in een
specifieke fase in hun leven.
Tijdens het leven zijn er een aantal typische fasen met specifieke mijlpalen en
levensloopgebeurtenissen.
Fasen Prenatale periode, baby 0-1 jaar, dreumes 1-2 jaar, peuter 2-4 jaar, kleuter 4-6 jaar, basisschoolkind 6-
10 jaar, pubertijd 10-14, adolescent 14-22, jongvolwassene 22-35, middenvolwasssenheid 35-55 , late
volwassenheid 55-65, ouderen
Sommige fasen hebben duidelijk afgebakende grens, andere niet omdat zij gebaseerd zijn op
lichamelijke veranderingen (pubertijd). Soms qua leeftijd in ene fase en ontwikkeling in andere
leeftijd.
Sommige fasen cultureel bepaald, in dit boek voornamelijk vanuit de Westerse cultuur.
Normatieve Algemene veranderingen die kinderen laten zien naarmate ze ouder worden. Variatie in ontwikkeling
ontwikkeling groter als men ouder wordt door:
- Grotere rol maatschappij, de cultuur en het tijdsbeeld een steeds grotere rol spelen
- Individuele ervaringen
Ontwikkelingsthema Omdat veranderingen door verschillende factoren beïnvloed worden en de verschillende factoren niet
uitgeschakeld kunnen worden zijn er een aantal ontwikkelingspatronen die onderzocht worden, zoals
fysieke, motorische, perceptuele (waarnemen via zintuigen), cognitieve, emotionele, sociale,
persoonlijkheids, sensuele/seksuele, morele en taalontwikkeling.
Kenmerken 1. cumulatief proces: vaardigheden en ervaringen bouwen op elkaar voort
ontwikkeling 2. Differentiatieproces: specifieke vaardigheden ontstaan vanuit meer algemene vermogens
3. Loopt georganiseerd: voltrekt zich in een vaste, logische volgorde en is onomkeerbaar
4. Holistisch: alle aspecten veranderen samen en integreren met elkaar om tot een uniek
individu te komen
Ontwikkelingsverloop Verschillende theorieën over verloop van ontwikkeling:
• Continu proces waarbij de persoon voortdurend verandert → geleidelijk zonder abrupte of
snelle veranderingen = kwantitatieve veranderingen: aantal vaardigheden neemt toe → de
verschillende ontwikkelingsgebieden ontwikkelen niet synchroon
• Discontinu proces met sprongen: kwalitatieve veranderingen= elke fase levert nieuw gedrag
op dat wezenlijk verschilt van gedrag uit vorige fase
• Combinatie van beide soorten veranderingen (continu en discontinu)
Gevoelige periodes Specifiek moment waarin de ontwikkeling versneld vooruit gaat en er een verhoogde gevoeligheid
bestaat voor stimuli vanuit de omgeving. Als het dan niet wordt aangeleerd kans dat het nooit geheel
wordt bereikt, maar mensen flexibel en meestal ook nog aan te leren op latere leeftijd.
De aanwezigheid van bepaalde stimuli in een specifieke periode tijdens de ontwikkeling kan een
abnormale ontwikkeling tot gevolg hebben (bv rode hond in de eerste 16 weken van zwangerschap).
Oude term kritieke periode. Deze term te rigide, geen aandacht voor individuele verschillen,
achterstand zou niet meer in te halen zijn en als stimuli ontbreekt geeft dit altijd problemen.
Nature vs nurture Nature: erfelijke eigenschappen
Nurture: ervaringen die een persoon opdoet en de kwaliteit van zijn sociale en fysieke omgeving
➔ Het een kan niet zonder de ander: bepaalde omgeving nodig om aanleg tot ontwikkeling te
brengen. Dus wisselwerking tussen omgeving en gedrag. Afhankelijk van de mate waarin
, SUPERDIVERSITEIT 3 De ander en ik (Praktische ontwikkelingspsychologie)
nature of nurture van belang zijn. Totstandkoming sociaal beleid wordt medebepaald door de
vraag welke factor meer bepalend is → als iets volkomen aan de nature wordt toegeschreven
hebben interventies weinig zin.
Hoofdstuk 2 Ontwikkelingstheorieën.
Siegmund Freud Psychoanalyse: geïnteresseerd in de innerlijke belevingswereld
(1856-1939) Persoonlijkheid vormt zich gedurende de kindertijd → doorlopen van fasen die vormend zijn voor
Psychoanalyse persoonlijkheid en gedrag in latere leven. Binnen deze fasen worden de innerlijke krachten, lust en
Psychoseksuele bevrediging telkens met ander lichaamsdeel geassocieerd = psychoseksuele ontwikkeling (alles wat
Fasen: lichaam plezier verschaft).
• Orale: van geboorte tot 21 maanden→ orale bevrediging (zuigen, eten, buiten). Directe
behoeftebevrediging en nog geen sprake van zelfbewustzijn.
• Anale: 21 maanden – 3 jaar: anale bevrediging= ontlasting ophouden of laten gaan. Conflict
tussen bevredigen behoeften en de eisen van de omgeving (zinnelijkheidstraining)
• Fallische: vanaf 3 jaar. Interesse in geslachtsdelen en nieuwsgierig naar eigen lichaam. Meisjes
voelen zich aangetrokken tot vader en jongens tot moeder (niet seksueel)
• Latentie: vanaf 6 jaar. Rustige fase: minder egocentrisch denken en meer kennis opdoen.
• Genitale: 12 jaar tot volwassen: seksuele interesses ontstaan en aangaan volwassen seksuele
relaties
Doorlopen fase heeft invloed op later gedrag. Dit betekent dat toekomstige persoonlijkheid reeds
vastligt in de kindertijd. Tegenwoordig wordt gedacht dat de persoonlijkheidsontwikkeling een
levenslang proces is.
Fixatie fixatie: gedrag blijft steken op een eerder ontwikkelingsniveau, omdat fase niet goed doorlopen is.
Bepaalde gedragingen (bv roken) voert hij terug op een fixatie in bepaalde fase (orale fase).
Tegenstanders Dat onbewuste invloeden bepalend zijn voor de persoonlijkheid en gedrag wordt door veel
wetenschappers geaccepteerd. Dit geldt niet voor het idee dat de doorlopen fasen op kinderleeftijd
de persoonlijkheid op latere leeftijd bepalen. Freud vond dat de eerste 3 fasen bepalend waren voor
je persoonlijkheid, zodat die al op 6 jarige leeftijd was gevormd.
Erik Erikson (1902- Psychosociale ontwikkelingstheorie van de gehele levensloop. Niet alleen klinische setting van het
1994) onderzoek, maar ook cultureel-antropologisch onderzoek. Belangrijkere rol sociale omgang voor
persoonlijkheidsontwikkeling: mensen worden gevormd én belemmerd door de samenleving waarin
ze leven en de cultuur waar ze deel van uitmaken.
Crisis in het leven brengt, naast potentieel verlies, ook groeikansen.
Fasen 8 fasen: vast patroon en min of meer gelijk voor iedereen. Binnen iedere fasen werken aan verdere
uitbouw psychosociale identiteit. Iedere fase start met crisis, conflict of uitdaging. Je voelt je niet
meer passen bij de sociale rollen waar je je dan toe wel goed voelde. Crisis kan positieve of negatieve
kant opgaan. Hoe mensen een crisis doorstaan is van invloed op hoe ze het volgende conflict aangaan
→ lastiger om op een later moment de crisis alsnog te doorstaan
- Babytijd 0-18 mnd: fundamenteel vertrouwen vs wantrouwen
- Peutertijd 18 mnd- 3 jaar: autonomie vs schuld, schaamte
- Kleutertijd 3- 5/6 jaar: initiatief vs schuld
- Basisschoolleeftijd: 6 -12 jaar vlijt vs minderjarigheid
- Adolescentie 12-18 jaar identiteit vs rolverwarring
- Jongvolwassenheid 18-35 jaar intimiteit versus isolatie
- Middenvolwassenheid 35-70 jaar generativiteit vs stagnatie
- Ouderdomsfase 70 jaar- dood integriteit vs wanhoop
Er kan wel aan nieuwe fase aangegaan worden als de eerdere crisis niet is opgelost. Erikson