Concepten, begrippen & geleerden Culturele Geschiedenis
In dit document staan de belangrijkste begrippen/concepten/geleerden uit het ‘Denken over
Geschiedenis’ van Babette Hellemans, aangevuld met informatie uit de hoorcolleges van het
vak Culturele Geschiedenis. Bij de geleerden staan er in de linker kolom sleutelbegrippen die
bij de desbetreffende geleerde horen, die vervolgens in de rechter kolom terug te vinden zijn.
Dit bevordert het samenvatten de opvattingen van een geleerde, en kan handig zijn voor als je
jezelf wilt overhoren. Aan het einde van het document staan nog een aantal overige
opmerkingen die niet per se bij een specifieke geleerde of concept horen.
Geleerden en hun opvattingen
Émile Durkheim (1858-1917): vader van de sociologie. Theorie collectieve
representaties (beschrijvingen rituelen en conventies van een cultuur).
Collectieve representaties
Durkheim vond bijvoorbeeld dat de primitieve geest ook logische
structuren had net zoals de rationele geest.
Voltaire (1694-1778): teleologisch poogde als eerste om de ontwikkeling van
de westerse beschaving in bredere zin te schetsen, verwierp
Teleologisch apocalyptische/theologische opvatting (laatste oordeel/eindtijd). Theorie
van synthese van de geschiedenis van de mens in alle periodes.
Verlichtingsfilosoof
Verlichtingsfilosoof, ging uit van de rede en vooruitgang, verwierp
Vooruitgangsdenken mythes en bijgeloof. Christendom was niet essentieel voor beschaving.
Mens als basis voor moraliteit.
Germaine de Staël (1766-1817): vatte de nieuwe tijdsgeest na de Franse Revolutie en
Napoleon samen. Ze had het idee dat de gigantische beschaving de
Cultuur als alternatief voor de monarchie verving. Cultuur als alternatief voor de monarchie. Staël
monarchie volgde de continentale traditie
Jules Michelet (1798-1874): streefde naar een historiografie waarin wetten en politiek
handelen verbonden zou worden aan een geschiedenis van
ideeën/gewoonten.
Edward Gibbon (1737-1794): schreef The history of the Decline and Fall of the Roman
Empire met als filosofisch doel om de ontwikkeling van de westerse
Christendom dreigend voor de beschaving bloot te leggen. Vond het christendom dreigend door haar
beschaving focus op het leven hiernamaals, voor het functioneren van de westerse
Angelsaksisch beschaving. Angelsaksische traditie: geschiedenis als verklarend en
feitelijk, los van filosofische interpretatie. Peter Brown (1935) had
kritiek op Gibbon en stelde dat het christendom niet de enige reden was
voor de val van het Romeinse Rijk en dat christianisering zorgde voor
een algemene beschaving. Gibbon had ook een militaire interpretatie.
Gibbon volgde de Angelsaksische traditie
Gottfried von Herder (1744-1803): Herder reageert op de Verlichting en de universele en
egalitaire claims (het idee dat mensen gelijk zijn). Hij geloofde dat er iets
Zeitgeist (volksgeist) bestond zoals een Volksgeist (specifieke karakteristieken van een
bepaalde groep mensen). Herder kan daarom ook wel gezien worden als
Cultureel relativisme
de stichter van het nationalisme. Je kan het ook cultureel relativisme
Historicisme noemen. Cultuurgedachte is geen absoluut gegeven, maar een
filosofische/historische vraag waar een interpretatie/methode aan
voorafgaat. Elke periode/cultuur/beschaving moet binnen de eigen
parameters bestudeerd worden en niet door de morele bril van de
historicus. Belangrijke begrippen bij Herder: historicisme, Zeitgeist.
Herder had een hekel aan systematisch denken (stond tegenover Kant,
Schelling en Hegel). Systematiek hield de onderzoekende/kritische geest
, tegen en dus nieuwe inzichten. Zeitgeist: de mens is ontzettend
veranderlijk in de tijd.
Georg Wilhelm Hegel (1770-1831): onderscheid Middeleeuwen (in zichzelf gekeerde
haarklovers) en Renaissance (verlangen naar nieuwe werelden, Amerika,
geboorte nieuw mens). Kritiek op Hegel: hij ging ervan uit dat de mens
Vooruitgangsdenken
steeds beter zou worden op moreel gebied + hij nam de elite als
Cultuur is elitair uitganspunt voor ‘cultuur’. Hegel stelde dat de ontdekking van
Amerika moderniteit aankondigde de nieuwe mens, met
Ontdekking van Amerika gelijk technologische vooruitgang etc. Het systeem van kunst neemt innen het
aan moderniteit
hegeliaanse denken de vorm van een temporale hiërarchie aan: de
De Geist als iets teleologie van de cultuurgeschiedenis betekent een toenemende
overkoepelends verfijning en complexiteit van artefacten. Muziek heeft hierin geen plek.
Hegel vindt dat vooruitgang in techniek gelijkstaat aan moderniteit. Er is
geen sprake van neergang, alleen een logische vooruitgang van de
tijdsgeest. Hij ziet de Geist als iets overkoepelends, iets waar we geen
controle over hebben (zoals waar of wanneer je geboren wordt), het
gevoel dat we ergens bij horen.
Jacob Burckhardt (1818-1897): noemde zichzelf als eerste een cultuurhistoricus.
Waarom was hij belangrijk voor culturele geschiedenis?
Renaissance = superieur
- Hij verwierp de traditionele thema’s zoals politiek, diplomatiek,
Kunst = belangrijk voor GS en recht in historisch onderzoek
- Hij benadrukte het belang van kunst voor geschiedenis.
Cultuur = elitair - Hij had een ambivalente houding tegenover moderniteit en de
Mathematische logica
effecten van de Renaissance
- Hij hanteerde een synchronische benadering (ook een idee van
diachronie, want: vastgestelde periodes)
Beschouwde politieke macht als kwaadaardig, terwijl von Ranke de staat
als centrum van politieke stabiliteit zag. Burckhardt was tegen systemen
(Herder), maar vond feiten nog wel belangrijk. Teleologisch: nieuwe
Renaissance mens superieur t.o.v. zijn voorganger. De nieuwe mens
zou voor een tijdsgeest zorgen waarin alle aspecten van de
renaissancecultuur verenigd zouden zijn. Religie en rationaliteit waren
volgens B. elkaars tegenpolen: hij zette seculiere renaissancecultuur
tegenover primitieve kunst uit de Middeleeuwen. Hij schreef werken
over Renaissancekunst en vond kennis van die kunst belangrijk in een
breder beschavingsideaal. Een objectieve en empiristische kijk op
cultureel verleden alleen maar subjectief kan zijn, en dat de
kunsthistoricus alleen optreedt als mediator tussen heden/verleden. B.
was de eerste die zijn meesterwerk rondom een theorie bouwde, namelijk
een aanname dat elementen moeten worden geselecteerd uit alle
manifestaties van een cultuur (mathematische logica). B. vond dat
cultuur een elitaire aangelegenheid was
Aby Warburg (1866-1929): oprichter Warburg Institute (mensen in aanraking met
culturele artefacten, boeken, munten, kunst etc.). Ideeën op basis van
Warburg Institute Burckhardt. Nadruk op parallelle ontwikkelingen, synchrone karakter
van cultuur. Iconoloog. Ernst Sassirer steunde hem in het ontwikkelen
Iconologie
van een methode waarin culturele symboliek gold als uitgangspunt. Hij
Interdisciplinair streefde naar een interdisciplinaire insteek, waarbij het niet meer alleen
ging om mooie plaatjes bij kunstgeschiedenis, bijvoorbeeld. Hij vond dat
Cultuur is NIET elitair er GEEN superieure cultuur bestond: folklore had eveneens stijl bv.
Stijl was niet een domein van de elite, maar was voor de gehele cultuur.
Hij was bezorgd over de superieure houding die kon leiden tot bijgeloof,
antisemitisme en politieke radicalisering. Hij heeft WOII nooit
meegemaakt.
, Wilhelm Dilthey (1833-1911): Onderscheidde twee wetenschappen (natuur/geestes);
natuurwetenschappen verklaren (erklären) algemene wetten en
Geistesgeschichte geesteswetenschappen (kan alleen door abstractie van menselijke
ervaring), dit is bij geesteswetenschappen niet mogelijk door de
Verstehen
complexiteit van het menselijke gedrag. DUS: nieuwe methode nodig.
Wirkungszusammenhang
Hermeneutische cirkel Geesteswetenschappen verstaan (verstehen): inzicht krijgen in anderen
Subject/object verbinden
op de manier waarop zij zichzelf begrijpen. Individuen begrijpen zichzelf
door zelfinterpretatie (het geven van betekenis aan ervaringen). Dit is
Connectie GS en filosofie i.t.t. introspectie (naar binnen kijken).
- Ervaring (erlebnis): iets meemaken dat betekenis kan krijgen
Universele benadering - Uitdrukking: een ervaring veruitwendigen (kunst, tekst, muziek
maken etc.)
In verstaan kom je tot de betekenis van een ervaring in haar uitdrukking:
je bestudeert allerlei uitingen, en je duidt dan de betekenis wat een
ervaring moet krijgen. Het hangt dus allemaal samen:
werkingssamenhang (Wirkungszusammenhang), je kunt alleen de
ervaring begrijpen om het geheel te begrijpen waarin de ervaring
plaatsvindt (om een middeleeuwse monnik te begrijpen, moet ik een
beetje monnik worden). Hermeneutische cirkel. Het deel is alleen te
begrijpen vanuit het geheel, en het geheel pas weer door alle delen te
begrijpen.
Het determineren van een subject en object moesten minder gescheiden
plaatsvinden en in elkaar overvloeien. Het begrijpen van een cultuur uit
het verleden vereist innerlijke articulatie van tijdsstructuren binnen onze
eigen beleving als een externe objectivering door anderen. (opkomst
hermeneutiek). Dilthey maakt een connectie tussen geschiedenis en
filosofie: voor hem is GS alleen valide als je het uitzonderlijke kan
transponeren naar haar universele karakter. Aan het wetenschappelijke
interpreteren gaat systematiek aan vooraf, volgens Dilthey. Hij wilde
fenomenen niet verklaren, maar begrijpen.
Max Weber (1864-1920): voor Weber is hermeneutiek het web dat de mens om zich
heen heeft geweven het web = cultuur. Het is een proces waarin het
subject/object niet uit elkaar te halen zijn.
Jürgen Habermas (1929): stelt dat de hermeneutiek bereikt kan worden via principes van
Freuds psychoanalyse (onderbewuste staat centraal; veel van het
Theaters van politiek volwassen handelen is terug te halen uit de onderdrukte gevoelens van de
kindertijd repressietheorie). Habermas zocht combinatie van
Combinatie psychoanalyse en
hermeneutiek psychoanalyse en hermeneutiek om tot nieuw soort onderzoek naar de
mens te komen. In zijn theorie waarin beide aspecten samenkomen, staat
Niet-publieke opinie de rol van de ‘publieke sfeer’ centraal. Hoe de 18 e-eeuwse
koffiehuizen/salons een nieuw soort debat creëerden: ‘theaters van
politiek’ men kon zich politiek uiten om tot een nieuw zelfbeeld te
komen, men ging zichzelf als gelijkwaardige burgers ervaren nieuw
zelfbeeld. Voor Habermas was er geen onderscheid tussen de salons,
koffiehuis, de huiskamer en de politieke ruimte. Volgens Habermas is
journalistiek entertainment geworden (commerciële belangen leidend).
Door de media is er geen sprake meer van uitwisseling van gedachten,
publieke opinie is uitsluitend een sociologisch onderzoek naar
maatschappelijke groepen (niet-publieke opinie = passief, omdat het
natuurlijk instinct om te handelen verdoofd wordt).