Volledige samenvatting (op basis van begrippen) - blok 3
Neuropsychologische stoornissen
Universiteit van Maastricht
GGZ (2122-GGZ2027)
Taak 1 The Brain
Leerdoel 1 cellen
Het centrale zenuwstelsel: de hersenen en het ruggenmerg.
Perifere zenuwstelsel: de verbinding tussen het centrale stelsel, de spieren en de organen.
Het bestaat uit zenuwen en kleine concentraties grijze stof.
Het zenuwstelsel bestaat uit 2 type cellen: neuronen en gliacellen.
Neuronen:
Neuronen: een type cel, in het zenuwstelsel, dat informatie ontvangt en deze uitzendt
naar/doorgeeft aan andere cellen.
Structuur van een neuron: de vorm van een neuron bepaalt zijn connecties met andere
cellen en daarbij ook zijn functie. Neuronen variëren in vorm, formaat en functie.
Membraam (plasma membraam): een biologische structuur, die de binnenkant van de cel
van de buitenkant scheidt. Hierin zitten eiwitkanalen, die bepaalde chemicaliën kunnen later
doorstromen de cel in. (e.g. water, zuurstof, natrium, kalium, calcium, chloride).
Dendrieten: vertakte vezels, die via synaptische receptoren informatie ontvangen van
andere neuronen. Hoe groter het oppervlak van een dendriet, hoe meer informatie het kan
ontvangen.
Dendritische stekels (spines): korte uitgroeisels, die het beschikbare oppervlak voor de
synapsen vergroten.
Synapsen: is het punt waarop twee neuronen met elkaar communiceren. Synapsen brengen
over het algemeen signalen van het axon van het ene neuron over naar de dendriet van een
ander neuron
Soma (cellichaam): bevat de mitochondriën, ribosomen en de celkern. Hier vindt het grootste
deel van het metabolistische werk van de neuron plaats. Het soma is in veel neuronen
bedekt met synapsen.
1
,Celkern (aanwezig bij alle dierlijke cellen, behalve rode bloedcellen): de structuur, die
chromosomen bevat.
Cytoplasma: de volledige inhoud van een cel (met uitzondering van de celkern). Bestaat uit
waterachtige grondvloeistof (cytosol) die tussen de celmembraan en celkern in zit, hierin
zitten voedingsstoffen, celorganen, celorganellen, en helpen met het maken van
stofwisseling.
Celorganel: een gespecialiseerd onderdeel van een cel, met een bepaalde functie.
Mitochondrion: de energiecentrale voor alle cel-activiteit. Een structuur (celorganel), die
metabole activiteiten uitvoert (vanuit celademhaling, glucose etc.) om energie om te zetten
en dus de energie levert, die een cel gebruikt voor activiteiten. → de neiging overactief te zijn
en snel energie te verbranden.
Metabolisme: stofwisseling; stoffen omzetten in energie.
Ribosomen: de plaatsen in een cel, die nieuwe eiwitmoleculen produceren (synthetiseren).
Veel ribosomen zorgen voor een snelle energieverbranding. Sommige ribosomen leven vrij
in de cel, sommige zijn verbonden aan het endoplasmatische reticulum.
Eiwitten: vormen bouwstoffen voor de cel en vergemakkelijken chemische reacties
(katalysatoren).
Endoplasmatisch reticulum: een netwerk van dunne buisjes, die nieuw gesynthetiseerde
eiwitten naar andere locaties transporteren.
Golgiapparaat: waar eiwitten afkomstig uit het endoplasmatisch reticulum verder worden
bewerkt.andere locaties transporteren.
Axon: een dunne vezel (met constante diameter/dikte), die impulsen overbrengt naar andere
neuronen, een orgaan of een spier.
Myelineschede: isolerend materiaal dat de axon bedekt.
Knooppunt van Ranvier: zijn onderbrekingen in de myelineschede. Een actiepotentiaal
springt over via deze knooppunten.
Presynaptische terminal/terminal button: uiteindes van een axon (zwelling aan het einde
van de axon of de vertakking van de axon), waar het chemicaliën vrijlaat in de synapsspleet
(richting een andere cel).
Axon collaterals: de vertakkingen van een axon (een neuron heeft maar een axon)
Telendendria: de vertakkingen van axon collaterals.
Afferent axon: brengt informatie in een structuur; een signaal van het centrale zenuwstelsel
(CZS) naar het perifere zenuwstelsel. (ezelsbruggetje: afferent-admit (toegeven).
Efferent axon: voert informatie weg van een structuur; signaal van het perifere zenuwstelsel,
naar het centrale zenuwstelsel. (efferent – exit).
3 soorten neuronen:
motorneuron (met zijn soma in het ruggenmerg): ontvangt prikkels door zijn dendrieten en
geeft impulsen via zijn axon door naar de spieren. (efferent van het zenuwstelsel)
Sensorisch neuron: is gevoelig voor stimulatie van de zintuigen (zoals licht, geluid of
aanraking). De informatie vanuit deze aanraking (touch information) wordt door een
sensorisch neuron naar het ruggenmerg en de hersenen geleid. Vaak gespecialiseerd voor
een specifiek type van zintuigelijke input. (afferent naar het zenuwstelsel)
Interneuron/intrinsiek neuron: een cel waarvan de dendrieten en het axon volledig binnen
een enkele structuur zitten. (bv. Een intrinsiek neuron van de thalamus, heeft alle axonen en
dendrieten binnen de thalamus zitten).
2
,Unipolaire neuron: een uitloper: de axon (alleen ongewervelde axonen)
Bipolaire neuron: 2 uitloper (een axon en een dendriet). Dendriet ontvangt informatie en
axon stuurt informatie.
Multipolair neuron: een axon en meerdere dendritische vertakkingen.
3 verschillende soorten neuronen:
Gevoelszenuwcellen: nemen sensorische prikkels waar. (sensorisch-)
Schakelzenuwcellen: impulsen bij de hersenen, onderlinge communicatie. (interneuron)
Bewegingszenuwcellen: vanuit centraal zenuwstelsel richting organen of spieren. (motor-)
Glucose: de hoofdvoedingsstof van neuronen.
Neuronen zijn bijna geheel afhankelijk van (voeding bestaande uit) glucose (suiker). Dit is de
enige stof, die in grote getalen de BBB kan passeren. Er ontstaat niet snel een tekort aan
glucose, omdat het lichaam dit uit verschillende stoffen kan halen, zoals koolhydraten,
aminozuren en glycerol. Om suiker te kunnen gebruiken is er echter wel vitamine B
(thiamine) nodig. Langdurig thiamine tekort resulteert in afsterven van neuronen en ernstige
geheugenproblemen. Zuurstof breekt glucose af.
Gliacellen:
Gliacellen: ondersteunen neuronen om optimaal te functioneren. Er zijn verschillende
soorten glia (of neuroglia).
Er zijn verschillende soorten gliacellen:
• Astrocyten: stervormige vertakte gliacel, die beschermt, door het omringen van de
verbinding tussen neuronen, tegen chemicaliën die in de omgeving circuleren. Ook
zijn ze belangrijk voor het synchroniseren van nauw verwante neuronen en
genereren van ritmes (Zoals ademhaling). Daarnaast verwijden astrocyten
bloedvaten om meer voedingsstoffen in hersengebieden met verhoogde activiteit te
brengen. In sommige hersengebieden reageren astrocyten ook op hormonen en
beïnvloeden daarmee neuronen weer. (astrocyten → actieve partners van neuronen.)
➢ Tripartiete synaps: de hypothese dat de punt van een axon chemicaliën vrij
geeft, die naburige astrocyten aanzetten eigen chemicaliën vrij te geven,
waardoor de boodschap naar een volgende neuron versterkt of gewijzigd
wordt. (dit proces draagt mogelijk bij aan leren en geheugen).
• Microglia: kleine gliacellen, die fungeren als onderdeel van het imuunsysteem en
virussen/schimmels verwijderen uit de hersenen. Ze kunnen zich vermenigvuldigen
en dode/beschadigde of zwakke neuronen/synapsen verwijderen. (leren).
• Oligodendrocyten: gliacellen, in de hersenen en het ruggenmerg, die
myelineschedes bouwen rondom bepaalde gewervelde axonen en deze isoleren. Zo
wordt de axon ook voorzien van benodigde voedingsstoffen voor goede werking.
• Schwann-cellen: gliacellen, in de het perifere zenuwstelsel, die myelineschedes
bouwen rondom bepaalde gewervelde axonen en deze isoleren. Zo wordt de axon
ook voorzien van benodigde voedingsstoffen voor goede werking.
3
, • Radiale glia: begeleiden de migratie van neuronen, hun axonen en dendrieten,
tijdens de embryonale ontwikkeling. Na voltooiing van deze ontwikkeling, worden
deze radiale glia vaak neuronen en sommige astrocyten of oligodendrocyten.
Leerdoel 2: celcommunicatie; actiepotentiaal.
Zenuwimpuls: een elektrisch signaal dat langs een neuron beweegt = potentiaal: geladen
deeltjes (ionen) bewegen zich langs de membraam van een cel.
Fosfolipidemolecule: de twee lagen van een membraam.
Cilindrische eiwitmoleculen: zijn ingebed tussen fosfolipiden, waar bepaalde chemicaliën
doorheen kunnen.
polarisatie: een verschil in een elektrische lading tussen de binnenkant en de buitenkant
van de cel.
Ionen: (negatief of positief) elektrisch geladen molecuul of deeltje.
Negatief geladen ionen: ondersteunen de polarisatie van een membraam. Bijvoorbeeld
negatief geladen chloride ionen (Cl-), Deze bevinden zich tijdens de rust voornamelijk extern
en speelt ook een rol tijdens veranderingen in polarisatie.
Rustpotentiaal: Het verschil in spanning (standaard: -70 mV) tussen de extra- en de
intracellulaire kant van een membraan van een neuron in rust, dus op een ogenblik dat er
geen elektrisch signaal wordt geleid. Door het rustpotentiaal kan een neuron snel reageren
op prikkeling.
Wanneer een neuron in rust is, werken er 2 krachten die natrium de cel in willen trekken:
❖ Elektrische gradiënt: Aantrekkingskracht: Tegenovergestelde trekking elkaar aan
(positief/negatief), waardoor de elektrische gradiënt sterk de neiging heeft de andere
lading ook de cel in te trekken. De cel is intern relatief negatief geladen en Na+
(extern) is positief geladen.
❖ Concentratie gradiënt: het verschil in distributie van ionen over het membraam. Dus
de concentratie van de chemicaliën, wanneer het een ion buiten de cel meer
geconcentreerd is, zal de concentratie gradiënt de neiging hebben het naar binnen te
trekken, terwijl wanneer een ion in de cel hoger geconcentreerd is, het de neiging zal
hebben de ion naar buiten te verdrijven. (zoals natrium, dat is meer geconcentreerd
buiten de cel, waardoor de kans groter is dat het de cel binnendringt dan verlaat).
Kalium is positief geladen en de binnenkant van de cel negatief, de elektrische gradiënt zou
kalium dus naar binnen willen trekken. Kalium is echter meer geconcentreerd buiten de cel
dan binnen, dus de concentratiegradiënt zou kalium naar buiten willen drijven. Hier werkt de
concentratiegradiënt de elektrische gradiënt tegen.
Permeabiliteit: doorlaatbaarheid; de mate waarin een vaste stof een andere stof door laat.
Selectieve permeabiliteit: het feit dat een membraam sommige stoffen wel doorlaat en
sommige stoffen niet. Dit voorkomt ook dat bijvoorbeeld natriumionen, die uit de neuron
worden gepompt, er weer terug in lekken.
4