Antwoordbladen Hoofdstuk 1: Een introductie in leren
Hoofdstuk 1: Een introductie in leren
Opdracht 1.1: Learner report
Verschilt per individu
Opdracht 1.2 Antwoorden stellingen
1. Onjuist
Hoewel maar ongeveer 10% van onze hersencellen neuronen zijn (de andere 90% zijn gliacellen,
zie kennisblok 3), wil dat zeker niet zeggen dat we maar 10% van ons brein gebruiken (zeker niet
omdat, gliacellen nooit signaaloverdracht kunnen overnemen: al je gliacellen 'gebruiken'kan dus
niet leiden tot een 10x zo grote breincapaciteit).
In fMRI-studies is keer op keer aangetoond dat er op elk moment véél meer dan 10% van het
brein gelijktijdig geactiveerd wordt. Elk neuron in ons brein is eigenlijk continue actief (denk aan
de natrium-kaliumpomp, kennisblok 4). Hersengebieden zijn met elkaar verbonden en werken
met elkaar samen. Bij het fietsen van school naar huis zijn gebieden actief die betrokken zijn bij
het aansturen van beweging, voor het horen van de omgeving, voor het zien en ruiken van de
omgeving, voor je evenwicht, gebieden die het verkeer in de gaten houden en de route
herinneren, et cetera.
Als verbindingen in de hersenen niet worden gebruikt, sterven ze af (hoofdstuk 4). Dat betekent
dat als we maar 10% van ons brein gebruiken, we binnen de kortste keren ook maar 10% over
zouden hebben. Er is allang aangetoond dat dat niet het geval is.
We kunnen wel altijd nieuwe dingen leren en onszelf ontwikkelen, maar dat is een kwestie van je
volledige brein beter en efficiënter gebruiken.
Bron: Sandra van Aalderen, Nienke van Atteveld en Meike Grol (2015): Kijken in het brein
Mythen en Mogelijkheden. Amsterdam, Querido.
2. Onjuist
Deze neuro-mythe is ooit ontstaan omdat de gebieden van Wernicke en Broca in de
linkerhersenhelft liggen. Omdat taal 'analytisch' is , zal de linkerhersenhelft wel vooral analytisch
zijn. De rechterhersenhelft, werd gespeculeerd, zou dan waarschijnlijk vooral creatief zijn. Dit
idee is vanaf het begin zwaar bekritiseerd geweest.
Wat is er wèl bekend van de twee hersenhelften:
In de linkerhersenhelft wordt informatie verwerkt van en verstuurd naar het rechterdeel van het
lichaam en andersom. De informatie van beide hersenhelft wordt gekoppeld door intensieve
communicatie via het corpus callosum (zie kennisblok 2).
Bij mensen met een split-brain (epilepsiepatiënten bij wie het corpus callosum is doorgesneden
als uiterste redmiddel tegen hun epilepsie) valt op dat ze een geschreven woord, bijvoorbeeld
'appel', niet kunnen oplezen als het alleen in de linkerkant van het gezichtsveld te zien is (de
informatie komt in de rechter hersenhelft aan en kan niet meer naar links, waar het gebied van
Broca ligt). De patiënt kan echter wèl een plaatje van een appel aanwijzen tussen andere
plaatjes. Het woord kan dus wel worden gelezen en begrepen met de rechter hersenhelft en er is
dus ook taalverwerking in de rechter hersenhelft.
Bron: Sandra van Aalderen, Nienke van Atteveld en Meike Grol (2015): Kijken in het brein
Mythen en Mogelijkheden. Amsterdam, Querido.
3. Juist
NLT2-V114 Hersenen en Leren (versie 2, 2016) 1
,Antwoordbladen Hoofdstuk 2: Psychologie van het leren
Hoofdstuk 2: Psychologie van het leren
Opdracht 2.1: Input-black box-output
a. Input: hoort het woord speeltuin en ziet de speeltuin/speelt in de speeltuin.
Black Box: iets in het hoofd van het kind
Output: spreekt het woord na (bijvoorbeeld, in ieder geval iets meetbaars)
Geheugen: Volgende keer als het kind het woord speeltuin hoort, reageert het blij/
als het de speeltuin ziet, zegt het 'speeltuin'.
b. Bij Genie is er in eerste instantie geen input geweest (tijdens de gevoelige
periode). Er is geen reden om aan te nemen dat het geheugen en de output niet
werkten, omdat ze op latere leeftijd nog wel dingen leerde te zeggen.
c. Omdat ze nu voorbij haar gevoelige periode is kan haar black box de input nu niet
meer zo goed verwerken als toen ze jonger was.
Opdracht 2.2: Gewenning (par. 2.2.1)
a. Nou, wat valt je op? Probeer het zelf maar in plaats van in het antwoordmodel te
kijken.
b. je ogen blijven bewegen en dus neemt je netvlies steeds iets anders waar
c. niks (althans niet bewust)
d. voorbeelden van juiste antwoorden:
Je voelt je kleding/schoenen niet aan je lijf (tenzij je erop focust)
Geur: je raakt snel gewend aan de geur van een kleedkamer/de friettent/ je
zwetende vader/etc.
Als je naast het spoor woont, hoor je de trein meestal niet langrijden /
ventilatiesystemen (denk ook aan beamers) maken veel herrie. Heb je dat steeds in
de gaten?
Opdracht 2.3: Imitatie en andere vormen van leren (2.2.1)
a. Voorbeelden van goede antwoorden: Tennis, voetbal (trainers doen voor), roken,
mijn SO Frans (afkijken), meekoken met Jamie Oliver
b. Doordat je ouders je belonen door naar je te lachen, stimulerende woorden te
zeggen, wordt je beloond wanneer je rechtop gaat lopen.
NLT2-V114 Hersenen en Leren (versie 2, 2016) 1
, Antwoordbladen Hoofdstuk 2: Psychologie van het leren
c. Trial en error vanzelfsprekend, nog meer mogelijkheden (mits correct
beargumenteerd)
Opdracht 2.4: Gevoelige periode
a. Stadium in de ontwikkeling waarin bepaalde ervaringen een bijzonder sterke en
langdurige invloed hebben.
b. Het gaat hier om 'mogelijke' verklaringen: je moet dus een plausibele hypothese
verzinnen!
Een mogelijke hypothese zou kunnen zijn dat voor de gevoelige periode de
betrokken hersengebieden nog niet 'rijp' genoeg zijn. Dit zou wellicht kunnen liggen
aan de complexiteit van de aanwezige zenuwverbindingen. Het zou ook zo kunnen
zijn dat de effectoren of de verbindingen daarmee nog niet 'klaar' zijn: denk aan:
eerder leren lopen is moeilijk omdat zowel beenspieren als beenbotten nog niet
sterk genoeg zijn voor de gevoelige periode.
Opdracht 2.5: Vul het geheugenschema aan.
Oftewel: 1= 'permanente' opslag in; 2= Informatie terughalen naar; 3= benoembare kennis;
4=al het andere geheugen; 5 = episodisch geheugen; 6= procedureel geheugen; 7= klassieke
conditionering
Opdracht 2.6: Vergelijken met een ander geheugenschema
Een aantal verschillen tussen beide geheugenschema's:
figuur 1.2 uit de module geeft meer een tijdspad van het geheugen aan, terwijl
figuur O2.1 (figuur 2.10 uit de module) meer een indeling van verschillende soorten
geheugen weergeeft.
Bij figuur O2.1 zijn de verbindingen toegelicht en in figuur 1.2 niet.
NLT2-V114 Hersenen en Leren (versie 2, 2016) 2