1
HC 1a – Inleiding SV en EVRM
Inleiding
Mr. BIG methode: opsporingsmethode waarbij het OM een fictieve criminele organisatie opzet en de
verdachte daar in lokt met de bedoeling hem of haar te laten verklaren over de rol bij een bepaald
ernstig feit. Vaak is dat een levensdelict, of deelnemen aan een andere criminele organisatie. En op
een gegeven moment wordt diegene pin op de neus gezet dat als hij door wil gaan met de fictieve
organisatie, heeft hij op een gegeven moment ontmoeting met de grote baas en moet hij verklaren
wat zijn rol was in het criminele proces. Controversieel, vraag is of verklaringsvrijheid niet wordt
aangetast, of er niet te veel druk wordt gelegd op de verdachte. (scriptieonderwerp?)
1. Aard en doel strafvordering
1.1 Doelen strafvordering
Hoofddoel: Verzekeren juiste toepassing materieel strafrecht
Het hoofddoel van de strafvordering is het verzekeren van de juiste toepassing van het materiële
strafrecht
‘’hij die, bijvoorbeeld diefstal, wordt gestraft met..’’. Dat is volledig losgezongen van de werkelijkheid
als daar ook geen toepassing aan wordt gegeven. Het is imperatief geformuleerd. Hoe doe je dat in
het concrete geval? Daar heb je het formele strafrecht voor nodig. ‘’Hij die”’ gaat uit van de
schuldige. Over de schuldige moeten we zekerheid hebben, en dat herbergt een zeker risico: Op zoek
naar de dader kan ook tot gevolg hebben dat je DENKT de juiste te pakken te hebben, maar niet de
juiste hebt. De kans op het bestraffen van onschuldigen is altijd aanwezig.
Tweeledig: Het hoofddoel kun je als een tweeledig doel zien.
Ja we willen de schuldige bestraffen (1), maar tegelijkertijd voorkomen dat de onschuldige wordt
bestraft(2). Beter 10 schuldigen niet veroordeeld, dan een onschuldige wel veroordeeld.- Blackstone .
Laatste doelstelling weegt zwaar. Vergelijk 338 SV
Vandaag de dag wordt nog steeds hierover veel over gediscussieerd. Wat is het beste evenwicht?
Wat is het optimum binnen de strafvordering om er voor te zorgen dat hier een verantwoord, een
rechtstatelijk gevolg wordt gegeven aan het verzekeren van de juiste toepassing van het materiële
strafrecht. Dit komt vooral aan op art. 338SV. Artikel geeft aan dat het feit kan worden bewezen
verklaard als de rechter uit wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat het feit door de
verdachte is begaan.
Welke twijfel is aanvaardbaar?
Maar hoe krijg je die overtuiging? Hoe vind je voldoende zekerheid? Wat is voldoende zekerheid?
- Sommige zaken zijn niet moeilijk: bijvoorbeeld als het ontzettend helder is of je moet
vrijspreken of bewezen moet verklaren. Sommige zaken juist veel moeilijker; een overval
bijvoorbeeld met meerdere daders, 2 daders worden gepakt en op de tas die tijdens het
vluchten onder een geparkeerde auto is gegooid wordt een bloedspoor gevonden. Onderzoek
van DNA van het bloedspoor leidt tot een andere verdachte. Is dat bloedspoor en dat DNA op
zichzelf voldoende om die derde te veroordelen? En zo nee wat zou er dan bij moeten komen?
- Vergelijk ook de situatie dat er sprake is van een inbraak waar de dader is gevlogen, maar
een sigarettenpeuk wordt op het balkon van het flatje waar is ingebroken gevonden, terwijl
de eigenaren niet roken en de eigenaren van het flatje de sigaret ook niet eerder hebben
gezien. Getuige geeft nog aan dat hij iemand met een groene jas heeft zien wegrennen. Later
blijkt via DNA onderzoek van de sigaret dat het DNA toebehoort aan iemand die tevens een
groene jas in de kast heeft hangen. Is dat genoeg? Is dat dan verantwoord? Of wat wil je
erbij hebben?
- Of denk aan kroegruzies: 15 uiteenlopende verklaringen waarvan soms ongeveer de helft 1
scenario weergeeft, en de andere helft weer een ander scenario. Welke volg je? Want je weet
in beide gevallen dat je wel voldoende wettig bewijs hebt voor beide scenario’s.
1
, 2
Deze lastigheid is vooral aan de hand bij zaken waar heel weinig bewijs is, bijvoorbeeld zedenzaken.
- Een kind geeft aan seksueel misbruikt te zijn, de verdachte vader ontkent stellig. Als je die
zaak voor je krijgt, je weet als het waar is wat er wordt gezegd is er iets heel ergs aan de
hand en moet de dader worden gestraft. Maar als het niet waar is, er evengoed sprake is van
een zeer ernstige situatie namelijk dat iemand onterecht wordt beschuldigd van een zeer
stigmatiserend, een ernstig feit.
Maar hoe kom je er achter als je niet meer hebt? Spreek je vrij? Of neem je toch de beslissing te
kijken wat er meer mogelijk is, bijvoorbeeld kijken wat je nog als rechter kan doen (bijvoorbeeld
verklaring kind laten onderzoeken op betrouwbaarheid door deskundige) maar soms heb je gewoon
te weinig handvatten.
Bijzondere is ook dat als je niet in de krochten van bewijsrecht duikt, en in de krochten van concrete
strafzaken hier doorgaans veel burgers vrij makkelijk denken over dit aspect. Over de vraag of
iemand schuldig is of niet, dat het een zwart wit kwestie is, dat het vanzelf in beeld komt of iemand
schuldig is of niet.
Helemaal moeilijk wordt het als er ook materieelrechtelijke onzekerheden onderliggen. Dat is
eigenlijk een eerste stap die je moet nemen.
- Bijvoorbeeld of iemand opzettelijk heeft gehandeld. Stel je hebt alleen een beeld hoe iemand
heeft gehandeld op basis van videobeelden of op basis van verklaringen. Heeft iemand dan
opzettelijk gehandeld? Met de eerste materieelrechtelijke hobbel waar je dan tegenaan komt
is het voorwaardelijk opzet; aanmerkelijke kans, maar bijna niemand weet wat dat nou
precies is. HR heeft wel wat handvatten gegeven wat een aanmerkelijke kans is maar we
kunnen het vrij slecht koppelen aan een kanspercentage. Sterker nog Alwin van Dijk heeft tijdens veel
cursussen over opzet de cursisten (rechten, officieren, advocaten) gevraagd wat hij of zij een aanmerkelijke kans
vond in termen van percentage. Schrikbarend genoeg liepen die percentages ongelofelijk uit een, van 5 tot 90
procent.
Maar je moet ook wettig en overtuigend bewijs hebben, de tweede hobbel eigenlijk.
Zo zit het ook een beetje met die tweede hobbel; dat je wettig en overtuigend bewijs hebt. Hoeveel
bewijs moet je hebben? Hoeveel zekerheid moet je hebben? Welke twijfel is aanvaardbaar?
Waarborgen bij zware en lichte delicten verschillen
Waarborgen bij zware en lichte delicten verschillen; niet alles wordt helemaal opgetuigd. Als het gaat
om zeer geringe feiten zal er niet ongelofelijk veel onderzoek ter zitting komen, dus niet dat er nog 8
getuigen worden gehoord.
- Voorbeeld in NL is de kentekenaansprakelijkheid; het schuldbeginsel wat minder betekenis
heeft in die context. Het enkele feit dat het kenteken aan u is toegeschreven, op uw naam
staat, ervoor kan zorgen dat je voor een bepaald verkeersfeit waarin binnen het kader van
het bewijs alleen bekend is om welke auto het ging, verkeersovertreding, dat je moet betalen.
JE kan wel zeggen ik was het niet, voor dat feit maakt het dan niet uit. Zijn wel een paar
uitzonderingen waarin je er onderuit kan komen. Maar de drempel waarna mag worden
gezegd dat ij de schuldige bent is hier heel laag.
Staat in contrast met hoe bijvoorbeeld Duitsland omgaat , ook binnen deze wat lichtere
delicten met het schuldbeginsel. In DUI wordt nog altijd geëist dat de concrete persoon,
persoon van de bestuurder duidelijk is geworden. Als je de beelden opvraagt als je in DUI
opvraagt zie je ook dat je aan de voorkant wordt geflitst en dat je gezicht erop staat.
Maar voor NL dus voor relatief lichte feiten over het algemeen wat water bij de wijn.
2
, 3
1.2 Nevendoelen
Hieraan zie je het spanningsveld van de strafvordering ziet . Het is vaak kiezen tussen verschillende
kwaden. natuurlijk niet zo zeer ten opzichte van punt 1, maar vooral punt 2: rechten van het
slachtoffer.
- Stel dat het gaat om een ernstig feit, een zedenfeit, en het slachtoffer is zeer getraumatiseerd
en dan moet je een afweging maken binnen de inrichting van de strafvordering in hoeverre
het mogelijk moet zijn om iemand toch weer te onderwerpen aan een stevige ondervraging
ten behove van de verdachte en de verdediging, of om iemand af te schermen en zeggen nee
dit slachtoffer mag niet meer ondervraagd worden over deze kwestie. Is al een keer gebeurd,
daar zijn verklaringen van opgetekend en daar houden wij het bij.
Dat heeft ook met de eerbiediging rechten slachtoffer te maken, maar ook met procedurele
rechtvaardigheid. Rol slachtoffer is van steeds grotere betekenis, dat moet ook tot uitting komen,
soms heel actief (spreekrecht), of in passieve zin (daar waar het leed van een nieuwe ondervraging
te groot wordt geacht, dat daar ook rekening wordt gehouden) kiezen tussen kwaden.
1. Eerbiediging rechten en vrijheden verdachte;
Die heeft bijvoorbeeld zwijgrecht met daaraan de cautieplicht, dus dat hij ook wordt gewezen op het
hebben van dat zwijgrecht. De aanjager van het nieuwe (huidige) wetboek van strafvordering , dus in de aanloop van
1926, Bastiaan Ort zei destijds nog dat het zwijgrecht heel belangrijk was, maar laten we geen cautieplicht invoeren, laten
we niet alle verdachten de gelegenheid geven om ook gebruik te maken van dat zwijgrecht. Toen werd er dus nog
pragmatisch gedacht.
2. eerbiediging rechten en vrijheden anderen
Bijvoorbeeld beperking op de getuigenplicht: om o.a. risico van secundaire victimisatie te
voorkomen.
- Denk aan het slachtoffer; die wordt als het ware nog een keer slachtoffer door nog een keer
gehoord te worden
- Denk ook aan het recht om te verschonen; verdachte is familielid en dat kan een
verschoningsrecht met zich meebrengen
3. procedurele rechtvaardigheid
Is meer een interne aangelegenheid. Dat je met iedereen die er aan deelneemt ook zegt we hebben
met iedereen er alles aan gedaan om iedereen de kans gegeven om wat ze naar voren wilden
brengen te kunnen doen.
- In kader van verdachte bijvoorbeeld belangrijkste recht op laatste woord, maar rechten van
slachtoffers spelen hier ook een rol.
Het is van ceremoniele betekenis; het laat ook aan alle partijen zien dat we alles in acht hebben
genomen om tot een goed einde te brengen. Neemt niet weg dat het soms best akelige situaties
oplevert. Docent vind zelf lastig als hij zitting heeft bij het spreekrecht slachtoffer (vind hij belangrijk instrument) maar is
procedureel onhandig dat het slachtoffer tegen verdachte spreekt en niet tegen een dader.
Eigenlijk strafrecht zo ingedeeld dat slachtoffer op voorhand als slachtoffer is, en verdachte niet op
voorhand ook dader is. Die combi gaat niet altijd samen. Slachtoffers kunnen flink van leer trekken in
het uitoefenen van spreekrecht als ware de dader ook de dader. In zeker zin doet de OVJ dat ook
maar hier , zeker nu het een ongelimiteerd spreekrecht gaat en dus ook over straf of bewijs gaan, kan
dat vrij heftig zijn.
4. Demonstratiefunctie
Daar past een mooie uitspraak van ongeveer een eeuw geleden justice must nog only be onde, it
must also be seen to be done’’
Gaat er niet alleen om dat het recht zegeviert, maar dat ook wordt gezien dat het transparant is; dat
er als het ware raampjes in zitten waar andere mensen doorheen kunnen kijken.
- Speelde ook in de zaak van 100 jaar geleden, dat er niet de schijn van een verkeerde
procedure wordt gewekt. Ging in de zaak over dat iemand bij beraadslaging was geweest die
daar niet hoorde. En die gene had ook specifiek partijbelang. De opperrechter was er van
overtuigd dat er niks mis was gegaan; materieelrechtelijk niks aan de hand, maar toen kwam
3
, 4
hij dus in zijn uitspraak tot die zin. Als je maar toelaat dat ook al is er feitelijk niks misgegaan,
dan blijven omstanders die met belangstelling kijken hoe het is gegaan, dus met grote
teleurstelling kijken hoe dat ogenschijnlijk gegaan is, blijft met een flinke nare nasmaak
zitten. Ook al is er dus materieel weinig misgegaan.
Het Nederlandse voorbeeld wat bij dit nevendoel past is dat de rechter niet alleen onpartijdig moet
zijn, maar dat ook de schijn van partijdigheid er niet mag zijn. Schijn van partijdigheid kan al
aanleiding zijn om te zeggen dat de rechter gewraakt moet worden.
1.3 Vaststelling schuld
Dit onderdeel ziet weer op het hoofddoel schuldige bestraffen en voorkomen dat onschuldige wordt
bestraft.
Bestraffing schuldige ‘’is deze persoon schuldig?’’
- Materiële waarheid centraal
Materiële waarheid stat bij ons centraal. Wij hebben van oudsher hebben we deze insteek ook
gehad. (Vanuit inquisitoire stelsel)
- Omvang onderzoek eventueel afhankelijk van procesopstelling
Het is wel zo dat de procesopstelling van betekenis kan zijn. (zou ook raar zijn als dit niet zo zou zijn).
Als de verdachte op voorhand al volledig leegloopt en helemaal bekend dan kun je natuurlijk met een
tandje lager volstaan. Bijvoorbeeld waar het gaat om oproepen van getuigen.
- Illustraties oriëntatie op materiele waarheid
Even wat voorbeelden om die oriëntatie, die focus op de materiële waarheid te illustreren:
actieve rol rechter
Denk bijvoorbeeld aan de rol van de rechter bij het verhoren (286 lid 1, 286 lid 4, 292 lid 1, 292 lid 2
en 315 lid 1): Het is niet zo dat partijen over en weer getuigen naar voren schuiven en dat de
verdachte van beide kanten vuur aan de schenen wordt gelegd (geen cross examination) en dat de
rechter achterover leunt en alleen de uiterste kaders van het proces bepaald, maar het is de
(voorzitter) rechter die de verhoren regisseert, (initieert en bewaakt). Woord kan worden gegeven
door de officier, of aan de verdediging, maar het primaat ligt aan de centrale tafel.
Deze actieve rechter past in onze historische context (inquisitoir strafproces). We hebben te maken
met theoretisch wat dichotomieën, wat tegenstellingen van accusatoir en inquisuitoir.
Het VK en VS zijn wat dat betreft meer accusatoir, maar eigenlijk in elk land een bepaalde mengvorm.
Wij zijn meer contradictoir geworden door de jurisprudentie van het EHRM = de opstelling van
procespartijen is van steeds grotere betekenis geworden. Lees: omdat van de verdediging ook meer
mag worden verwacht als de verdediging het van belang vindt voor de waarheidsvinding, m.a.w: als
iets in feitelijke aanleg (1e aanleg) en in HB is bepaald, dan kun je niet vaak bij de HR nog klagen over
bepaalde kwestie waar je met geen woord over hebt gerept als verdediging, noch bij de rechtbank,
nog bij het gerechtshof. Dan heb je je kans verspeeld, ook al zou je wel een punt hebben dat aan die
materiële waarheid raakt. Je had dat maar eerder moeten aankaarten.
magistratelijke rol OM
OM hoort tot de rechterlijke macht. OM is de staande magistratuur tegenover de zittende
magistratuur (rechter). OM kan ook tot vrijspraak rekwireren, is weer uitvloeisel van dat de
gerechtvaardigde belangen van de verdachte in acht worden genomen.
Om komt uit een inquisitoir stelsel, oorspronkelijk een verlengstuk van de rechters maar nu
anders; leider opsporing, belast met OM afdoening, dominus litis
Ergens komt de rol van OvJ onder de vleugel van de rechter vandaan, maar heeft zich losgemaakt van
de rechter. (Denk aan ruimte tussen de tafels). Die OvJ en OM hebben een eigen rol.
Taakopvatting nog altijd magistratelijk; OM beslissen o.g.v. materiele waarheid nastreven oog
voor gerechtvaardigde belangen verdachte. (Voorbeeld regeling kennisneming processtukken, art. 30 SV)
Maar dus NIET binnen onze strafrechtspleging als crime fighter met tunnelvisie, in zekere zin is het
een soort halve rechter; hij loopt niet alles op de zaken vooruit , maar moet alle belangen in
ogenschouw houden. Denk hierbij aan het opportuniteitsbeginsel (= ook een voorbeeld waarin het
algemeen belang in de grote cocktail van belangen wordt gegooid). Juist in de fase waar de schuld
4