Week 1A
I. Onderwerp van de criminologie is:
à criminaliteit / crimineel gedrag? Maar hiermee verklaar je criminologie met criminaliteit, en dat is vaag en als
je gaat verklaringen wil je helderheid creëren.
à de wetenschap die criminaliteit onderzoekt? Nee want in deze betekenis zou je heel precies weten wat
criminaliteit is, namelijk wat strafbaar gesteld is (nauwe term). Dus criminaliteit is een verzamelterm van delicten die in het
WvSR staan, of anders gezegd een juridische definitie van een fenomeen/gedrag. Voor burgers is het heel lastig om vast te stellen of
bepaalde fenomenen/gedragingen criminaliteit zijn of niet. Als je zegt dat iets crimineel is, bedoel je eigenlijk moreel verwijtbaar, met het
oog op maatschappelijke schade. Bij verschillende groepen (bijvoorbeeld jongeren) is de grens tussen baldadigheid en criminaliteit ook niet
scherp.
DUS: Criminologie is veel breder gericht op het onderwerp ‘’criminaliteit’’ dan het strafrechtelijk (juridisch) is
bedoeld. Er zijn totaal verschillende gedragingen die zich achter het label criminaliteit kunnen verbergen.
Onderwerpen van criminologie bijvoorbeeld voetbalgeweld, jeugdbendes, maffia, genocide, hacking, internetfraude, stalking, pesten,
drugscriminaliteit, eigenrichting, straatroof, winkeldiefstal, verkeersdelicten, seksueel misbruik.
Burgers willen graag simpele verklaringen over complexe fenomenen/gedragingen. Dit is er niet altijd. Staat
haaks op het feit dat criminologen als wetenschappers bezig zijn, zij willen antwoorden geven en verklaringen
aanleveren gebaseerd op feiten, en inzichten leveren die diep gaan en langer meegaan, dus geen ‘’kort door de
bocht’’ antwoorden. Geen generaliserende verklaringen. Vervolgens toetsen ze of deze antwoorden,
verklaringen en inzichten ook voor vergelijkbaar fenomeen van toepassing zijn. Sibo van Ruller: ‘’Criminologen zijn ook
niet geholpen door te veel mantra’s van feitjes, rijtjes en theorieën’’. Waarom? Dan gebeurt er weer wat ergs op straat, of lezen in de krant
over massagraven.. Geen rijtje ter wereld die helpt om zo iets te begrijpen. De fenomenen zijn te complex.
DUS: er bestaan flink wat misverstanden over de vraag wat criminologie is, over de definitie. Dit heeft ook te
maken met het feit dat er meer vakken (die niet tot de criminologie worden geteld) zich bezig houden met het
onderwerp van criminaliteit. Denk aan de strafrechtelijke wetenschap: in het strafrecht gaat het er om hoe het hoort en in de
criminologie over hoe het is. Criminologen zijn geen politie/forensische wetenschappers. Criminologen willen
onafhankelijk zijn en geen hulpverlenende wetenschap. Ook geen criminalisten! Criminalist = politie
Het gaat over het “SEIN” (hoe het
(opsporing/opheldering).
is) en niet zo zeer over het
“SOLLEN” (hoe het hoort) en over
II. Kenmerken van criminologie: normatieve kwesties.
1) Logie = wetenschap. Criminologie is dan een wetenschap die betrouwbare en precieze kennis wil leveren
over criminaliteit, over mensen die misdaden plegen en hoe daarop gereageerd kan worden.
!! Criminologen halen kennis over de criminaliteit uit de waarneembare werkelijkheid !!
!! Criminologie is een empirische wetenschap à Het is gebaseerd op (wetenschappelijke) ervaring, bevinding en
observatie gegrond en daaruit voortvloeiend weten. !!
Dit impliceert dat criminologen in brede zin sociale wetenschappers zijn die naar de werkelijkheid moeten gaan kijken en onderzoeken
door te observeren en waar te nemen om werkelijkheid te analyseren. < - > Strafrecht is juist een normatieve wetenschap.
2) Het is een multidisciplinaire wetenschap. Dat wil zeggen dat criminologie gebruik maakt van verschillende
inzichten van verschillende wetenschapsgebieden zoals sociologie en psychologie. Het is wel anders dan een
interdisciplinariteit. = in nauwe zin , uit twee verschillende disciplines het onderzoek gaan doen. Criminologie als zelfstandige
wetenschap bestaat dus NIET. Zelfstandige wetenschap kenmerkt een eigen denksysteem, een eigen wetenschapstheorie en een
eigen methodologie (= de leer hoe we onderzoek doen). Criminologie heeft dit niet en ontleend haar begrippen, theorieën
en onderzoeksmethoden aan verschillende andere sociale wetenschappen.
Onderzoeksobject van criminologie is de criminaliteit en de beheersing daarvan.
Filmpje uitgaansgeweld: Hoe is het beheersbaar?
Onderzoek doen om een aantal redenen 1) meer inzicht krijgen in de verschijnselen van het geweld. 2) kijken of
het mogelijk is om geweld te beheersen, er mee om te gaan en beter te controleren.
Gebleken dat cameratoezicht zorgt voor een veiliger gevoel op straat, samenwerking tussen beveiligers en
politie is erg belangrijk blijkt uit buitenlands onderzoek in de beheersing van het geweld in het uitgaansleven.
à Filmpje geeft kenmerkend beeld van onderzoek in de criminologie: Waarnemen van de werkelijkheid /
observeren, en vervolgens de resultaten in de context plaatsen (bijvoorbeeld historisch) en mogelijk relativeren.
Bij het doen van criminologisch onderzoek van belang dat je je eigen morele houding buiten beschouwing laat.
Je moet je eigen emoties en gevoelens parkeren, want ze mogen niet je onderzoek sturen. Je moet fenomenen
eerst begrijpen voordat je ze kan verklaren. Bij dit begrijpen kunnen je eigen gevoelens en gedachten in de weg
staan. Je kunt wel nieuwsgierig zijn, maar wel met een nuchtere houding.
,In de afbakening van wat criminologie en haar object is, worden verschillende beperkingen aangehaald die met een
definitie van criminaliteit conform het strafrecht verbonden zijn. Noem 3 redenen waarom criminologen een dergelijke
definitie van criminaliteit als beperkt of zelfs als onwetenschappelijk beschouwen en geef 1 voorbeeld.
Het begrip criminologie is breder dan criminaliteit conform strafrecht, omdat dat laatste alleen bevat wat in het strafrecht
staat. Het wordt heel beperkt opgevat terwijl criminologie veel breder is.
Het is ook beperkt omdat handelingen en gedragingen niet parallel lopen met de juridische definities. Als je wel de
strafrechtelijke definitie zou overnemen dan gaat de criminologie daarmee parallel lopen en worden andere fenomenen die
buiten het strafrecht vallen buiten beschouwing gelaten. juristen werken met hele summiere delictsomschrijvingen omdat
die toepasbaar moeten zijn op verschillende situaties, terwijl het bij de criminologie zo is dat echt naar de gedraging in
verschillende contexten wordt gekeken. Bijvoorbeeld voor criminologie is mishandeling een café heel wat anders dan
mishandeling in een andere kring, terwijl dat in de juridische context beiden wordt gelinkt aan de delictsomschrijving voor
mishandeling.
Ten derde nog zo dat in verschillende landen met verschillende opvattingen kampen met wat onder criminaliteit valt.
Criminologen zijn dan ook van mening dat het van belang is om naar criminalisering in verschillende gebieden te kijken
III. Founding Fathers criminologie
Cesare Beccaria (Rechtsfilosoof) 1766: In de verlichting ontstond het idee dat de mens in staat was door de
rede de wereld te begijpren en te vormen, dit denken had ook betrekking op misdaad en strafrecht. Verlichters
wilden de absolute macht van de vorst aan banden leggen, rechterlijke willekeur voorkomen, en werde
(onbeschaafde) straffen uitbannen. Beccaria was opvolger van Roussea (volgens wie de rechtsmacht van de staat berust
op een maatschappelijk contract dat burgers vrijwillig zijn aangegaan) Beccaria schreef een pleidooi tegen de willekeur in
strafoplegging en de wreedheid van straffen. Hij stelde onder andere dat een overtreding van dat contract
waar Rousseau over schreef alleen in de mate van de inbreuk op het contract zou moeten worden bestraft
(proportionaliteitsbeginsel). Zwar straffen was volgens hem in strijd met het utilitaristische principe; er zou
daardoor minder geluk zijn. Strafzekerheid was belangrijk, maar dan wel op maat (gelijkheidsbeginsel), op basis
van duidelijk wetten (leglaiteitsbeginsel) en niet willekeurig.
De eerst wetenschapper die de basis heeft gelegd voor de criminologie, een andere kijk op het strafrecht en
criminologie in die tijd. Werd ervaren als extreem kritisch. Strafrecht werd gekenmerkt door willekeur en
zware (lichamelijke) straffen. Hij vond dat de overheid haar macht misbruikte. Publiceerde aan anoniem boek
(anoniem want het was heel divers/provocerend) waarin hij een pleidooi gaf of hoe het strafrecht in elkaar zou
moeten zitten en meer erkenning voor de criminaliteit.
Adolphe Quetelet (Cartograaf): Een van de eersten die statistische methoden in sociale wetenschappen
toepaste. Maatschappelijke wetmatigheden bepalen de ontwikkeling van de criminaliteit meer dan individuele
wilsbesluiten (1835). Founding Father van de empirische onderzoek in de criminologie. Het ontstaan van de
wetenschap statistiek is het begin geweest van de criminologie. Dit heeft Quetelet gedaan. Hij heeft het
onderwerp criminaliteit op zijn lijst gehad om te onderzoeken, heeft duidelijke uitspraken gedaan over de
ontwikkeling van de criminaliteit en de criminaliteitsproblemen in die tijd. Wees op de grote regelmaat die in
criminaliteitsproblemen te vinden zijn; Naast verbanden tussen criminaliteit – leeftijd en criminaliteit – sekse,
heeft hij ook correlaties kunnen vaststellen tussen criminaliteit en het onderwijsniveau, armoede, klimaat,
seizoenswisseling. Dus relaties met sociaal economische ontwikkelingen. Een van zijn centrale conclusies was
dat de ontwikkeling van criminaliteit veel meer maatschappelijke rechtmatigheden te maken heeft dan met
individuele wilsbesluiten. Denk aan armoede en werkeloosheid.
Cesare Lombroso (Gevangenisarts): criminele antropologie (1872). Eerste die empirisch onderzoek heeft
gedaan. Zijn veronderstelling was dat criminaliteit haar oorsprong vindt in dat de crimineel achtergebleven is in
het evolutieproces. Centrale stelling was dat mensen die afwijken zijn achtergebleven in het evolutieproces en
zijn hierdoor biologisch gedetermineerd en wij kunnen dit ook aan de biologie zien. Criminelen hebben
zichtbare biologische/lichamelijke afwijkingen volgens Lombroso. Uiterlijke kenmerken: laag voorhoofd,
uitstekende kaken, borstelige doorlopende wenkbrauwen. Interessant omdat hij gevangenisarts was. Hij zag
dus veel criminelen en kon goed onderzoek doe naar hun uiterlijke kenmerken. Hij werkte met foto’s, niet met
tekeningen. Het was de tijd waarin de fotografie is ontstaan. Op basis van de foto’s heeft hij analyses gedaan.
Dit was een nieuwe en innovatieve manier om te werken. Ook misbruik gemaakt van zijn theorie, bijvoorbeeld
de rassentheorie.
IV. Historische inzichten
Alexander Lacassagne (Forensische geneeskundig, 1880/90). Sterk tegen Lomboroso opgezet. Hij had een
sociaal determinisme aangenomen; het is de omgeving die iemand tot criminaliteit zet. Iedere maatschappij
krijgt de criminaliteit die zij verdient’’ . Maatschappij is mede verantwoordelijk, dus een sociale visie op de
criminaliteit.
,Willem Bonger (jurist en socioloog 1920. Over relatie tussen ontwikkeling van criminaliteit en economische
condities. Hij was de eerste Nederlandse Hoogleraar criminologie aan de UVA. Marxist en bouwde voort op de
Franse milieuschool. Hij heeft een sterk accent gelegd op de relatie tussen de ontwikkeling van criminaliteit en
economische condities. Dat past natuurlijk ook bij het Marxistische verhaal; dat de economie alles bepalend is
voor een samenleving. Bonger had de veronderstelling dat de sociale-economische sitautie van een
maatschappij gaat verbeteren, dan zal de criminaliteit afnemen. (Dan heeft hij het dus over criminaliteit uit
ellende). Ook weer een heel beperkt zich, vanuit een beperkte veronderstelling aanname (namelijk marxistisch)
op het fenomeen criminaliteit. Uiteindelijk uit zijn onderzoek en visie gebleken dat sociale gelijkheid een hele
belangrijke factor is die criminaliteit verklaart en het ontstaan ervan.
Chicago school (1920 immigranten beweging). Staat ervoor dat ze in de criminologie een empirische evolutie
hebben uitgelokt. Het was een sociologische school en een van de beroemdste scholen binnen de criminologie.
De jaren ’20 werd gekenmerkt door snelle industrialisatie, massale immigratiestromen van EU naar VS,
drooglegging en de grote depressie. Chicago was een kleine handelspost. Later werd het een miljoenenstad.
Het was dus in die tijd DE aantrekkingsstad. Explosie van bevolking binnen een hele korte periode. Leidde tot
extreme sociale problemen:. In 1929 kwam er crisis effect: werklozen stonden in de rij bij de supermarkt,
slechte sociale-economische problemen. Aandacht van de overheid ging uit naar de grote aantallen werklozen
en hun omstandigheden, omdat ze allemaal in Ghetto’s woonden en die vertonen en groot aantal van de
misdaad en criminaliteit. Zuid Europeanen werden verantwoordelijk gehouden voor de criminaliteit in die
wijken. Werden gezien als ongeletterd, crimineel en achterlijk. Chicago school ging hier tegen in (Robert Park)!
Ze vroegen zich af wat precies het verband was tussen sociale problemen in Chicago en de stad zelf.
Hebben de stad tot hun onderzoeksdomein gemaakt, en niet de immigranten of de jeugdbendes. Deden
grootschalig empirisch onderzoek en heel divers ook; statistisch lange termijn onderzoek m.b.v.
overheidsgegevens en participerende observatie in de wijken zelf.
Conclusies Chicago School:
- Kenmerken van sociale structuur zijn van invloed op de omvang van criminaliteit in een bepaald gebied,
ongeacht de sociale en ethische achtergrond van bewoners. (Park & Burgess)
- Verband tussen sociale – economische achterstand en criminaliteit op buurtniveau (Shaw & McKAy). In de
gebieden tussen de stad en de woonwijken buiten de stad vooral veel criminaliteit. Deze zone werd
gekenmerkt door een extreme sociale desorganisatie. Sociale desorganisatie als verklaring voor criminaliteit.
Sociale desorganisatie = een situatie waarin geen gemeenschapsgevoel, geen stabiele relaties, lage controle, zwakke en inefficiënte
instituties, geen harmonie binnen de gemeenschap en haar waarden.
à OZ van de Chicago School nog steeds actueel, recent gaan nog steeds onderzoekers met ideeën van de
Chicago school beginnen en verder uitwerken door bijvoorbeeld toenemende immigratiedruk en met name in
grote streden.
, Al deze disciplines hebben tot verschillende verklaringen geleid voor het ontstaan van criminaliteit en veel
verschillende theorieën door ontwikkeld.
- Labellingapproach (Becker): oorsprong in symbolisch interactionisme. Criminaliteit is geen vaststaand
gegeven maar varieert naar tijd, cultuur en per situatie: dit duit op het definiëringsproces. Geen enkel
gedrag is inherent crimineel of deviant, maar dit wordt pas als anderen het label erop plakken. Gaat
dus niet om de intrinsieke aard van de gedraging maar om de aard van de reactie van de samenleving
op het gedrag
o Primaire deviantie = eerste keer dat regelovertredend gedrag plaatsvindt; dit leidt vaak ook
niet tot aanpassing van iemands zelfbeeld
o Secundaire deviantie = individuen gaan zichzelf zien als deviant en zich daarnaar gedragen
Vanaf moment dat iemand het label crimineel krijgt opgeplakt, wordt hij op een stereotype manier
bekeken en behandeld. Op den duur gaat hij zich ook in overeenstemming met die stereotype gedragen à
de reactie van de maatschappij werkt als katalysator van het gedrag dan men eigenlijk juist wil aanpakken.
Stigmatisering/uitsluiting
o Totale instituties zorgen ervoor dat iemand volkomen afhankelijk is van anderen en door de
voortdurende stigmatisering raakt hij zijn identiteit en zelfbeeld kwijt (aanslag op iemand zijn
persoonlijke identiteit)
o De aantasting van iemands persoonlijke zelfbeeld verlaagt de drempel om opnieuw deviant
gedrag te gaan vertonen
Shaming
o Desintegrative shaming = labelling proces
o Reintegrative shaming = proces om dader te laten reintegreren
- Differentiële associatietheorie (Sutherland): Criminelen zijn in wezen niet anders dan niet- criminelen.
Crimineel gedrag is alleen het gevolg van invloeden uit de sociale omgeving. Crimineel gedrag wordt
aangeleerd in interactie met anderen (in hechte, intieme groepen). Het leren van technieken,
vaardigheden, motivaties, houdingen en morele opvattingen. Causale verband = hoe meer / vaker /
intenser mensen worden blootgesteld aan criminele associaties, hoe meer kans op crimineel gedrag.
- Gelegenheidstheorie: gemotiveerde dader, gelegenheid, gebrek aan effectieve controle
- Strain theorie: (Merton) Focust op beperkte mogelijkheden van sommige groepen in de samenleving
om bepaalde doelen te behalen. Deze groepen trachten middels illegale middelen alsnog de
maatschappelijke doelen te bereiken. De culturele doelen niet kunnen bereiken middels beschikbare
middelen leidt tot spanning (strain) tussen wel die doelen willen bereiken en de voorhanden hebben
middelen, waardoor nieuwe illegale middelen worden ingezet.
- Subculturele Strain theorie: Delinquent gedrag komt voort uit een collectief gevoel van strain. Deviant
gedrag is niet gebaseerd op de individuele psyche, maar is deel van een gezamenlijke sociale activiteit.
Delinquent gedrag vindt plaats en ontstaat ook in groepsverband à groepsleden zoeken elkaar op om
met die spanning om te gaan (lotgenoten met dezelfde spanning) en beïnvloeden elkaar. De culturele
identiteit versterken (door middel van gangs) à methode van verzet jegens marginalisering. Aantal
kernwaarden van de main stream radicaal verwerpen en eigen waarde creëren die heel tegengesteld
zijn à leidt tot collectieve subcultuur met eigen nieuwe waarden.
- Neutralisatietechnieken (Skye & Matza): verklaring hoe delinquenten (binnen groepen)
rechtvaardigingen aanleren met betrekking tot deviant gedrag. Conventionele waarden worden
tijdelijk buiten beschouwing gelaten. Delinquenten zijn zich wel degelijk bewust van wat goed/fout is.
In het normale leven ouden zij zich wel aan de specifieke waarden van de samenleving, maar op het
moment dat zij ‘’illegale’’ dingen willen doen worden deze tijdelijk buiten spel gezet door middel van