Aardrijkskunde samenvatting
De wereld in met aardrijkskunde
Hoofdstuk 1. Systeem aarde
Plaatsen op de aarde worden door sferen beïnvloed → samen vormen zij de aarde.
- Atmosfeer – luchtlaag om de aarde (weer)
- Biosfeer – al het leven op aarde (mens, plant, dier)
- Lithosfeer – buitenste deel van de aardkorst (reliëf, bodem, ondergrond)
- Hydrosfeer – al het water op aarde (grondwater, landijs, drijfijs)
Sferen hebben invloed op elkaar.
- Water, klimaat, bodem → invloed op soort plantengroei
- Reliëf (hoogteligging) → invloed op de temperatuur in de dampkring
Boomwortels zorgen ervoor dat zandkorrels op hun plaats blijven. De sferen zijn een samenhangend
geheel → een systeem.
Er zijn verschillende kringlopen onderdeel van het systeem, zoals de waterkringloop en
gesteentekringloop. Zij zitten samen in zijn geheel in de lithosfeer en hydrosfeer.
Koolstofkringloop: Koolstof verplaatst zich tussen verschillende sferen.
Planten (biosfeer) zetten koolstof uit de atmosfeer om in suikers. Fossiele planten (resten van planten
die in gesteente bewaard zijn gebleven) worden omgezet in steenkool (lithosfeer). Na de verbranding
komt het koolstofdioxide weer in de atmosfeer terecht.
Aarde = planeet en fysieke kenmerken
Wereld = geheel aan mensen en samenlevingen
Plaatsbepaling
Relevante ligging – plaats ten opzichte van een andere plaats. Hengelo ligt ten noordwesten van Enschede.
Absolute ligging – geografische coördinaten geven de plaats aan. Ten opzichte van de evenaar en
nulmeridiaan.
Evenaar verdeelt de aarde in het noordelijk en zuidelijk halfrond.
De horizontale lijnen geven de breedtegraden/paralellen aan. Elk halfrond heeft 90 breedtegraden.
Noordpool = 90° NB
Zuidpool = 90° ZB
Nulmeridiaan ligt in Greenwich en geeft de lengteligging aan.
In totaal zijn er 360 meridianen. 180 in de Oosterlengte en 180 in de Westerlengte. Alle tijdzones zijn
15 lengtegraden breed: 2 keer 180 graden in 24 uur)
Om de exacte plaats aan te kunnen geven, wordt elke graad verdeeld 60 minuten en elke minuut weer
in 60 seconden.
Ligging van Utrecht: 52° NB 5’27/ 5° OL 7’18.
Absolute afstand – hemelsbrede afstand, niet te veranderen.
Relatieve afstand – uit te drukken in tijd (15 min onderweg) of geld (treinkaartje). Daadwerkelijke
afstand tussen locatie A en B (24,9 km op de weg). Relatieve afstand is afgenomen door innovaties in
transport en infrastructuur.
,De aarde in het zonnestelsel
De aarde is een planeet: een hemellichaam dat ronddraait om een ster. De aarde draait om de zon (de
ster). De zon is een hete gasbol op een afstand van ongeveer 150 miljoen kilometer. Er komt zo niet
te veel en niet te weinig warmte van de zon op de aarde, waardoor leven op aarde mogelijk is – in
combinatie met onze atmosfeer.
Ons zonnestelsel bestaat uit de zon, 8 planeten die daar omheen draaien en ruim 70 manen. De
beweging in ons zonnestelsel is op verschillende manieren merkbaar op aarde.
- De aarde draait iedere 24 uur (etmaal) een rondje om haar as (aardrotatie). Hierdoor ontstaan
er verschillen in dag en nacht. De zon komt in het oosten op, omdat de aarde vanaf de
noordpool gezien tegen de klok in draait.
- In 1 jaar draait de aarde om de zin (aardbaan). De aardas staat scheef (23,5°) ten opzichte van
de zon, waardoor de zonnestralen niet altijd loodrecht op de evenaar vallen. 6 maanden per
jaar vallen ze ten noorden van de evenaar, 6 maanden ten zuiden van de evenaar. Seizoenen
ontstaan doordat de loodrechte stand van de zon beweegt tussen de Kreeftskeerkring
(noordelijk halfrond) in juni en de Steenbokskeerkring (Zuidelijk halfrond) in december. De
Kreeftskeerkring is op 23,5° NB en de Steenbokskeerkring op 23,5° ZB.
- De getijden (waterstand) ontstaan door de aantrekkingskracht van de maan, welke in een
cyclus van 27 dagen rond de aarde draait. De zwaartekracht is bij grote watermassa’s zichtbaar
in de vorm van een bult. Als het water omhoog komt, noem je dat vloed. Als de bulten
afnemen, noem je dat eb. Op het strand is het 2 keer per 24 uur eb en vloed. Elke situatie
duurt 6 uur.
, Endogene krachten
Endogene krachten zijn krachten die binnen in de aarde ontstaan. Door endogene krachten ontstaat
bijvoorbeeld vulkanisme. Deze processen spelen zich af in de lithosfeer.
Opbouw van de aarde
De aardkern bestaat uit een binnen kern van vast ijzer met ongeveer een temperatuur van meer dan
6.000°C. De buitenkern is vloeibaar. Om de kern zit een aardmantel, waarvan de temperatuur nog
steeds een paar duizend graden is. Het buitenste deel van de aardmantel is ongeveer 250 kilometer
taai-vloeibaar en dit wordt de asthenosfeer genoemd. Heet gesteente stijgt hierin enkele centimeters
per jaar op en stroomt opzij. De afkoeling zorgt voor daling, waardoor dit proces continu kan blijven
doorgaan, net als bewegingen van oceaanstromen, luchtstromen of in een pan soep op het vuur. Deze
bewegingen heten convectiestromingen.
Op de asthenosfeer drijven platen: stukken aardkost waarop de oceanen en continenten liggen. Deze
zijn op te delen in oceanische korst (< 10 km dik) en continentale korst (tot 100 km dik). De oceanische
korst bestaat uit zwaar gesteente wat basalt genoemd wordt. Continentale korst bestaat uit lichtere
gesteenten, zoals graniet. De korst in Nederland is 31 km dik.
Platentektoniek
Door de convectiestromingen in de asthenosfeer zijn de platen ook in beweging. Deze bewegingen
worden platentektoniek genoemd en verloopt met een snelheid van enkele centimeters per jaar.
Hierdoor verschuiven de continenten door miljoenen jaren heen. Er bestaan drie soorten
bewegingsrichtingen van de platen:
- Divergentie – de platen bewegen van elkaar weg. Gebeurt alleen bij 2 oceanische platen, er
wordt een nieuwe aardkorst gevormd. Magma stroomt tussen deze platen door naar buiten,
waardoor mid-oceanische ruggen ontstaan (langgerekte onderzeese gebergtes met
vulkanisme).
- Convergentie – platen bewegen naar elkaar toe. 3 mogelijkheden:
o Oceanische plaat botst met een continentale plaat. De zwaardere oceanische plaat
duikt onder de continentale plaat en zinkt in de mantel → subductie. Door het zinken
ontstaat er een trog en zinkend in de mantel smelt het gesteente van de oceanische
korst. Door de opstijgende bellen met magma ontstaat er vulkanisme en
aardbevingen langs de subductiezone.
o Subductie en trog ontstaan wanneer
twee oceanische platen met elkaar
botsen. De oudste, zwaardere plaat zakt
dan onder de jongere, waardoor
vulkanisme ontstaat. Dit wordt een
vulkanische eilandboog genoemd.
o Twee continentale platen botsen tegen
elkaar. Door het lichtere gesteente treedt er geen subductie op, maar ontstaat er een
plooiingsgebergte. Hierbij worden de continentale korsten in en over elkaar geduwd
en vind er een aardbeving plaats. Alpen)
- Transforme beweging: de platen bewegen langs elkaar (San Andreas breuk). Door de opbouw
van spanning in de aardkorst komen hier veel aardbevingen voor.