Inleiding
Waarom de codificatie van het burgerlijk recht?
- Ideologisch: een eigen identiteit, soevereiniteit, nationalisme;
- Rechtspolitiek: centralisatie van de macht, alsook herbezinnen op taakverdeling wetgever en
rechter;
- Cultureel-filosofisch: verlichtingsdenken, eenieder moet haar of zijn rechten kunnen kennen;
- Wetenschappelijk (dogmatisch): ordeningsgedachte, consistente systematiek en
terminologie;
- Praktisch: zekerheid verschaffen aan rechtspraktijk, meer onderwerpen regelen.
Vermogen = het geheel van op geld waardeerbare rechten en verplichtingen die iemand heeft.
Subjectieve vermogensrechten (dit zijn wel objectieve rechtsgebieden) hebben betrekking op:
- Goederenrecht: de relatie tussen een persoon en een zaak. De rechten kunnen tegen
eenieder ingeroepen worden: absoluut recht;
- Verbintenissenrecht: de rechtsverhouding tussen twee personen. De rechten kunnen slechts
tegen een bepaalde persoon ingeroepen worden: relatief recht.
Er is alleen sprake van een subjectief recht als het in het objectieve recht is geregeld. Het ‘recht’ op
een bedankje na een bezoek is dus geen subjectief recht.
Verbintenis: een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen twee personen (crediteur en
debiteur)
Personenrecht en vermogensrecht zijn de belangrijkste onderwerpen van het BW
Boek 3: algemeen vermogensrecht. Boek 6 is daar een uitwerking van: verbintenissen algemeen:
- Titels 1,2: algemeen deel;
- Titel 5: verbintenis uit overeenkomst;
Boek 3 vormt het algemene deel. Zonder boek 3 zou bijv. boek 5 (bijzonder deel met de regeling van
de zakelijke rechten) incompleet zijn.
Kenmerken van een verbintenis :
- Recht van de één op een prestatie waartoe de ander is verplicht;
- De verbintenis moet vermogensrechtelijk zijn (dus niet bijv. moreel);
Rechtsvordering: het recht van de schuldeiser om de schuldenaar te laten veroordelen tot het
verrichten van de prestatie en/of betalen van schadevergoeding. Aansprakelijkheid: de plicht van de
schuldenaar om zich dat te laten welgevallen. Als de schuldenaar dit vonnis niet nakomt, komt de
schuldeiser het recht tot executie toe. De schuldenaar heeft de plicht deze ingreep te dulden:
uitwinbaarheid. Dus:
- Vorderingsrecht (schuldeiser) vs. schuld (schuldenaar);
- Rechtsvordering (art. 3:296 e.v. BW) vs. aansprakelijkheid;
- Executierecht vs. uitwinbaarheid/draagplicht.
Rechtsvordering gebeurt bij de rechter. Daarom is in het burgerlijk recht een klein beetje sprake van
publiekrecht.
Rechtsfeit (het objectieve recht koppelt een rechtsgevolg (verandering in rechten/plichten) daaraan):
- Bloot rechtsfeit (gebeurtenis of toestand);
- Gedraging van personen:
o Feitelijke handelingen (deze hebben dus geen rechtsgevolg op het oog):
, Rechtmatige daad;
Onrechtmatige daad;
o Rechtshandeling (art. 3:33) (gericht op het tot stand brengen van een rechtsgevolg);
Eenzijdige rechtshandeling (zie ook nr. 343);
Ongericht: rechtshandeling die niet is gericht op een bepaalde
persoon. Zij behoeft daarom geen instemming van enig andere
persoon (bv. testament).
Gericht: is op een of meerdere personen gericht: kennisgeving nodig.
Meerzijdige rechtshandeling (is alleen gericht, kan niet ongericht zijn);
Andere meerzijdige rechtshandelingen (bijv. liberatoire);
(obligatoire) overeenkomst (art. 6:213):
o Wederkerige overeenkomst: een overeenkomst waar twee
verbintenissen uit voortvloeien;
o Eenzijdige/niet-wederkerige overeenkomst: een
overeenkomst waar één verbintenis uit voortvloeit (zijn geen
eenzijdige rechtshandelingen, aangezien een overeenkomst
altijd een meerzijdige rechtshandeling is.).
NB: bij de feitelijke handelingen is het rechtsgevolg niet beoogd. Iemand aanvallen is dus een
feitelijke handeling (onrechtmatige daad) en geen rechtshandeling, want het rechtsgevolg
(schadevergoeding) is niet beoogd.
De rechtshandelingen zijn ook als volgt in te delen:
- Om baat: met het oogmerk een te verkrijgen voordeel;
- Om niet: niet met dit oogmerk.
Uit een wederkerige overeenkomst (dit is de rechtshandeling) vloeien twee verbintenissen voort:
recht en plicht. Schenking is een overeenkomst (dus een meerzijdige rechtshandeling), maar het is
een eenzijdige overeenkomst, want het roept slechts één verbintenis in het leven.
Art. 6:1 BW: de wet is altijd de uiteindelijke bron van verbintenissen. Verbintenissen vloeien niet
alleen voort uit overeenkomst en onrechtmatige daad, maar ook (‘voortvloeit uit…’) (HR Quint/Te
Poel):
- De wet wijst feiten aan als bronnen van verbintenissen:
o Feiten als groep: overeenkomst, onrechtmatige daad;
o De rechtmatige daden:
Onverschuldigde betaling: art. 6:203, lid 1, BW (dit is niet een overeenkomst,
want het rechtsgevolg is niet beoogd) (de betaling heeft niet een
rechtsgrond, het is niet in de wet opgenomen i.t.t. natuurlijke verbintenis,
dus het mag teruggevraagd worden);
Zaakwaarneming (art. 6:198 e.v. BW);
Ongerechtvaardigde verrijking.
- Wettelijke verwijzing naar ongeschreven recht;
- Passend in het stelsel van de wet.
Natuurlijke verbintenis (art. 6:3): de crediteur heeft wel vorderingsrecht, maar geen rechtsvordering.
Daarom heeft de debiteur wel schuld, geen aansprakelijkheid. Oftewel: rechtsgang is niet mogelijk
(bijv. weddenschap) (deze betaling heeft wel een rechtsgrond, want het staat in de wet, i.t.t.
onverschuldigde betaling, dus hij hoeft niet terugbetaald te worden).
Natuurlijke verbintenissen zijn dus niet rechtens afdwingbaar. Wel kunnen zij rechtsgevolgen
hebben:
, - Nakoming (dus niet rechtens afgedwongen) geldt niet als onverschuldigde betaling: de
debiteur kan zich niet daarop beroepen en zijn geld terugeisen;
- Nakoming is geen gift;
- Nakoming is een onverplichte rechtshandeling in de zin van de Pauliana (art. 3:45 BW): als
schuldeisers hun schuld niet meer kunnen verhalen na de onverplichte voldoening van de
plicht door de debiteur, mogen zij de onverplichte rechtshandeling vernietigen en dan hun
geld opeisen;
- De natuurlijke schuldeiser kan niet verrekenen (nr. 696);
- Versterking is mogelijk: bv. door middel van borg of pand door derden;
- Door een overeenkomst kan de natuurlijke verbintenis omgezet worden in een rechtens
afdwingbare civielrechtelijke verbintenis.
Syllogisme:
- Majorpremisse: mensen zijn sterfelijk (definitie of deel van een definitie);
- Minorpremisse: Socrates is een mens (kwalificatie van een begrip aan de definitie);
- Conclusie: Socrates is sterfelijk (gevolgtrekking van de definitie en kwalificatie).
Omgezet naar het recht:
- Rechtsregel: majorpremisse.
o Vb.: definitie van een zaak (art. 3:2 BW);
- Rechtsfeit: minorpremisse.
o Kwalificatie van ‘fiets’ aan de definitie;
- Rechtsgevolg: conclusie.
o De fiets is een zaak.
Arresten
HR Quint/Te Poel: een verbintenis kan ook ontstaan wanneer deze niet uit een overeenkomst
of de wet voortvloeit. Verbintenissen kunnen ook ontstaan uit bronnen die passen in het systeem
van de wet en die aansluiten bij de in de wet geregelde gevallen. De HR overwoog ‘dat uit deze
woorden (‘uit de wet’) immers geenszins volgt, dat elke verbintenis rechtsreeks op enig wetsartikel
moet steunen, doch daaruit slechts mag worden afgeleid, dat in gevallen die niet bepaaldelijk door
de wet zijn geregeld, de oplossing moet worden aanvaard, die in het stelsel van de wet past en
aansluit bij de wél in de wet geregelde gevallen’ (zie ook week 6).
HR Goudse bouwmeester: geeft een ruime uitleg van een natuurlijke verbintenis. Voorheen
was enkel de wet de bron, maar nu kan een natuurlijke verbintenis ook ontstaan na een storting ‘ als
’t ware uit een gevoel van berouw, fatsoen of iets dergelijks’.
Totstandkoming en de inhoud van overeenkomsten
Drie fundamentele beginselen van het contractenrecht:
- Contractsvrijheid:
o Partijen zijn vrij om overeenkomsten te sluiten met wie, waarover en wanneer zij
willen;
o Partijautonomie: de autonomie van het individu om zijn leven vorm te geven zoals hij
wil;
o Uitzonderingen: